Aymar. Uit de Pers. Derde Blad, behoorende bij De Leidsche Courant van Zaterdag 18 Nov. no. 643. Een lied per week. No. 35 uit „De Leeuwerk". Het Hutje bij de Zee. Muziek van J. R. Thomas. Beelden uit mijn kinderjaren, Uit mijn jeugd zoo vrij en blij, .Trekken somtijds, kalm en rustig. Aan mijn peinzend oog voorbij, 'k Denk nog dikwijls aan die dagen, Vol geluk en stille vreê, Hoe verheugd ik steeds ontwaakte In ons hutje bij de zee. 'Jloe verheugd ik steeds ontwaakte In ons hutje, ons hutje bij de zee. Mijn verbeelding ziet de bloemen* Voor ons ped'rig venster staan, En het strand', waar 'k schelpen gaarde, Glanzen bij het licht der maan. 'kHoor mijn moeders zoet vermanen, Als ze mij in 't bedje leê, En ik voel weer 's levens morgen In ons hutje bij de zee. En ik voel weer 's levens morgen In ons hutje, ons hutje bij de zee. *Wat ik later mocht ervaren, 'sLevens droefheid, 's levens vreugd: Immer zal mijn hart u loven, Vreedzaam plekje uit mijn jeugd! En mijn Jaatste wensch zal wezen, Dat ik eens, in kalmen vreê, *t Moede hoofd ter rust mag vleien In ons hutje bij de zee. -'t 'Moede hoofd ter rust mag vleien In ons hutje, ons hutje bij de zee. Gesloten Retraites. (Ingezonden.) Tiet ligt niet in de bedoeling een uit- jeenzetting te geven van een gesloten re- jtraite. Ieder heeft in onze dagen wel iets gehoord over de gesloten retraites. Is liet echter niet jammer, ja dubbel jam mer, dat er zoo .weinig aandacht wordt geschonken aan dit verheven .werk? Allen toch, die eens een gesloten re traite hebben gehouden, zijn zonder leenigg uitzondering vol lof. Zij blijven Idan kbaar zich die gelukkige uren her inneren, daar doorgebracht; nergens tullen zij een wederga ontmoeten van (deze geestelijke oefening. Geen oud-retraiiant zal, iets lezend of «prekend over de gesloten retraite, in zich kunnen onderdrukken een verlan gen om daar spoedig weer te zijn. Op- «ïieuvv bruisen de weldadige gevoelens, 'daar verkregen, naar boven en hij denkt met teedcre godsvrucht aan zijn daar genomen besluiten, zijn voornemens wor- Jden opnieuw gestaald, en hij ver'nefi zijn hart in stille dankgebeden tot God, om Hem voor al die genaden en zegeningen idaar ontvangen, te danken. Dat een oud- retraiiant niet onverschillig is voor de actie, die gevoerd wordt om den retraiten- gang te bevorderen, blijkt zeker wel (duidelijk uit het feit, dat a.s. Maandag avond in liet gebouw van den Ned. R. K. •Volksbond, door de Propagandaclub i>t. IBonifacius, onderatdeeling van dien bond, ieen vergadering js uitgeschreven, .waar op Pater A. Phiiippona, directeur van het reiraitenhuis te Noordvv ijk'erhout, komt spreken over de retraiten. Men moet niet Wenken, dat het op haar weg ligt, hier voor te ijveren. De oorzaak waarom zij ideze vergadering belegd heeft, js, dat ler ondier haar leden oud-retraitanten zijn, Idie er steeds op aan hebben gedrongen om ook in Leiden meer bekendheid te geven aan de gesloten retraiten. Zij kunnen zich eenvoudig niet onttrelcken aan liet verlangen, om in deze mee te iwerken. Reeds is er in hun afdeeiing een re- traitenfonds voor de bondsleden opge richt, maar dit is nog te klein ook moeten meerdere Katholieke vereenigin- gen zulke fondsen oprichten, ,en daarom Wordt deze vergadering gehouden. FEUILLETON. Waar het Fransch. 43) Mijnheer Lercey was meer ongerust op dit punt, dan hij zijn zoon wilde beken nen. Onder het aantal grieven, welke hij koesterde voor den jeugdigen Aymar Koeehler behoorde op de eerste plaats de zekere inschikkelijkheid en aanhankelijk heid', welke Lucile hem bewees. Wan neer hij aanwezig was, werd het uitgela ten meisje terughoudender gestemd, zij wikte en woog haar woorden en scheen begeerig, zijne goedkeuring te verwerven. Men kon slechts zeer moeilijk opmer ken, of Aymar zelf inzag, welke macht bij over Lucile uitoefende; hij gedroeg zich tegenover haar koel beleefd, richtte tot haar slechts zelden het woord, en de nauwkeurige