Aymar. Uit de Pers. BINNENLAND. Tweede Blad, behoorende bij De Leidsche Courant van Woensdag 15Nov.no. 640. KAMEROVERZICHT. TvVEfiDE KAMER. Hel Kiesrechtdebat. De machthebber in de S.D.A.P. spreekt. De tribune ontruimd. In de vier lange weken, waarin de Ka mer over de Militiewet redekavelde), heeft mr. Troels ra slechts heel weinig gesproken. De socialistische leider moe'st zich voorbereiden op de groole kiesrecht- rede, die de Kamer zou moeten hooren ter gelegenheid van de toelichting van zijn bekend voorstel, „om ingevolge art. 96 van het regle ment van orde, een adres te ontwerpen aan de Koningin, waarin wordt aange drongen, op indiening van voorstellen tot Grondwetsherziening door de Re geering in den loop dezer legislatieve periode wegens de urgentie van het kiesrechtvraagstuk." 't Schijnt dat deze redevoering langer is geworden naarmate mr. Troelstra méér tijd had, om er zich op te prepareeren. Den geheelen dag toch is hij aan 't Woord geweest en 't verwondert ons nog, dat hij is klaar gekomen. De belangrijkheid van zijne redevoe ring was echter niet evenredig aan de lengte. Verschillende passages waren mater sprak geen geestdrift uit en het redenaarsvuur, d it mr. Troelstra in over vloedige mate bezit, laaide slechts op toen hij de beteekenis van het petionne- ment verdedigde. Veel nieuws heeft Troelstra niet ver kondigd. 't Was oude kostversleten ar gumenten en eenige meetingsfanfares, slechts met dit onderscheid dat mr. Troelstra ze poogde in een nieuw kleed je te steken. De socialistische leider heeft volmon dig erkend, dat hel doel van zijn voorstel •is in het parlement een weerslag te ge ven op de beweging, door de S. D. A. P. voor het algemeen kiesrecht op touw gezet. M. a. w. moet de roode algemeen kiesrecht-verheerlijking in de Kamer slechts gehouden worden om nog eenigs- iZins het fiasco goed te maken, wat het pe titionnement leed. Deze discussies wor den niet gehouden, omdat mr. .Troelstra zich voorstelt parlementair resultaat er mede te bereiken, maar uitsluitend om dat zij moeten zijn een socialistisch agi tatiemiddel, evenals het z.g. volkspetition- .ncment een stuk propaganda voor de S. •D. A. P. was. Troelstra erkende dit ih de Kamer; hij schoof het niet onder stoelen of banken; hij snoefde er zelfs op dat bij de gemeenteraadsverkiezingen de socia listen groote winst behaaiden tengevolge van de petitionnements-actie; hij ging .er groot op, dat godsdienstige arbeiders er op geteekend hadden, maar ondanks dit alles werd de anti-socialistische, meer speciaal de rechtsche pers gehekeld, dat zij tegen het teekenen op 't petition nement waarschuwde. De „Voorhoede" b.v., waarin de arbeiders gewaarschuwd (Werden zich niet op sleeptouw te la ten nemen door de socialisten, moest het eveneens ontgelden. De Roomsche arbeiders moeten vertrouwen op eigen krachten behoeven niet als socialistische hulptroepen dienst te doen. Volkomen juist, zou men zeggen vooral als men de grootsc'ne betoogingen van de Room sche arbeiders heeft gezien. Maar Troel- jtra vond dit niet zoo en Duys riep, 'doe lende op den heer Aalberse, „Wat een brutale kerel". Maar de socialistische kwajongen gooide hiermede zijn eigen visitekaartje te grabbel. Dat de sociale wetgeving vlugger af gehandeld en beter ingericht zou zijn .bij algemeen stemrecht, is eene bewering die met de ervaring in andere landen niet js vol te houden. ,Ter wille van de sociale wetgeving hebben de socialisten niet het recht algemeen stemrecht te vragen. Zoo Ihet in Duitschland aan de socialisten ge legen had, was daar nog geen enkeele jsociale wet tot stand gekomen. .Toegege- FEUILLETON. ]Naar het Fransch. 