Aymar.
Uit de Pers.
Derde Blad, behoorende
bij De Leidsche Courant van
Zaterdag 18 Nov. no. 643.
Een lied per week.
No. 35 uit „De Leeuwerk".
Het Hutje bij de Zee.
Muziek van
J. R. Thomas.
Beelden uit mijn kinderjaren,
Uit mijn jeugd zoo vrij en blij,
.Trekken somtijds, kalm en rustig.
Aan mijn peinzend oog voorbij,
'k Denk nog dikwijls aan die dagen,
Vol geluk en stille vreê,
Hoe verheugd ik steeds ontwaakte
In ons hutje bij de zee.
'Jloe verheugd ik steeds ontwaakte
In ons hutje, ons hutje bij de zee.
Mijn verbeelding ziet de bloemen*
Voor ons ped'rig venster staan,
En het strand', waar 'k schelpen gaarde,
Glanzen bij het licht der maan.
'kHoor mijn moeders zoet vermanen,
Als ze mij in 't bedje leê,
En ik voel weer 's levens morgen
In ons hutje bij de zee.
En ik voel weer 's levens morgen
In ons hutje, ons hutje bij de zee.
*Wat ik later mocht ervaren,
'sLevens droefheid, 's levens vreugd:
Immer zal mijn hart u loven,
Vreedzaam plekje uit mijn jeugd!
En mijn Jaatste wensch zal wezen,
Dat ik eens, in kalmen vreê,
*t Moede hoofd ter rust mag vleien
In ons hutje bij de zee.
-'t 'Moede hoofd ter rust mag vleien
In ons hutje, ons hutje bij de zee.
Gesloten Retraites.
(Ingezonden.)
Tiet ligt niet in de bedoeling een uit-
jeenzetting te geven van een gesloten re-
jtraite. Ieder heeft in onze dagen wel iets
gehoord over de gesloten retraites. Is
liet echter niet jammer, ja dubbel jam
mer, dat er zoo .weinig aandacht wordt
geschonken aan dit verheven .werk?
Allen toch, die eens een gesloten re
traite hebben gehouden, zijn zonder
leenigg uitzondering vol lof. Zij blijven
Idan kbaar zich die gelukkige uren her
inneren, daar doorgebracht; nergens
tullen zij een wederga ontmoeten van
(deze geestelijke oefening.
Geen oud-retraiiant zal, iets lezend of
«prekend over de gesloten retraite, in
zich kunnen onderdrukken een verlan
gen om daar spoedig weer te zijn. Op-
«ïieuvv bruisen de weldadige gevoelens,
'daar verkregen, naar boven en hij denkt
met teedcre godsvrucht aan zijn daar
genomen besluiten, zijn voornemens wor-
Jden opnieuw gestaald, en hij ver'nefi zijn
hart in stille dankgebeden tot God, om
Hem voor al die genaden en zegeningen
idaar ontvangen, te danken. Dat een oud-
retraiiant niet onverschillig is voor de
actie, die gevoerd wordt om den retraiten-
gang te bevorderen, blijkt zeker wel
(duidelijk uit het feit, dat a.s. Maandag
avond in liet gebouw van den Ned. R. K.
•Volksbond, door de Propagandaclub i>t.
IBonifacius, onderatdeeling van dien bond,
ieen vergadering js uitgeschreven, .waar
op Pater A. Phiiippona, directeur van het
reiraitenhuis te Noordvv ijk'erhout, komt
spreken over de retraiten. Men moet niet
Wenken, dat het op haar weg ligt, hier
voor te ijveren. De oorzaak waarom zij
ideze vergadering belegd heeft, js, dat
ler ondier haar leden oud-retraitanten zijn,
Idie er steeds op aan hebben gedrongen
om ook in Leiden meer bekendheid te
geven aan de gesloten retraiten. Zij
kunnen zich eenvoudig niet onttrelcken
aan liet verlangen, om in deze mee te
iwerken.
