De Wraak van een krankzinnige.
346
(Vervolg).
IERRE COMMERCUC antwoordde:
„Kindlief, ge moet niet te veel hechten aan de bedreigin
gen dier arme krankzinnige, de smart had haar het verstand
doen verliezen." En Jacques voegde er bij:
„Arme moeder, wat heeft ze ook geleden. Maar ze zal zich ook wel
wat verbeeld hebbenhet is toch niet aan te nemen, dat iemand haar
voor haar stervend kind iets geweigerd heeft."
Yvonne boog het hoofd en durfde niet antwoorden.
W at gevoelde zjj zich anders bemoedigd in deze gezegende woning.
Welk een rust, welk een vrede! 't Was de dag der bedeeling. Jacques
hielp Anne-Marie aan het uitreiken van brood en aalmoezen en de
armen verwijderden zich, terwijl ze hun weldoeners alle zegeningen
des hemels toewenschten.
Vervolgens traden ze de bibliotheek binnen. Hoe gezellig en
comfortabel was hier alles. De neef van Pierre Commercuc schoof haar
een gemakkelijken fauteuil bij het vuur, waarin ze geheel wegdook. In
het rond waren boeken geplaatst als goede vrienden, die men naar
welgevallen kon raadplegen en met wie men zich kon onderhouden
Yvonne voelde voor den oom van Jacques zulk een vertrouwen, dat
het haar zelf verwonderde, ze had hem al haar leed willen toever
trouwen om getroost en gesterkt te worden door zijn vriendelijke -
woorden. Het scheen haar dat ze tot dezen vriendelijken grijsaard
gebracht was om te midden van al wat haar ontmoedigde een weinig
geestkracht op te doen. De goedheid en beminnelijkheid van den ouden
journalist nam haar geheel in, terwijl de gesprekken van Jacques
haar bijzonder belang inboezemden. Welk een contrast vormden de
beschaving en edelmoedigheid van deze beiden met de inhaligheid van
haar vader.
Het vuur begon te minderen en aanstonds kwam Anne-Marie met
een arm vol hout om het vuur te versterken. Vroolijke vlammen ver
lichtten de reeds goed verwarmde bibliotheek. De blozende kleur
keerde op de wangen van Yvonne terug. Pierre Coinmercuc be
schouwde haar met een verteederden blik. Wat geleek zij op haar
moeder! Hij scheen ook met genoegen te zien dat de jongelieden het
samen zoo goed konden vinden; terwijl ze bij elkander de herinneringen
uit hun kindsheid terugriepen, dacht de oude oom: „Wat zouden zij
een aardig paar vormen
Jacques spreidde dan ook al zijn beminnelijkheid ten tooh en sprak
gemakkelijk en onderhoudend; zijn oogen, vol van innige vreugde en
sympathie, hadden die opgewekte helderheid, die nog meer dan woor
den de klaarheid van zijn geest uitdrukten. Hij sprak over poëzie en
kunst en Yvonne voelde'al wat haar drukte verdwijnen; ze dacht bijna
niet meer aan de woorden der arme zinnelooze. Toen vroeg ze aan
Pierre Commercuc: „TT heeft mijn moeder gekend, niet waar? Dan
zult u mij wel eens over haar willen spreken, zooals ook mijn tante vaak
deed."
Hij werd ernstig.
„Mijn arme, kleine Yvonne, uw moeder heeft veel geleden gedurende
haar leven, kort wat het getal jaren betreft, en toch lang door de
smarten, die zij leed met de berusting van een heilige."
Toen eensklaps beseffende, dat hij te ver was gegaan door haar
zoo vertrouwelijk bij haar voornaam te noemen, de herinnering
aan haar moeder, die hij in stilte had bemind, bracht hem er toe
sprak hij
„Kmdlief, vergeef me, dat ik u zoo maar Yvonne noem. Dat is te
familiair."
Het jonge meisje schoten de tranen in de oogen.
„Dat doet me integendeel juist groot genoegen. Ik acht mij gelukkig
te mogen! denken, dat ik niet geheel een vreemdelinge ben in het huis
„van den goeden God", dat door allen zoo geprezen wordt."
Ze sprak eenvoudig, terwijl ze haar oogen nog vochtigmetvertrouwen
op den goeden grijsaard vestigde. Daarop stond ze echter haastig op,
vreezende haar bezoek te lang gerekt te hebben.
Ze ging heen, verlicht en opgewekt, met eenige zeldzame rozen in
de 'hand, die d'Elbris voor haar afgesneden had. Oom en neef deden
HET BESTUUR VAN HET R.K. ONDERSTEUNINGSFONDS TE
POELDIJK,
met een kruisje geteekezijn 121/3-jarig bestaan feestelijk herdacht. De
dat op 3 October j.L nde bestuursleden vierden op dien dag mede
hun 121/3-jarig bestuurslidmaatschap.
haar uitgeleide en vergezelden haar tot den ingang van het kasteel om
haar tegen mogelijk gevaar te beschermen. Ze wilden echter ook de
verdwenen krankzinnige terug zien te vinden. De wandeling duurde
ruim een kwartier. Jacques verhaalde Van zijn leven en zijn arbeid, hoe
hij in het gelukkig tehuis bij zijn oom zich bezig hield met het
schrijven van een drama, waarvoor hij zelf verzen dichtte en illustraties
teekende. Soms zongen zij de verzen, daarbij door zijn oom geaccompag
neerd op het kleine orgel. „Wanneer men poëzie en muziek liefheeft,
kan men het stadsleven wel missen," meende hij.
Yvonne viel de weg onder deze gesprekken niet lang. Voor ze er
aan dacht, waren ze bij het kasteel, maar toen keerden ook haar angst
en schrik terug. Ze zag weer de ongelukkige Vrouw, ze hoorde weer
haar woorden en meende dat zij diie voortaan steeds zou zien en
hooren.