40) Wolf stond een oogenblik' verbluft, iwant hij kon de beteekenis niet begrij pen der woorden, die hij gehoord had. Tracht hem mee te voeren, hernam Aymar, dezen avond is hij niet in staat te redeneeren, mo:gen zult gij er eerder tin slagen, hem de onwaardigheid van zijn gedrag te doen inzien. De arme vrouw vouwde de handen op ismeekenden toon. Mijnheer, zeide zij, indien gij hem Svcgjaagt en ik weet, dat hij het verdient?, Mrat zal er dan van ons geworden? Hij is niet kwaad van hart, dat bezweer ik .u maar als hij gedronken heeft, kent hij zich zeiven niet meer. Heb medelijden met hem en met ons, ik smeek er u om>. Dat hij morgen bij mij komt, zeide Aymar; ik zal hem dan voorwaarden (doen kennen, die ik aan mijne vergeving 'etelindien ik slaag, zult gij, hoop ik, minder ongelukkig zijn in de toekomst. Ik. Daarna verwijderde hij zich, terwijl ven wordt door alle partijen, dat de tegenwoordige kieswet fouten, zelfs .ernstige fouten aanklevendat herziening .echter zoo 'urgent is dat de sociale wetge ving daarbij moet worden achtergesteld .is in gemoede niet vol te houden. De .drang in de arbeidersklasse naar alge meen stemrecht komt niet van onderen, maar wordt kunstmatig door de socialis ten aangewakkerd, omdat zij er een goed propagandamiddel mede hebben. Het slot van de vergadering bracht eenige beroering. 'Er werd geapplaudis seerd op de gereserveerde tribune, die druk door kiesrechtdames was bezet. De Voorzitter schijnt soortgelijke betoo gingen met kracht te willen tegengaan, 'en liet de tribune ontruimen. Veel effect had dit niet, omdat direct daarop de ver gadering werd gesloten, maar voor een volgende keer is men toch gewaar schuwd. De kleine middenstand. Onder dit opschrift lezen' wij in de „Maas bode" Het is overal dezelfde jammerklacht, die gij tegenwoordig verneemt: wat wordt alles duur. De kranten staan er vol van; openbare vergaderingen wor den belegd om te spreken over de duur te; in de gemeentelijke raadszalen wordt eveneens de duurte ter sprake gebracht. En dit alles gaat jn ééne richting, geeft éénzelfde geluid te kennen: wat moet er geschieden met den werkman? Een heel enkele voegt er bij: en met den kleinea middenstander? De kleine middenstander; dat is de winkelier, die uit de lade leeft, dat is de lagere ambtenaar, de winkel- en kantoor bediende; in liet algemeen kunnen wij zeggen, dat onder den kleinen midden stand verstaan worden die menschen, die betrekkelijk weinig meer verdienen dan een flink werkman, maar die in twee op zichten in nadeeliger positie zijn dan de ze: ze siaan in stand boven den werk man, en hun levensstandaard is dus hoo- ger, en tweedens missen zij de praeroga- tieven van den werkman, en daarmede dus verschillende kansen om kosten te ontloopen. De middenstander, waarover wij hier spreken, kan niet in een werkmanspak gekleed gaan, kan niet op klompen loo- penaan den anderen kant is voor hem kosteloos onderwijs niet weggelegd, zijn voor liern geen werkmanskaarten ver krijgbaar, zooals die bij verschillende in richtingen bestaan. In een economisch nadeelige positie verkeert steeds hij, die de onderste grens van een categorie vörini. Wanneer wij de maatschappij in groote groepen willen onderscheiden, dan krij gen wij een splitsing in: arbeiders, mid denstanders en hoogere standen, of, wil men nauwkeuriger afpalen: arbeiders, middenstanders, gegoeden stand en aris tocratie. Naar het jaarlijksch inkomen be schouwd, zullen deze laatste drie groe pen zich ongeveer aldus vertoonenin komens van ƒ800 tot f3500, van f3500 tot f9000, en inkomens daarboven. Op een goudschaaltje is dit natuurlijk niet af te wegen, 't Is slechts om een al gemeen aspect te doen en zóó be schouwd zuilen de hier gegeven cijfers de werkelijkheid niet ver ontloopen. De maatschappelijke stand immers, de rang die men in de maatschappij inneemt, hangt, alweer in het algemeen, af van het ambt, dat mien bekleedt, het bedrijf of beroep, dat men uitoefent. Geld op zich zelf bepaalt geen stand. Iemand, die door een gelukkig toeval in het beizit komt van een som gelds, zoo groot, dat zij hem jn staat stelt zich te bewegen op gelijken voet met hooger geplaatsten, wordt een parvenu genoemd. Dat woord heeft een onaangename be teekenis; men duidt er tevens mede aan dat die persoon in dien Jhoogen stand misplaatst is, dat hij zonder geld niets