Reeds is er in hun afdeeiing een re-
traitenfonds voor de bondsleden opge
richt, maar dit is nog te klein ook
moeten meerdere Katholieke vereenigin-
gen zulke fondsen oprichten, ,en daarom
Wordt deze vergadering gehouden.
FEUILLETON.
Waar het Fransch.
43)
Mijnheer Lercey was meer ongerust op
dit punt, dan hij zijn zoon wilde beken
nen. Onder het aantal grieven, welke hij
koesterde voor den jeugdigen Aymar
Koeehler behoorde op de eerste plaats de
zekere inschikkelijkheid en aanhankelijk
heid', welke Lucile hem bewees. Wan
neer hij aanwezig was, werd het uitgela
ten meisje terughoudender gestemd, zij
wikte en woog haar woorden en scheen
begeerig, zijne goedkeuring te verwerven.
Men kon slechts zeer moeilijk opmer
ken, of Aymar zelf inzag, welke macht
bij over Lucile uitoefende; hij gedroeg
zich tegenover haar koel beleefd, richtte
tot haar slechts zelden het woord, en de
nauwkeurige onderzoekingen van mijn
heer Lercey vermochten nooit Aymar op
Idit punt jets ten laste te leggen. Hij was
ler echter niet minder van overtuigd, dat
!de jongeling aangemoedigd door de voor
ingenomenheid van den vader ,en de
steeds toenemende genegenheid der doch
$er en steunend op hun beider gevoelens
Op dan, allen naar deze vergadering,
in het bijzonder gij, dfe bestuursleden
zijt eener Katholieke vereeiiiging. Wie
ge ook zijn moogt, gaat allen naar deze
vergadering, daar pr voor alle rangen
en standen retraiten gehouden worden.
Zult gij nu geen gehoor geven aan dezen
oproep? Wat zal u kunnen terughou
den van deze vergadering? Daarom zult
gij komen, hetzij uit eigen beweging of
op aandringen van uwe vrouwen, 'die in
deze zeker wel onze bondgenooien zullen
zijn; ook kunnen de vrouwen op deze
vergadering komen. Nogmaals, niets
houde u tehuis.
Smalend hebben onze tegenstanders
ons dompers genoemd, en ja, moeten
wij het niet zelf bekennen, dat wij ons
te veel laten dömpeu door de zorgen
des levens cn de beslommeringen rond
om ons, .waardoor als het ware al onze
edele gevoelens worden verstikt, zelfs
ons zieleleven? Gaan wij daardoor niet
missen die opbeurende, krachtgevende,
troostgevende, blijde levensopvatting,
waardoor wij ons zoo gaarne en zoo vrij
kunnen begeven tot al het heinelsche?
Ons Katholiek geloof is levendig en zal
ieder inensch bevredigen, als hij ten
minste door een levendig geloof bezield
is. .Worden niet al te dikwijls de heer
lijkste zielsuitingen door ons verstikt in
haar eerste begin. Een echt en goed
Katholiek te zijn, is ,een groot voorrecht,
waarvoor wij God niet genoegzaam kun
nen danken.
Velen kunnen zich niet .wennen aan
al die godsdienstuitingen, voelen zich
niet geprikkeld tot een veelvuldige H.
Communie, kunnen zich niet tot groote
en vaste geloofsovertuiging brengen. Als
een oplossing op al deze vragen en moei
lijkheden hebben wij de gesloten retraites.
Op dan allen! onder de oude leuze der
kruisvaarders „God wil het!" Al moogt
gij nu een beletsel hebben deze vergade
ring bij te wonen, zet deze opzij; die wil,
kan veel, en zeker zal het u niet berouwen.
Mogen er vele goede vruchten van
deze vergadering verkregen worden, op
dat het werk der Propagandaclub worde
bekroond met .een groot succes in het
belang van Leiden's Katholieken .en God
ter eere.
Het Leidsche Ontgroeningsschandaal.
De bladen gaan voort met beschouwin
gen over cleze kwestie. Zoo lezen wij
o. ni. in de „Standaard":
De rector van de Leidsche Universi
teit heeft op energieke wijze de schuldi
gen in het ontgroeningsschandaal be
rispt. Hij deed het in kloeke taal, met
hoogen ernst, /neenens.