onderzoekingen van mijn heer Lercey vermochten nooit Aymar op Idit punt jets ten laste te leggen. Hij was ler echter niet minder van overtuigd, dat !de jongeling aangemoedigd door de voor ingenomenheid van den vader ,en de steeds toenemende genegenheid der doch $er en steunend op hun beider gevoelens Op dan, allen naar deze vergadering, in het bijzonder gij, dfe bestuursleden zijt eener Katholieke vereeiiiging. Wie ge ook zijn moogt, gaat allen naar deze vergadering, daar pr voor alle rangen en standen retraiten gehouden worden. Zult gij nu geen gehoor geven aan dezen oproep? Wat zal u kunnen terughou den van deze vergadering? Daarom zult gij komen, hetzij uit eigen beweging of op aandringen van uwe vrouwen, 'die in deze zeker wel onze bondgenooien zullen zijn; ook kunnen de vrouwen op deze vergadering komen. Nogmaals, niets houde u tehuis. Smalend hebben onze tegenstanders ons dompers genoemd, en ja, moeten wij het niet zelf bekennen, dat wij ons te veel laten dömpeu door de zorgen des levens cn de beslommeringen rond om ons, .waardoor als het ware al onze edele gevoelens worden verstikt, zelfs ons zieleleven? Gaan wij daardoor niet missen die opbeurende, krachtgevende, troostgevende, blijde levensopvatting, waardoor wij ons zoo gaarne en zoo vrij kunnen begeven tot al het heinelsche? Ons Katholiek geloof is levendig en zal ieder inensch bevredigen, als hij ten minste door een levendig geloof bezield is. .Worden niet al te dikwijls de heer lijkste zielsuitingen door ons verstikt in haar eerste begin. Een echt en goed Katholiek te zijn, is ,een groot voorrecht, waarvoor wij God niet genoegzaam kun nen danken. Velen kunnen zich niet .wennen aan al die godsdienstuitingen, voelen zich niet geprikkeld tot een veelvuldige H. Communie, kunnen zich niet tot groote en vaste geloofsovertuiging brengen. Als een oplossing op al deze vragen en moei lijkheden hebben wij de gesloten retraites. Op dan allen! onder de oude leuze der kruisvaarders „God wil het!" Al moogt gij nu een beletsel hebben deze vergade ring bij te wonen, zet deze opzij; die wil, kan veel, en zeker zal het u niet berouwen. Mogen er vele goede vruchten van deze vergadering verkregen worden, op dat het werk der Propagandaclub worde bekroond met .een groot succes in het belang van Leiden's Katholieken .en God ter eere. Het Leidsche Ontgroeningsschandaal. De bladen gaan voort met beschouwin gen over cleze kwestie. Zoo lezen wij o. ni. in de „Standaard": De rector van de Leidsche Universi teit heeft op energieke wijze de schuldi gen in het ontgroeningsschandaal be rispt. Hij deed het in kloeke taal, met hoogen ernst, /neenens. De Senaat sprak reeds minder streng, wel afkeurend, maar toch ook bijna ver goelijkend. Van een consilium abeundi geen sprake. En terwijl hierdoor zelfs op Acade misch terrein de ernst, evenals voor ette lijke jaren, reeds dalende is, dagen in de liberale pers de apologisten reeds op, die het schunnige geval beginnen te ■dekken met steeds vrijer taal. We zijn benieuwd, hoe dit zal afloopen. In het geval waarin de zoon van Pro fessor Bolland slachtoffer was, liep het af met een sisser. Zal dit nu weer zoo zijn? Vergisse men zich toch niet, wat aan gaat den aard van het nu weer zoo lie derlijk uitgekomen kwaad. Het js maar niet, dat er een enkel vies jongmensch onder de massa meeloopt, maar het is een opzettelijk gewilde schaamteloos heid, die niet het begrip van student zich vereenzelvigd heeft De gewone zedewetten zijn goed voor het plebs, hier als philisiers of ploerten gedoodverfd. Daar stoort een burger zich aan, maar niet een zoo hoog staand per soon als een Leidsch student. Te Gronin gen kan dit er nog inee door, maar in Leiden js men daar verre boven verhe ven. ,Wie onder de Leigdsche studenten naam wil hebben moet daarom dit katjes spel met de zedelijkheid aandurven. Eerst daardoor toont men vol te zijn. Komt hiertegen nu vermaan en beris ping op, dan gaat er een