is. Iemand, daarentegen, die zichzelf flink heeft weten op te werken, die door ijver en talent van een Jageren naar een hoogeren trap op den maatschappelijken ladder is- opgeklommen, zal niet een par venu genoemd worden, integendeel: men de vrouw van den werkman woorden van dank uitsprak. Den volgenden morgen om zes uur bood Wolf zicli aan bij den directeur. Zijn nederige houding toonde aan, dat hij zich bewust was van de grootte zij ner fout. Mijnheer, zeide hij, het hoofd bui gend, mijne vrouw heeft mij alles ver teld ik ben een ellendeling en geen barmhartigheid' waardig; het is dan ook voor mijne arme kinderen, dat ik uw me delijden inroep. Aan uwe vrouw, die ik van harte beklaag, heb ik beloofd, u genadig te zijn, maar op ééne voorwaarde, die ik u nu doegedurende een maanfl moet gij u onthouden van allen sterken drank, want, "indien ik den geringsten schijn van dronkenschap bij u bemerk, zult gij zonder uitstel weggezonden worden. En dat is a.les wat gij van mij eischtriep de werkman verheugd uit. Ja, maar overtreedt gij mijn gebod, geen vier en twintig uur verblijft gij nog op de smelterij. Welnu, mijnheer, gij zult zien, dat Wolf geen ondankbare is. En de werkman, eenige tranen we'g- wisschend, verwijderde zich aanstonds. Niet alleen, dat Wolf zich onthield van drinken in den voorgeschreven t.ijd, geeft hem den eerenaam van self made man. Uit deze voorbeelden blijkt, dat de stand', de plaats, die men jegens zijn me- dcmensch inneemt, niet bepaald wordt door het geld. Dat velen alleen naar geld zien en alleen voor het geld eerbied heb ben is een misstand, waaraan het libe ralisme geenszins onschuldig is. Wan neer men in navolging van J. J. Rousseau het verrijkt u zeiven" als het be ginsel der economie beschouwt, dan ligt het voor de hand, dat men de waarde van den mensch al naar zijn rijkdom gaat afmeten, te meer als jd'an tevens de gods dienst In een achterhoek weggeduwd en het materieele, als eenig waarde hebbend, cp den. voorgrond geplaatst wordt. De maatschappij bestaat uit menschen die door werken in hun onderhoud moe ten voorzien. Het eene werk nu is meer verheven dan het andere, het eene ver langt meer talent, het andere meer spier kracht. De aard van het werk bepaalt den stand. De onderdaan staat befieden zijn over heid, de dienaar beneden zijn heer. Daarin ligt volstrekt geen minachting. De werkman, die zijn vak verstaat, is niet minderwaardig aan den advocaat of notaris." Ais mensch kan hij het zelfs zeer ver vari dezen winnen. Dat neemt niet weg, dat in maatschappelijken stand de werkman beneden hem blijft. Een sociale ordening is nu eenmaai niet denkbaar, zonder sommigen die bevelen, anderen die dienen. Het is dus niet het geld, dat de plaats aanwijst. Wel echier gaat meestal hoo gere rang gepaard met hooger inkom sten, en vandaar dan ook, dat wij de verschillende standen vrij juist kunnen onderscheiden naar het jaarlijksch inko men, zooals wij dat boven deden. Bij die groepeering hebben wij de ar beiders niet genoemd, en wel hierom, omdat zij een vrij scherp afgescheiden klasse vormen. Terwijl de overgang tus- schen de respectievelijke standen zeer geleidelijk is het beeld van de maat schappelijke ladder is dan ook zeer juist teekent de arbeidersklasse zich duide lijk af. Hier en daar moge een over gangsvorm bestaan in ambachtsbazen en zeer kleine neringdoenden, deze vormen toch geen categorie op zich, maar zijn telkens met tamelijk groote juistheid on der te brengen óf bij den kleinen midden stand, óf, meestal, bij den werkmansstand De z.g. kleine middenstand nu de kleine winkeliers, lagere ambtenaren, kan toorbedienden en dergelijken zal ge middeld een inkomen hebben van een f800 tot laten wij zeggen f1500. Daar bij vormen zij geen afgescheiden klasse, maar zijn samengesmolten met die groo te schare middenstanders winkeliers, ambtenaren^ kleine jndusirieelen wier inkomens loopen tot ongeveer f3500 toe. Ze zijn als het ware de zelfkant van den middenstand, en dat maakt hun positie