De Senaat sprak reeds minder streng,
wel afkeurend, maar toch ook bijna ver
goelijkend. Van een consilium abeundi
geen sprake.
En terwijl hierdoor zelfs op Acade
misch terrein de ernst, evenals voor ette
lijke jaren, reeds dalende is, dagen in de
liberale pers de apologisten reeds op,
die het schunnige geval beginnen te
■dekken met steeds vrijer taal.
We zijn benieuwd, hoe dit zal afloopen.
In het geval waarin de zoon van Pro
fessor Bolland slachtoffer was, liep het
af met een sisser. Zal dit nu weer zoo
zijn?
Vergisse men zich toch niet, wat aan
gaat den aard van het nu weer zoo lie
derlijk uitgekomen kwaad. Het js maar
niet, dat er een enkel vies jongmensch
onder de massa meeloopt, maar het is
een opzettelijk gewilde schaamteloos
heid, die niet het begrip van student zich
vereenzelvigd heeft
De gewone zedewetten zijn goed voor
het plebs, hier als philisiers of ploerten
gedoodverfd. Daar stoort een burger zich
aan, maar niet een zoo hoog staand per
soon als een Leidsch student. Te Gronin
gen kan dit er nog inee door, maar in
Leiden js men daar verre boven verhe
ven. ,Wie onder de Leigdsche studenten
naam wil hebben moet daarom dit katjes
spel met de zedelijkheid aandurven. Eerst
daardoor toont men vol te zijn.
Komt hiertegen nu vermaan en beris
ping op, dan gaat er een homerisch ge
lach op en fronst men het voorhoofd'.
stoutmoedige, eerzuchtige plannen koes
terde. Mijnheer Lercey was er geen per
soon naar, om zulk een meening te koes
teren en die niet door zijn vriend, mijn
heer .Westner, te doen deelen. Deze ver
klaarde dit vermoeden al aanstonds onge
grond, ongerijmd .zelfs, niet alleen wat
Lucile betrof, maar ook .wat Aymar aan
ging
.Wat gij een dwaze vooringenomen
heid noemt, vervolgde hij, js het resul
taat van de ernstige studie, die ik omtrent
het karakter van dezen jongeling heb ge
maakt. Niet slechts door meer dan buiten-
gewonen arbeid zoekt hij zijne ledigheid
te herstellen, maar ook door zich steeds
nieuwe ontberingen op te leggen, waar
van ik het bewijs heb, door de geringe
som die hij voor zijne verteringen en uit
gaven besteed. Gij begrijpt dat ik mij
weinig bekommer over de paar duizend
gulden, die inij op d.eze manier wat vroe
ger zullen worden teruggegeven, maar
ik wil de verdienste van deze boetedoe
ning niet verminderen en hij zelfs js ove
rigens in dit punt onhandelbaar.
Komaan, hernam mijnheer Lercey,
die geheel zijn slecht humeur uitstortte,
ik zie wel, dat hij u nog slechts om de
hand uwer dochter moet verzoeken, en gij
zult u haasten uwe toestemming te ge-
vena
Die onnoozele rector! Hij siaat niet
hoog genoeg om ons te begrijpen.
Tot onzen Olympus klimt zoo'n profes
sor niet op!
De „M aasbod'e" meent, dat de kern
van het vraagstuk, hetwelk door het ge
publiceerde schandaal ter sprak© js ge
komen, liet ontgroeniiigsprobleem moge
zijn; in vollen omvang gezien is het dat
van de zedelijkheid onzer studenien, ja
zedelijkheid meest nog in engere
beteekenis. Afvragend hoe in den geesi
der studeerende jongelingschap verbete
ring zal worden gebracht, ontzegt het
blad niet alle beteekenis aan hetgeen van
overheidswege js geschied.
Daarvoor was de vernedering, die den
bedrijvers van de schanddaad niet ïs ge
spaard, te groot, toen zij daar, onder
straffe van verwijdering van de universi
teit, voor den Rector Magnificus verschij
nen moesien, en deze hun onbarmhartig
het schandelijke en eerloozc van hun be
drijf onder het oog bracht.