homerisch ge lach op en fronst men het voorhoofd'. stoutmoedige, eerzuchtige plannen koes terde. Mijnheer Lercey was er geen per soon naar, om zulk een meening te koes teren en die niet door zijn vriend, mijn heer .Westner, te doen deelen. Deze ver klaarde dit vermoeden al aanstonds onge grond, ongerijmd .zelfs, niet alleen wat Lucile betrof, maar ook .wat Aymar aan ging .Wat gij een dwaze vooringenomen heid noemt, vervolgde hij, js het resul taat van de ernstige studie, die ik omtrent het karakter van dezen jongeling heb ge maakt. Niet slechts door meer dan buiten- gewonen arbeid zoekt hij zijne ledigheid te herstellen, maar ook door zich steeds nieuwe ontberingen op te leggen, waar van ik het bewijs heb, door de geringe som die hij voor zijne verteringen en uit gaven besteed. Gij begrijpt dat ik mij weinig bekommer over de paar duizend gulden, die inij op d.eze manier wat vroe ger zullen worden teruggegeven, maar ik wil de verdienste van deze boetedoe ning niet verminderen en hij zelfs js ove rigens in dit punt onhandelbaar. Komaan, hernam mijnheer Lercey, die geheel zijn slecht humeur uitstortte, ik zie wel, dat hij u nog slechts om de hand uwer dochter moet verzoeken, en gij zult u haasten uwe toestemming te ge- vena Die onnoozele rector! Hij siaat niet hoog genoeg om ons te begrijpen. Tot onzen Olympus klimt zoo'n profes sor niet op! De „M aasbod'e" meent, dat de kern van het vraagstuk, hetwelk door het ge publiceerde schandaal ter sprak© js ge komen, liet ontgroeniiigsprobleem moge zijn; in vollen omvang gezien is het dat van de zedelijkheid onzer studenien, ja zedelijkheid meest nog in engere beteekenis. Afvragend hoe in den geesi der studeerende jongelingschap verbete ring zal worden gebracht, ontzegt het blad niet alle beteekenis aan hetgeen van overheidswege js geschied. Daarvoor was de vernedering, die den bedrijvers van de schanddaad niet ïs ge spaard, te groot, toen zij daar, onder straffe van verwijdering van de universi teit, voor den Rector Magnificus verschij nen moesien, en deze hun onbarmhartig het schandelijke en eerloozc van hun be drijf onder het oog bracht. Toen moet de betere mensch in de srhaamteloozen gesproken hebben en de laatste vleugen schaamrood zullen hun over de kaken zijn geschoten. Maar daarna? Was nu het zedelijk nadeel van het openbaar schandaal opgeheven door een krachiig, stellig hooghouden der zedelij ke normen? Zou de zedelijke verontwaardiging niet overal meebrengen, dat de aanleggers vaïi zoo vuns bedrijf werden verwijderd Welke inrichting schrapt zulke indivi duen niet uit zijn ledenlijsten? En is alleen dc universiteit er nog goed genoeg voor? Er wil ons van deze slappe houding, die men om de betrekkelijk flinke woor den van den Rector Magnificus en van den Senaat, nog hoog zou kunnen aan slaan, iets duidelijk worden, als we ons de vraag stellen, krachtens welke zede- lijkljvid de woorden van afkeuring zijn gesproken, en als wij ons vragen, wat het voor zedelijkheid is, die de universiteit de hare noemt en waarvoor deze in het krijt treedt. Treedt zij op als de onverbiddelijke wreekster eener vaststaande, onwrikbare zedelijkheid, als welke alleen de Christe lijke bestaat, die op Gods Openbaring berust? Of is het slechts jnenscheu-maakscl, 'wisselend en veranderend naar personen, plaatsen en tijden, zonder eenige vastheid die zedelijkheid, welke de liberale univer siteit hoog houdt? Zelfs de naam van zedelijkheid mag niet gegeven worden aan dat product van liberaal denken cn van liberale bescha ving, die surrogaat-zedelijkheid, die als hei „fatsoen" bekend is. En wij vragen ons af, waar wel de uni versiteit een -andere zedelijkheid mocht hebben gevonden, dan het liberalisme ge bracht heeft? Hei blad wijst er vervolgens op, hoe dikwijls wij niet moeten post vatten te gen een diep-onzedelijke stelling, die van den acadeniischen katheder wordt ge leerd! Wat zou de academische „zedelijk heid" zeggen, als