précair; waar dan nog bij komt, dat zij, juist door de scherpe afbakening van den arbeidersstand, zich bij dezen niet kun nen indeelen. Een ambtenaar, handelsbediende of winkelier, moet volgens zijn stand voor den dag komen; hij js, om het zoo eens te zeggen, in tegenstelling met den werk man een „mijnheer." Hoewel de minste onder zijn standgenooten-middenstan- ders, wordt hij toch tot hen gerekend, en verlangt men van hem, dat hij ajs zoo danig presentabel js. Voor zich zelf, bin- nen's huis, moge hij eenvoudiger leven dan een arbeider, in zijn verkeer met de buitenwereld wil men, dat hij zijn stand, zijn waardigheid als middenstander, op houdt. Hun economische positie is in 't alge meen weinig rooskleurig. Stel nu hiertegenover den werkman, Gaat het hem goed, verdient hij bijv. f 18 of f 20 in de week, dan is hij daarmede 'n eind' de grens der kleine middenstanders overschreden, maar hij blijft werkman. Jn verdiensten is hij meneer den handelsbe diende en meneer den kantoorklerk een goed stuk vooruit, maar hij is werkman, behoort, door zijn werkkring tot 'n stand, lager dan die van gene, is een primus inter pares. Zijn maatschappelijke po sitie, zijn plaats in de maatschappij, nood- maar als natuurlijk gevolg er van, zag hij, hoe vrede en welvaart in zijn huis heerschten, hij legde zich zeiven een nieu we maand van matigheid op, of liever, hij besloot, er een gewoonte van te ma ken. De andere werklieden der smelterij, die zagen, hoe hun makker den directeur even genegen was, als hij zich eertijds weerspannig te zijnen opzichte gedroeg, ondervroegen hem naar de redenen van deze plotselinge verandering. Ondanks hét verbod hem gedaan, kon deze niet nalaten, de waarheid te zeggen hij deel de hun dan mede: Ik was een onbeschaafde, een ellen deling, een dronkaard, een die deugde voor niets; de directeur heeft van mij een nieuw mensch gemaakt, bedaard, zachtaardig, geduldig; indien een uwer dan ook de stoutheid hebben zou, zijn» stem nog tegen hem te verheffen, zal ik hem verpletteren, als het Jjzer op het aanbeeld. Het duurde niet lang, of Mijnheer Westner wist, wat er was voorgevallen tusschen Aymar en den weinig nauwge- zetten koopman, afgezonden door het genootschap, waarmede hij, naar hij zich ernstig had voorgenomen nooit of nim mer meer fn onderhandeling zou tre den. zaakt hem geenszins als een heer voor den dag te komen. Men verwacht van hem niet anders dan hem als werkman te zien; maar thuis kan hij meneer zijn, zijn gezin kan het goed gaan, want in zijn stand is hij een gezeten man. Gaat het hem minder voor den wind, hij zal een goedkoopere woning moeten zoeken, zijn huishoudelijke uitgaven zal hij moeten bekrimpen, misschien zelfs zal zijn vrouw eenige dagen jn de week uit werken moeten gaan, of thuis werk voor anderen verrichten. Dit alles echter kin hij doen, zoo de nood dwingt: hij heeft geen stand' op te houden. Nu is het zeker waar, dat men jn ar beiderskringen zeer veel ellende ziet; vaak zeifs ontbreekt het meest noodzakelijke. Maar hoe dikwijls is dat niet aan eigen schuld' te wijten? De kleinste herbergen en kroegen zit ten gewoonlijk het volst en met lieden, die het 't minst kunnen missen. Eu wil men dan zeggen, dat men den werkman toch óók wat gunnen moet, dat zijn leven toch al zoo weinig vroolijk js, dan zeggen wij: wij gunnen hem gaarne wat, maar niet, als hij het niet waard is. Er zijn er maar al te velen onder de arbejders, die eerst oin hun genoegens denken en dan pas om hun huishouden, wel vertrouwend, dat, waar zoo straffe armoe schijnt te heerschen, de liefdadig heid van particulier en van Overheid wel zorgen zal. Hoe minder hun vertrouwen cp hulp van buiten beschaamd wordt, hoe zorgeloozer zij voor zich en hun huis houden worden. Een gemeente-werkman in Rotterdam verdient gemiddeld f 16.45 per week, en daar wordt dan hard over geklaagdAlsof daarvan een werkmansgezin niet behoor lijk kan rondkomen, zoo onnutte uitgaven achterwege blijven Eerst ioonen wat men zelf kan en