Toen moet de betere mensch in de
srhaamteloozen gesproken hebben en de
laatste vleugen schaamrood zullen hun
over de kaken zijn geschoten.
Maar daarna?
Was nu het zedelijk nadeel van het
openbaar schandaal opgeheven door een
krachiig, stellig hooghouden der zedelij
ke normen?
Zou de zedelijke verontwaardiging niet
overal meebrengen, dat de aanleggers
vaïi zoo vuns bedrijf werden verwijderd
Welke inrichting schrapt zulke indivi
duen niet uit zijn ledenlijsten?
En is alleen dc universiteit er nog
goed genoeg voor?
Er wil ons van deze slappe houding,
die men om de betrekkelijk flinke woor
den van den Rector Magnificus en van
den Senaat, nog hoog zou kunnen aan
slaan, iets duidelijk worden, als we ons
de vraag stellen, krachtens welke zede-
lijkljvid de woorden van afkeuring zijn
gesproken, en als wij ons vragen, wat het
voor zedelijkheid is, die de universiteit
de hare noemt en waarvoor deze in het
krijt treedt.
Treedt zij op als de onverbiddelijke
wreekster eener vaststaande, onwrikbare
zedelijkheid, als welke alleen de Christe
lijke bestaat, die op Gods Openbaring
berust?
Of is het slechts jnenscheu-maakscl,
'wisselend en veranderend naar personen,
plaatsen en tijden, zonder eenige vastheid
die zedelijkheid, welke de liberale univer
siteit hoog houdt?
Zelfs de naam van zedelijkheid mag
niet gegeven worden aan dat product van
liberaal denken cn van liberale bescha
ving, die surrogaat-zedelijkheid, die als
hei „fatsoen" bekend is.
En wij vragen ons af, waar wel de uni
versiteit een -andere zedelijkheid mocht
hebben gevonden, dan het liberalisme ge
bracht heeft?
Hei blad wijst er vervolgens op, hoe
dikwijls wij niet moeten post vatten te
gen een diep-onzedelijke stelling, die van
den acadeniischen katheder wordt ge
leerd!
Wat zou de academische „zedelijk
heid" zeggen, als de studenten aan
hunne uitspattingen een vorm hadden
geschonken, waarbij het „fatsoen" gered
was
De universitaire „zedelijkheid" zou
zwijgen en, zoo zij anders deed, verloo
chende zij haar aard.
Wat wil men dan met zulk speeldoos-
geschut tegen zoo'n sterken inval van
de zedeloosheid?
Het kwaad is nu erkend en dat is veel.
Maar de universiteit kan krachtens haar
geheel scheeven grondslag niets brengen
dat de zeden recht zet
Zoodra zij een waarschuwenden vin
ger opheft, speelt zij een rol, die door
haar innerlijke tweespraak belachelijk is.
Het is de bittere vrucht van een verkeer
den opzet, dat zij machteloos staan moet
tegen de haar ondergravende machten.
Ware verbetering zal komen van el
ders en langs de zedelijke verheffing van
den student, welke wij volledig aan de
liberale .Hoogeschool onbestaanbaar ach
ten.
Wij denken hierbij aan de roeping van
den Roomschen student aan onze liberale
Gij weet zeer goed, dat Lucile uw
zoon Arthur zal huwen: hebt gij niet
beiden mijn gegeven woord? .Gij belee-
digt mij dus reeds alleen door den schijn
er aan te twijfelen.
Mijn waarde Westner, hernam mijn
heer Lerecy, eenigszins kalmer gestemd,
in ons beider belang raad ik tt aan, met
een meer dan gewone zorg te waken voor
de blindheid der oude $mithson, de
zorgeloosheid van mejuffrouw LWestner,
dat is uw récht en uwe plicht
Terwijl hij aldus de vrees van zijn
vriend van allen grond ontbloot noemde,
gevoelde mijnheer Westner zelve toch ook
eenige ongerustheid, het was duidelijk
dat Lucile steeds met belangstelling luis
terde, naar wat Aymar verhaalde, in
plaats van hem te onderbrekn door eene
schertsende of beuzelachtige opmerking.