de studenten aan hunne uitspattingen een vorm hadden geschonken, waarbij het „fatsoen" gered was De universitaire „zedelijkheid" zou zwijgen en, zoo zij anders deed, verloo chende zij haar aard. Wat wil men dan met zulk speeldoos- geschut tegen zoo'n sterken inval van de zedeloosheid? Het kwaad is nu erkend en dat is veel. Maar de universiteit kan krachtens haar geheel scheeven grondslag niets brengen dat de zeden recht zet Zoodra zij een waarschuwenden vin ger opheft, speelt zij een rol, die door haar innerlijke tweespraak belachelijk is. Het is de bittere vrucht van een verkeer den opzet, dat zij machteloos staan moet tegen de haar ondergravende machten. Ware verbetering zal komen van el ders en langs de zedelijke verheffing van den student, welke wij volledig aan de liberale .Hoogeschool onbestaanbaar ach ten. Wij denken hierbij aan de roeping van den Roomschen student aan onze liberale Gij weet zeer goed, dat Lucile uw zoon Arthur zal huwen: hebt gij niet beiden mijn gegeven woord? .Gij belee- digt mij dus reeds alleen door den schijn er aan te twijfelen. Mijn waarde Westner, hernam mijn heer Lerecy, eenigszins kalmer gestemd, in ons beider belang raad ik tt aan, met een meer dan gewone zorg te waken voor de blindheid der oude $mithson, de zorgeloosheid van mejuffrouw LWestner, dat is uw récht en uwe plicht Terwijl hij aldus de vrees van zijn vriend van allen grond ontbloot noemde, gevoelde mijnheer Westner zelve toch ook eenige ongerustheid, het was duidelijk dat Lucile steeds met belangstelling luis terde, naar wat Aymar verhaalde, in plaats van hem te onderbrekn door eene schertsende of beuzelachtige opmerking. Hij herinnerde zich ook, dat zij eens voor hem gebloosd had over hare onwetend heid en zij sinds dien tijd een gedeelte van den morgen met studeeren had door gebracht. Dit alles had op zich zelf niets beteekenend; maar het was beter het kwaad in zijn kiem te verstikken. Mijn heer Westner herinnerde zich ook Ay- mar's weigering eene schitterende betrek king .in Puitschland aan te nemen; wel licht verborg hij onder een voorgewende belangloosheid de hoop, de echtgenoot Hoogeschool Wees een toonbeeld en een zedelijke kracht, zouden wij hem smeeken willen; wandel als een goed Katholiek! Roomsch student aan de liberale Hoo geschool Och ja, de Roornsche universiteit is er nog niet Maar we voelen het bij de openbaring van den waren aard eener universiteit zonder zedelijke basis we^r eens feller, hoe wij de Roornsche .Universiteit niet ontberen kunnen. De „N e d e r I an d e r" bepleit in een drietal artikelen, dat de studenten door hunne inschrijving aan de universiteit eene corporatie vormen, die allen zon der onderscheid pmvat. Deze corporatie zou optreden als de officieele studenten vertegenwoordiging. Hierdoor meent het blad dat het groenloopen van zelf den kop wordt Ingedrukt. Schrijvende over de oorzaken van het ontgroeningsschan daal, legt de „Ned." verband met de materialistische levensbeschouwing, die in de studentenwereld tot uiting komt. Het blad schrijft: In vroegeren tijd zijn er natuurlijk ook studenien geweest, die zich misdroegen, en dat zal wel altijd zoo blijven. Maar een stelsel werd van die materialistische le vensbeschouwing niet gemaakt. De stu denten kwamen van de gymnasia, waar zij stellig geen bandeloosheid geleerd of met vuile lectuur kennis gemaakt had den, en ook aan de Academie zelve heerschie onder de studenten meer dan thans een klassieke geest. Die geest is echter geweken voor een materiaiistischen. .Vooral de invloed der naiuurkunriige studie Jieeft vele opper vlakkige mensch en onva tbaar gemaakt voor geestelijke waarneming en hoügere levensbeschouwing Doch nu zijn het voornamelijk de stu denten, die de zoogenaamde „vooroor- deelen" hebben verworpen, en met God en Bijbel den spot drijvenvoorts zij die tot de feestvierders en „doordraaiers" behooren, door titel of fortuin zekeren in vloed uitoefenen, welke