„O, als mijn viader haar had gezien en gehoord," diacht zij.
De arme Job had echter niets gezien of gehoord. Voor zijn kleinen
lessenaar gezeten, die in de keuken bij een der groote ramen stond,
maakte hij eenige aanteekeningen. Hij beraamde zeker weer eenige
bezuiniging in de reeds zoo beperkte uitgaven der huishouding. Zijn
pen kraste over het papier, terwijl hij rijen cijfers schreef. Hij scheen
het koud te hebben in de groote keuken. Jeanne had de deur open
gelaten, toen ze aan den put water ging halen. En 'het vuur ibrandde
bijna niet en gaf weinig warmte.
Yvonne trad binnen en sprak haar vader aan.
„De arme vrouw heeft ons toch niet bedrogen, papa," zei ze. „Toen
zij aan onze deur klopte, had zij honger en haar kind ook. Het is van
honger gestorven."
Job legde haar met een gebiedend gebaar het zwijgen op.
„Ge maakt me in de war," sprak hij kortaf.
Zij hernam echter met een van angst bevende stem:
„Haar bleek gelaat met die groote droevige oogen zal mij altijd
voor oogen staan, vooral zooals ze keken, toen ze zoo wild werd en ze
door waanzin werd aangegrepen. Toen heeft ze ons en ons huis ge
vloekt. Als ge haar eens gehoord had, papaGe moet die ongelukkige
laten opzoeken en haar onderhouden, papa, dan zal ze misschien op
houden ons te bedreigen, dan zal wellicht de vloek van ons wordqp.
weggenomen."
Médéric Herzei antwoordde in het eerst niet. De trekken van zijn ge
laat werden harder, hij liet een sissend gefluit hooren en kalm van zijn
stoel opstaande, ging hij met den rug naar het vuur staan vlak tegen
over zijn dochter. Hij wierp eerst nog wat asch op het hout, dat begon
te vlammen.
„Yvonne," sprak hij eindelijk, „ik geloof werkelijk dat ge zelf uw
verstand verliest. Ik ben sedert lang aan bedreigingen gewoon. Ze
hinderen mij noch in mijn gerustheid, noch in mijn slaap. Je bent te
zenuwachtig. Denk liever aan andere dingen. Luister eens, ik heb
hier iets van belang. Ik heb je speldegeld vastgesteld. Ondanks de
beperkte middelen van bestaan, waarover ik beschik, heb ik besloten
je voor je toilet en andere uitgaven twintig franks per kwartaal te
geven. Tachtig franks per jaar schijnt mij meer dan voldoende. w,ant
ge kunt hier zeer eenvoudig leven. In deze eenzame landstreek, in dit.
oude kasteel zult ge het geluk van een stil, eenvoudig leven leeren
genieten, zonder dë lasten van fortuin, bekenden of weelde te ge
voelen."
Met bevenjde hand haalde hij een beurs uit den zak, waaruit hij met
een somber gelaat een goudstuk nam, dat hij haar overreikte. Het
ging hem blijkbaar aan het hart daarvan te moeten scheiden.
Na nog vele vermaningen om zuinig te leven, het landleven te
leeren waardeeren en het kostbare verblijf in Parijs te vergeten,
sprak hij:
„Ga nu naar je kamer en breng daar alles naaT je smaak in orde.
Ze zal je misschien wel wat leeg voorkomen. Welnu, in de onbewoonde
vertrekken zult ge nog meubilair genoeg vinden, waarvan ik je
toesta gebruik te maken. Ik zal zelf je koffers boven brengen die in
de vestibule zijn blijven staan. Wel had ik eT over gedacht een man
uit het dorp daarvoor te roepen, maar dit kost me weer een fooi en
het is onnoodig, en bovendien een vreemdeling hier binnen te
halen, daar houd ik niet van."
Hij riep Jeanne en met vereende krachten brachten ze de zware
koffers naar boven; terwijl Yvonne ze uitpakte, zette hij zijn alleen
spraak vooTt
„Komaan, mijn kind, vergeet die onzinnige bedreigingen en ver
vloekingen. Amuseer je liever met je dingen in orde te brengen. Leg
hier in de kast dit linnen dat belachelijk fijn is en zeker niet solied.
Waarlijk, mijn arm kind, ge ziit bij mevrouw de Syranac in een
treurige school geweest om huishouding en zuinigheid! te leeren. Pas
vooral op je geld, berg het goed achter slot."
Toen Yvonne uit een der koffers een doosje met gouden sieraden
nam. die haar vroeger door haar tante geschonken waren, maakte
hij zich daar eensklaps mees-ter van, sneller dian een zakkenroller
dit zou gedaan hebben.
Het zou heel onvoorzichtig zijn, déze kostbaarheden in.de kamer
van een weerloos jong meisje te bewaren, kind. Laat mij deze arm
banden, ringen en het gouden kruis op een veiliger, zekerder plaats
brengen."
Hij had de doos geopend, bekeek de steenen der ringen, berekende
wat dat horloge zou kunnen opbrengen en zijn gelaat straalde.
„Ik zal ze voor u bewaren, Yvonne."
Deze stond verstomd. Ze had de tegenwoordigheid van geest zelfs
niet, het bezit haTeT kostbaarheden met woord of daad te verde
digen. Deze vormde haar geheelen rijkdom en ze had er aleenigszins
op gerekend ze te gelde te maken ten einde haar uitgaven te bestrij
den en de armen te ondersteunen. Het zou haaT niet baten, dat be
greep zij wel, ze terug te vragen, als hij haar bedoeling vernam.
Maar hoe zou zij met die geringe toelage eenig goed kunnen doen?