Hij herinnerde zich ook, dat zij eens voor
hem gebloosd had over hare onwetend
heid en zij sinds dien tijd een gedeelte
van den morgen met studeeren had door
gebracht. Dit alles had op zich zelf niets
beteekenend; maar het was beter het
kwaad in zijn kiem te verstikken. Mijn
heer Westner herinnerde zich ook Ay-
mar's weigering eene schitterende betrek
king .in Puitschland aan te nemen; wel
licht verborg hij onder een voorgewende
belangloosheid de hoop, de echtgenoot
Hoogeschool Wees een toonbeeld en een
zedelijke kracht, zouden wij hem smeeken
willen; wandel als een goed Katholiek!
Roomsch student aan de liberale Hoo
geschool
Och ja, de Roornsche universiteit is er
nog niet
Maar we voelen het bij de openbaring
van den waren aard eener universiteit
zonder zedelijke basis we^r eens feller,
hoe wij de Roornsche .Universiteit niet
ontberen kunnen.
De „N e d e r I an d e r" bepleit in een
drietal artikelen, dat de studenten door
hunne inschrijving aan de universiteit
eene corporatie vormen, die allen zon
der onderscheid pmvat. Deze corporatie
zou optreden als de officieele studenten
vertegenwoordiging. Hierdoor meent het
blad dat het groenloopen van zelf den
kop wordt Ingedrukt. Schrijvende over
de oorzaken van het ontgroeningsschan
daal, legt de „Ned." verband met de
materialistische levensbeschouwing, die
in de studentenwereld tot uiting komt.
Het blad schrijft:
In vroegeren tijd zijn er natuurlijk ook
studenien geweest, die zich misdroegen,
en dat zal wel altijd zoo blijven. Maar een
stelsel werd van die materialistische le
vensbeschouwing niet gemaakt. De stu
denten kwamen van de gymnasia, waar
zij stellig geen bandeloosheid geleerd of
met vuile lectuur kennis gemaakt had
den, en ook aan de Academie zelve
heerschie onder de studenten meer dan
thans een klassieke geest.
Die geest is echter geweken voor een
materiaiistischen. .Vooral de invloed der
naiuurkunriige studie Jieeft vele opper
vlakkige mensch en onva tbaar gemaakt
voor geestelijke waarneming en hoügere
levensbeschouwing
Doch nu zijn het voornamelijk de stu
denten, die de zoogenaamde „vooroor-
deelen" hebben verworpen, en met God
en Bijbel den spot drijvenvoorts zij die
tot de feestvierders en „doordraaiers"
behooren, door titel of fortuin zekeren in
vloed uitoefenen, welke zich met de
groenen en het ontgroenen het meest be
zig houden, en zich opwerpen als „op
voeders" van de novitii.
Geyolg van dit alles is, dat niet meer de
geest van de academische jongeling
schap, zooa's die in school en huis was
gevormd, tot natuurlijke ontwikkeling
komt, maar dat door de eigenaardige
„opvoeding*" der novitii het studenten
corps onwillekeurig in zekere richting ge
dreven wordt door een troep, voor wie
men in het gewone leven, laat staan
■onder christenen, geen achting heeft
Men lacht, als student, over het „ploer
tendom", doch gevoelt niet, dat men zich
zelf aan ploertige geesten onderwerpt.
Men bedenkt niet dat veelal de besten
zich met ontgroenen weinig inlaten, zoo
dat de overigen des te meer vrij spel
hebben.
In waarheid .is dit niet eene vrije ont
wikkeling van het studentenleven. De
aankomende jongelingschap, waaronder
velen niet t^gen allerlei sofismen bestand
zijn, ondergaat een invloed, waaraan ve
len op den duur zich niet meer künnen
.onttrekken. En tegenwerkende factoren
komen niet tot hun recht.