toonen, d'at de goede wil daar is, en eerst bij onmogelijkheid hulp van anderen! Bioscope's schouwburgen en herbergen worden door den arbeidenden stand druk bezocht, maar voor eigen onderhoud jam meren zij, dat er te kort is, dat de tijden duur en de verdiensten schraal zijn. En de kleine middenstander? vooral de winkeliers en zij, die in particulieren dienst zijn? Hij weet, dat van buiten geen hulp te wachten is. Ji'j kan zich geen genoegens veroorloven, zooals de werkman dat doet, omdat hij eerst voor eigen onderhoud te zorgen heeft; en wie zal dat doen als hij het zelf niet doet? Wié geeft liern eten, als hij zijn ver diensten verdrinkt? Wie geeft hein brand stof in den kouden winter, als hij zijn kolengeld naar den schouwburg brengt? Wie laat zijn kinderen kosteloos onder wijs genieten als hij zijn geld besteedt aan het aanschouwelijk onderwijs jn een bioscope-theater? En als hij dat alles niet doet, maar hard werkt en zuinig is, en toch de nood hoog is, door ziekten bijv., wie helpt dan? Wij zeggen niet, dat geen werkman behoorlijk huishoudt; wij zeggen niet,dat allcJdeine middenstanders o zoo goede huisvaders zijn. Maar als één stand hulp verdient, dan ïs 't wel de kleine midden stand, de aan zichzelf - overgelatcne. Voor den werkman staat men van alle kanten gereed. De sociale wetgeving komt hèm ten goede. Maar de kleine winkelier? 'tls waar, de arbeidersklasse, als om lijnd geheel, is gemakkelijker te helpen dan de middenstand met zijn vage be grenzingen. Maar 'tmoet toch wel grie ven, te zien hoe den arbeiders steeds wordt tegemoet gekomen hen, die 't niet verdienen en die 'i niet strikt noodig hebben even zoo goed als die wel hulp behoeven terwijl de midden standers, waaronder zoo heel velen, die ellendiger leven dan de proletariër, op zichzelf blijven aangewezen. Burgemeester Zimmerman wees er bij de instelling der duurte-commissie op, d'at geholpen moesten worden niet alleen de arbeiders, maar allen, die van de duurte te lijden hebben; met name dus ook de middenstand. Dat js een alles zins prijzenswaardig standpunt. Maar hoevelen nemen dat standpunt jn? Wordt, waar van nood gesproken wordt, niet aanstonds aan den werkman De handelwijze van Aymar verwon derde hem niet, maar vermeerderde nog de welwillende belangstelling, die hij hem toedroeg. De geheele bijzondere omstandigheden, waarin deze jongeling zich bevond, deden zijn beschermer be sluiten, deze zaak eenigszins bekend te maken, zonder echter de namen te noe men van hen, wier weinig eervolle plan nen schipbreuk hadden geleden. XVII. DE GASTEN VAN MIJNHEER WEST NER. De opening der jacht bracht, als naar gewoonte, een talrijk gezelschap te za- men bij den rijken eigenaar der smel terij. De tegenwoordigheid van Mevrouw en Mejuffrouw Lucile Westner maakten deze bijeenkomst nog aantrekkelijker, daar hierdoor meerdere dames werden aangespoord hun echtgenooten te verge zellen. Geheel het huis had weldra een feestelijk aanzien verkregen en Mevrouw Westner zelve scheen voor een oogen- blik het verdriet te vergeten, dat haar verloren schoonheid, alsmede de denk beeldige kwalen, waarover zij zoo gaar ne klaagde haar berokkende. Qnder al de gasten was Arthur Sercey - - -J gtdachi i 'tls ook hier: ce qu'on voit et ce qu'on ne voit pas: de armoede, dié er van buiten dik op ligt, ziet men; die door gulden schijn bedekt is, ziet men niet. In deze tijden van duurte, nu men herhaaldelijk leest van werkgevers, die hun werkvolk opslag gaven, komt het weer eens scherp uit: hoe ten slotte veelal de werkman beter af is dan de kleine middenstander. Verandering zal daarin zoo gemakke lijk nog niet te brengen zijn. De mid denstanders moeten eerst beginnen, waarmede de arbeiders hen zoo ver voor uit zijnze moeten zich vereenigen. Na tuurlijk in Roomsche organisaties. Art. 192 der grondwet. In een hoofdartikel in de „Stand aard" handelende over wijziging van het onderwïjs-artikel in onze grondwet bij eventueele grondwetsherziening wordt er op aangedrongen, dat