zich met de groenen en het ontgroenen het meest be zig houden, en zich opwerpen als „op voeders" van de novitii. Geyolg van dit alles is, dat niet meer de geest van de academische jongeling schap, zooa's die in school en huis was gevormd, tot natuurlijke ontwikkeling komt, maar dat door de eigenaardige „opvoeding*" der novitii het studenten corps onwillekeurig in zekere richting ge dreven wordt door een troep, voor wie men in het gewone leven, laat staan ■onder christenen, geen achting heeft Men lacht, als student, over het „ploer tendom", doch gevoelt niet, dat men zich zelf aan ploertige geesten onderwerpt. Men bedenkt niet dat veelal de besten zich met ontgroenen weinig inlaten, zoo dat de overigen des te meer vrij spel hebben. In waarheid .is dit niet eene vrije ont wikkeling van het studentenleven. De aankomende jongelingschap, waaronder velen niet t^gen allerlei sofismen bestand zijn, ondergaat een invloed, waaraan ve len op den duur zich niet meer künnen .onttrekken. En tegenwerkende factoren komen niet tot hun recht. Het „Handelsblad" kan zich al lerminst vereenigen met het ook door ons medegedeelde oordeel van mr. Ko'ten- bout v. cL Sluijs. Ons dunkt, zegt het blad, dat de zaak een niet algemeen e zijde heeft, die wel onze aandacht verdient. Het js deze: niet alleen de studenten zijn verantwoordelijk voor de vlegelachtigheden en onbe schaafdheden, die zij somtijds begaan; 'n deel van ons volk is mede schuldig. De publieke meening zal vaak vergoelijken in studenten, wat zij ixt jonge militairen, in kantoorbedienden, in polderjongens af keurt; wij hebben er een voorbeeld van in de wijze, waarop in een ingezonden stuk in de „N. R. Ct." mr. Rijke spreekt •over wat „in een wilden nacht" studen ten uithalen. Een ruwheid, ordeverstoring, huis - vredebreuk, die, wordt zij door jongelui uit den handels-, winkel- of werkmans stand bedreven, als een ploertige en straf bare daad veroordeeld wordt, verandert te worden van Lucile? en zou mijnheer Lercey meer doorzicht gehad hebben dan hij? Op een schoonen herfstavond hadden de gasten van mijnheer Westner lang zamerhand de zaal verlaten, om in het park vóór het huis gelegen een meer fris- sche en zuiverder lucht in te ademen. Lucile, als naar gewoonte uitgelaten, ging van de eene groep naar de andere, kwam daarna terug bij Aymar en hare moeder, beiden onder de sierlijke waran da gezeten. Wat een luiheid, zeide zij lachende, om alzoo het stil zitten te verkiezen bo ven het genoegen, dat een wandeling verschaft bij zulk hemelsch .weer! Kom moeder, en als mijnheer Koeehler alleen zit, zal hij ons van zelf wel volgen. Gij zijt niet vermoeid of lijdend, hernam mevrouw Westner op smartelij- ken toon. Och, wie zal mij toch bevrijden van al de rampen, die mij het leven zoo lastig maken? Een oogenblik daarna echter stond zij op, om te voldoen aan het dringend ver zoek van een harer vriendinnen, en Lu cile zette zich, na eene korte aarzeling, neder op de plaats, die haar moeder zoo juist had verlaten. Zij scheeen eenigszins onrustig, ver ward, twee jnaal opende zij den mond, in veler oogen van karakter, wanneer zij door studenten bedreven is. £n wij weten voorbeelden dat ook de rechter, oud-stu dent als hij is, met een nauwelijks onder drukten glimlach wanordelijkheden van studenten strafte, die zeker, .waren zij door kantoorbedienden bedreven, niet met sympathiek begrijpen ontvangen zou den zijn. Ook alweer uit den omtrek van Leiden herinneren wij ons, zij het dan vrij lang geleden, zeer ergerlijke gevallen van huisvredebreuk, die onvervolgd zijn gebleven, omdat het „studentenstreken'* waren. Zoolang volgens 'de openbare meening een ruwheid of ordeverstoring het karak ter van vlegeiachtigheid verliest .wanneet zij door studenten bedreven .wordt, zoo lang men een onbeschaafdheid van een, dronken student niet harder, maar wel willender beoordeelt dan een onbe schaafdheid van een dronken polderjon