Het „Handelsblad" kan zich al
lerminst vereenigen met het ook door ons
medegedeelde oordeel van mr. Ko'ten-
bout v. cL Sluijs.
Ons dunkt, zegt het blad, dat de zaak
een niet algemeen e zijde heeft, die wel
onze aandacht verdient. Het js deze: niet
alleen de studenten zijn verantwoordelijk
voor de vlegelachtigheden en onbe
schaafdheden, die zij somtijds begaan; 'n
deel van ons volk is mede schuldig. De
publieke meening zal vaak vergoelijken in
studenten, wat zij ixt jonge militairen, in
kantoorbedienden, in polderjongens af
keurt; wij hebben er een voorbeeld van
in de wijze, waarop in een ingezonden
stuk in de „N. R. Ct." mr. Rijke spreekt
•over wat „in een wilden nacht" studen
ten uithalen.
Een ruwheid, ordeverstoring, huis -
vredebreuk, die, wordt zij door jongelui
uit den handels-, winkel- of werkmans
stand bedreven, als een ploertige en straf
bare daad veroordeeld wordt, verandert
te worden van Lucile? en zou mijnheer
Lercey meer doorzicht gehad hebben dan
hij?
Op een schoonen herfstavond hadden
de gasten van mijnheer Westner lang
zamerhand de zaal verlaten, om in het
park vóór het huis gelegen een meer fris-
sche en zuiverder lucht in te ademen.
Lucile, als naar gewoonte uitgelaten,
ging van de eene groep naar de andere,
kwam daarna terug bij Aymar en hare
moeder, beiden onder de sierlijke waran
da gezeten.
Wat een luiheid, zeide zij lachende,
om alzoo het stil zitten te verkiezen bo
ven het genoegen, dat een wandeling
verschaft bij zulk hemelsch .weer! Kom
moeder, en als mijnheer Koeehler alleen
zit, zal hij ons van zelf wel volgen.
Gij zijt niet vermoeid of lijdend,
hernam mevrouw Westner op smartelij-
ken toon. Och, wie zal mij toch bevrijden
van al de rampen, die mij het leven zoo
lastig maken?
Een oogenblik daarna echter stond zij
op, om te voldoen aan het dringend ver
zoek van een harer vriendinnen, en Lu
cile zette zich, na eene korte aarzeling,
neder op de plaats, die haar moeder zoo
juist had verlaten.
Zij scheeen eenigszins onrustig, ver
ward, twee jnaal opende zij den mond,
in veler oogen van karakter, wanneer zij
door studenten bedreven is. £n wij weten
voorbeelden dat ook de rechter, oud-stu
dent als hij is, met een nauwelijks onder
drukten glimlach wanordelijkheden van
studenten strafte, die zeker, .waren zij
door kantoorbedienden bedreven, niet
met sympathiek begrijpen ontvangen zou
den zijn. Ook alweer uit den omtrek van
Leiden herinneren wij ons, zij het dan vrij
lang geleden, zeer ergerlijke gevallen
van huisvredebreuk, die onvervolgd zijn
gebleven, omdat het „studentenstreken'*
waren.
Zoolang volgens 'de openbare meening
een ruwheid of ordeverstoring het karak
ter van vlegeiachtigheid verliest .wanneet
zij door studenten bedreven .wordt, zoo
lang men een onbeschaafdheid van een,
dronken student niet harder, maar wel
willender beoordeelt dan een onbe
schaafdheid van een dronken polderjon
gen, zoolang worden de studenten aan
gemoedigd, om, der traditie getrouw, stu
dentenstreken uit te halen, die in zeer
weinig opzichten van polderjongensstre
ken verschillen.
De wijze waarop het „Hbkf." in dit
verband gewaagt van de polderjongens,
ontlokt het „Huisgezin" 'n woord
van protest.
Dit is de eer onzer polderjongens tei
na.
Dezen mogen niet overbeschaafd zijn,
zich wel eens een onvertogen woord laten
ontglippen, er af en toe 'n borrel opzetten
en hun pootlge vuisten te gauw als argu
menten bezigen, met de gemeenheden
der Leidsche studenien hebben ze niets
gemeen.