het „vrij onderwijs regel, regeeriugsonderwijs aan vulling" duidelijk jn onze hoogste wet worde vastgesteld: Wat het Unierapport in dien zin be oogde moet thans door de Regeering in ernstige overweging worden genomen. Niet om de feitelijke winste die 't ons brengen zou, maar meest en allereerst, opdat onze Grondwet dan eindelijk toch het eenig juiste beginsel uitspreke, 't welk eischt dat in een Christenland gees telijke vrijheid den gang van het onder wijs beheersche. Reeds in November 1909 liet ook het huidige Kabinet bij monde van zijn Pre mier doorschemeren, dat het dezen eisch van het beginsel verstond, en er valt niet aan te twijfelen, of de voorstellen die inzake het Tiende Hoofdstuk een vol gend jaar de Kamer zullen bereiken, be loven ons de herstelling van de nationale eere van ons land. En wat nog meer zegt, even vast mag er op gerekend worden, dat, worden tenslotte voorstellen in dien geest aan het oordeel van de Staten-Ge- neraal onderworpen, beide Kamers ze met genoegzame meerderheid zullen goedkeuren. Voor grondwetsherziening wordt ech ter een meerderheid van twee derden in beide Kamers gecischt. Zal die te krijgen zijn voor zoodanige wijziging in art. 192? Nu zou men, met het oog hierop, wel een compromis kunnen aangaan, en on der behoud van de hoofdzaak van wat thans in het artikel staat, er een onbe duidende wijziging te onzen faveure in kunnen aanbrengen, die er dan allicht doorging, maar niets zou fataler zijn dan dat, en juist tegen zulk een schikken én plooien zal de Antirevolutionaire partij zich met hand en tand verzetten. Dan nog tienmaal beter, dal Artikel 192 voorshands blijve wat liet is. Dan kan het protest tegen dit artikel zijn volle kracht behouden, en ons bij een volgen de Grondwetswijziging een compensatie in de hand geven, waarmee winste (c be halen is. Maar dan moet de angst er ook in blij ven zitten. Anders toch is hel artikel als strijdmiddel waardeloos geworden zal het nooit meer de wijziging ondergaan, die onzerzijds van 1869 of steeds ciscli is geweesten zal, dour den zijdeling- schen invloed van halfblinde diplomaten, ten slotte Groen van Prinstcrer's leer door ons worden verzaakt. Ja, erger nog, worden verspeeld een Grondwetswijzi ging, die juist de kroon móet zetten op den schoolwctstrijd meer dan een halve eeuw lang niet zoo ongeëvenaard succes en zoo taaie volharding van Rechts gevoerd. Van Heutz-Colijn. In de „N. Crt." deelt Hendrik Muller de volgende bijzonderheden mede over den heer 'Colijn, den tegenwoordige» Mi nister van Oorlog. De zoo geiukkig-sla;4e ide loopbaan van den lieer Colijn is alk: eerst een pluim op den hoed van generaal .Van Hcutsz, een sterk sprekende aanwijzing van diens gave om spoedig menschen te doorgron den en om de juiste krachten te kiezen, met het meeste ongeduld verbeid, want iedereen beschouwde hem reeds als de toekomslige echtgenoot van Lucile; zij alleen scheen in dit opzicht volkomen onverschillig te zijn en ijidien men in hare aanwezigheid zinspeelde op dit hu welijksplan, schudde zij het hoofd op, een wijze, die scheen te beduiden, dat men niet gemakkelijk hare toestemming zou bekomen. Arthur Sercey had te Parijs reeds drie jaar in de rechten gestudeerd, maar toen hij zijn laatste examens moest verdedi gen, had hij zijn vader geschreven dat hij zulk een afkeer gevoelde voor alles wat pleitzaken betrof, dat hij, na rijp overleg, besloten had, af te zien, van' den advocaatstitel. Mijnheer Sercey's ge voelen was wel geweest, dat deze afkeer zich wat laat vertoonde, maar de hoofd zaak was voor hem, dat zijn zoon niet met zijne inzichten en- plannen overeen stemde, te meer indien hij de rijke erf gename zou huwen, de dochter van zijn vriend Westner. Toen mijnheer West ner ter oore kwam, dat Arthur een ande re loopbaan wilde kiezen, glimlachte hij met een zeker misnoegen, maar ont ving desniettemin zijn aanstaanden schoonzoon met oprechte hartelijkheid. (Wordt vervolgd)*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 5