gen, zoolang worden de studenten aan gemoedigd, om, der traditie getrouw, stu dentenstreken uit te halen, die in zeer weinig opzichten van polderjongensstre ken verschillen. De wijze waarop het „Hbkf." in dit verband gewaagt van de polderjongens, ontlokt het „Huisgezin" 'n woord van protest. Dit is de eer onzer polderjongens tei na. Dezen mogen niet overbeschaafd zijn, zich wel eens een onvertogen woord laten ontglippen, er af en toe 'n borrel opzetten en hun pootlge vuisten te gauw als argu menten bezigen, met de gemeenheden der Leidsche studenien hebben ze niets gemeen. Wie studentenstreken en polderjon gensstreken in één adem noemt, is on rechtvaardig tegenover de laatsten en té toegevend tegenover de eersten, .want wat te Leiden vertoond js zijn geen stre ken meer: het was heel wat ergers. Het „V a d e r 1 a n d", dat oordeelt, dat het stuk van mr. K. v. d. S. nauwelijks, voor ernst kan worden gehouden, zegt: Onzes inziens kan juist alleen het be sluit, door den Senaat genomen, het stu dentencorps oprichten uit het slijk. En die oprichting zal geschieden, .wanneer het corps, hulp als die van 't collegium eerelid afwijst, ruiterlijk en openbaar schuld belijdt. Blijkens een in het laatste nummer van Minerva opgenomen hoofd artikel, geteekend G. H., js dat schuld besef nog niet aanwezig. Het spijt ons, dat dc toon en de strekking van dit kvva- jongensachtgie artikeltje, citeering er van ons onmogelijk maken. Nu, .we bevelen het den heer K. v. d. S. zeer ter lezing aan. Laat men zoo maar doorgaan en het is met den groentijd en al die we herhalen het zoo schoone studenten- tradities, weldra onherroepelijk gedaan.; Het zou ons ook niet verwonderen in dien de heer K. v. d. S. bij het hooren van de ware redenen, die den Senaat tot zijn optreden noopte, vreemd zal opkijken. Wij kregen zoo den jndruk dat daardoor ingrijpen van hooger hand voorkomen werd. Blijkt ons vermoeden juist, dan was de daad avn den Senaat dubbel red dend: moreel en maatschappelijk. Wij wensch en het Leidsch Stud; corps met het eerbiedwaardig ver,».^.. nog een lange, eerbiedwaardige toe>- komst toe, maar dat kon onzes inziens al leen, wanneer het niet onwillig onder het boetekleed de schouders schokt. Nogmaals: door eerlijke schuldbeken tenis js nog nooit een persoon en ook niet een vereeniging in slechter conditio gekomen, maar wel door goedpraten of verheimelijken van zonden, die het leven van persoon en vereeniging zelf aanvra ten. Toepassing van tucht. De „Nederlander" verdedigt het optreden van den Rector-Magnificus en den Senaat in de bekende Groenenkwes- tie en weerlegt met een beroep op de| artt. 116 en 117 der Hooger Onderwijs wet de bewering, dat de bevoegdheid om de „berisping" te publiceeren onwettig zou zijn. De woorden, door den rector-magnifi- cus, waren zonder twijfel ernstig en" streng, maar juist, dat hij niet enkel bes om te spreken, maar een gevoel als van schuwheid deed haar het stilzwijgen be waren. Eindelijk zeide zij plotseling: Mijnheer Koeehler, indien jk u eeno vraag stel, zult gij die dan met eene alge- heele oprechtheid beantwoorden? Aymar meende, dat het met zuik een ondervraagster meermalen moeilijk, zoo niet onmogelijk was, oprecht te zijn, en daar hij een ontwijkend antwoord zocht vervolgde Lucile opgewonden: Welke hoedanigheden begeert gij te zien bij eene jonge dame? Zachtzinnigheid, goedheid en be scheidenheid. En kent gij er eene, die deze kost bare eigenschappen bezit? Ja, mejuffrouw. O, dan heeft zij zeker eene moeder gehad, die zorgvuldig over hare opvoe ding gewaakt heeft. Neen, zij is eene wees van haar ge boorte af. Dan is hare verdienste des te groo- ter... Zulk een volmaakt meisje moet u voorzeker eene levendige genegenheid inboezemen. Ik gevoel voor haar eene teederheid, vermengd met eerbied en bewondering. Waarom huwt gij haar dan niet?, hernam Lucile gejaagd. (Wordt vervolgd^,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 9