Wie studentenstreken en polderjon
gensstreken in één adem noemt, is on
rechtvaardig tegenover de laatsten en té
toegevend tegenover de eersten, .want
wat te Leiden vertoond js zijn geen stre
ken meer: het was heel wat ergers.
Het „V a d e r 1 a n d", dat oordeelt, dat
het stuk van mr. K. v. d. S. nauwelijks,
voor ernst kan worden gehouden, zegt:
Onzes inziens kan juist alleen het be
sluit, door den Senaat genomen, het stu
dentencorps oprichten uit het slijk. En
die oprichting zal geschieden, .wanneer
het corps, hulp als die van 't collegium
eerelid afwijst, ruiterlijk en openbaar
schuld belijdt. Blijkens een in het laatste
nummer van Minerva opgenomen hoofd
artikel, geteekend G. H., js dat schuld
besef nog niet aanwezig. Het spijt ons,
dat dc toon en de strekking van dit kvva-
jongensachtgie artikeltje, citeering er van
ons onmogelijk maken. Nu, .we bevelen
het den heer K. v. d. S. zeer ter lezing
aan. Laat men zoo maar doorgaan en het
is met den groentijd en al die we
herhalen het zoo schoone studenten-
tradities, weldra onherroepelijk gedaan.;
Het zou ons ook niet verwonderen in
dien de heer K. v. d. S. bij het hooren van
de ware redenen, die den Senaat tot zijn
optreden noopte, vreemd zal opkijken.
Wij kregen zoo den jndruk dat daardoor
ingrijpen van hooger hand voorkomen
werd. Blijkt ons vermoeden juist, dan
was de daad avn den Senaat dubbel red
dend: moreel en maatschappelijk.
Wij wensch en het Leidsch Stud;
corps met het eerbiedwaardig ver,».^..
nog een lange, eerbiedwaardige toe>-
komst toe, maar dat kon onzes inziens al
leen, wanneer het niet onwillig onder het
boetekleed de schouders schokt.
Nogmaals: door eerlijke schuldbeken
tenis js nog nooit een persoon en ook
niet een vereeniging in slechter conditio
gekomen, maar wel door goedpraten of
verheimelijken van zonden, die het leven
van persoon en vereeniging zelf aanvra
ten.
Toepassing van tucht.
De „Nederlander" verdedigt het
optreden van den Rector-Magnificus en
den Senaat in de bekende Groenenkwes-
tie en weerlegt met een beroep op de|
artt. 116 en 117 der Hooger Onderwijs
wet de bewering, dat de bevoegdheid om
de „berisping" te publiceeren onwettig
zou zijn.
De woorden, door den rector-magnifi-
cus, waren zonder twijfel ernstig en"
streng, maar juist, dat hij niet enkel bes
om te spreken, maar een gevoel als van
schuwheid deed haar het stilzwijgen be
waren. Eindelijk zeide zij plotseling:
Mijnheer Koeehler, indien jk u eeno
vraag stel, zult gij die dan met eene alge-
heele oprechtheid beantwoorden?
Aymar meende, dat het met zuik een
ondervraagster meermalen moeilijk, zoo
niet onmogelijk was, oprecht te zijn, en
daar hij een ontwijkend antwoord zocht
vervolgde Lucile opgewonden:
Welke hoedanigheden begeert gij te
zien bij eene jonge dame?
Zachtzinnigheid, goedheid en be
scheidenheid.
En kent gij er eene, die deze kost
bare eigenschappen bezit?
Ja, mejuffrouw.
O, dan heeft zij zeker eene moeder
gehad, die zorgvuldig over hare opvoe
ding gewaakt heeft.
Neen, zij is eene wees van haar ge
boorte af.
Dan is hare verdienste des te groo-
ter... Zulk een volmaakt meisje moet u
voorzeker eene levendige genegenheid
inboezemen.
Ik gevoel voor haar eene teederheid,
vermengd met eerbied en bewondering.
Waarom huwt gij haar dan niet?,
hernam Lucile gejaagd.
(Wordt vervolgd^,