Aymar.
Uit de Pers.
BINNENLAND.
Tweede Blad, behoorende
bij De Leidsche Courant van
Woensdag 15Nov.no. 640.
KAMEROVERZICHT.
TvVEfiDE KAMER.
Hel Kiesrechtdebat. De machthebber
in de S.D.A.P. spreekt. De tribune
ontruimd.
In de vier lange weken, waarin de Ka
mer over de Militiewet redekavelde),
heeft mr. Troels ra slechts heel weinig
gesproken. De socialistische leider moe'st
zich voorbereiden op de groole kiesrecht-
rede, die de Kamer zou moeten hooren
ter gelegenheid van de toelichting van
zijn bekend voorstel,
„om ingevolge art. 96 van het regle
ment van orde, een adres te ontwerpen
aan de Koningin, waarin wordt aange
drongen, op indiening van voorstellen
tot Grondwetsherziening door de Re
geering in den loop dezer legislatieve
periode wegens de urgentie van het
kiesrechtvraagstuk."
't Schijnt dat deze redevoering langer
is geworden naarmate mr. Troelstra méér
tijd had, om er zich op te prepareeren.
Den geheelen dag toch is hij aan 't Woord
geweest en 't verwondert ons nog, dat
hij is klaar gekomen.
De belangrijkheid van zijne redevoe
ring was echter niet evenredig aan de
lengte. Verschillende passages waren
mater sprak geen geestdrift uit en het
redenaarsvuur, d it mr. Troelstra in over
vloedige mate bezit, laaide slechts op
toen hij de beteekenis van het petionne-
ment verdedigde.
Veel nieuws heeft Troelstra niet ver
kondigd. 't Was oude kostversleten ar
gumenten en eenige meetingsfanfares,
slechts met dit onderscheid dat mr.
Troelstra ze poogde in een nieuw kleed
je te steken.
De socialistische leider heeft volmon
dig erkend, dat hel doel van zijn voorstel
•is in het parlement een weerslag te ge
ven op de beweging, door de S. D. A. P.
voor het algemeen kiesrecht op touw
gezet. M. a. w. moet de roode algemeen
kiesrecht-verheerlijking in de Kamer
slechts gehouden worden om nog eenigs-
iZins het fiasco goed te maken, wat het pe
titionnement leed. Deze discussies wor
den niet gehouden, omdat mr. .Troelstra
zich voorstelt parlementair resultaat er
mede te bereiken, maar uitsluitend om
dat zij moeten zijn een socialistisch agi
tatiemiddel, evenals het z.g. volkspetition-
.ncment een stuk propaganda voor de S.
•D. A. P. was. Troelstra erkende dit ih de
Kamer; hij schoof het niet onder stoelen
of banken; hij snoefde er zelfs op dat bij
de gemeenteraadsverkiezingen de socia
listen groote winst behaaiden tengevolge
van de petitionnements-actie; hij ging .er
groot op, dat godsdienstige arbeiders er
op geteekend hadden, maar ondanks dit
alles werd de anti-socialistische, meer
speciaal de rechtsche pers gehekeld, dat
zij tegen het teekenen op 't petition
nement waarschuwde. De „Voorhoede"
b.v., waarin de arbeiders gewaarschuwd
(Werden zich niet op sleeptouw te la
ten nemen door de socialisten, moest
het eveneens ontgelden. De Roomsche
arbeiders moeten vertrouwen op eigen
krachten behoeven niet als socialistische
hulptroepen dienst te doen. Volkomen
juist, zou men zeggen vooral als men
de grootsc'ne betoogingen van de Room
sche arbeiders heeft gezien. Maar Troel-
jtra vond dit niet zoo en Duys riep, 'doe
lende op den heer Aalberse, „Wat een
brutale kerel". Maar de socialistische
kwajongen gooide hiermede zijn eigen
visitekaartje te grabbel.
Dat de sociale wetgeving vlugger af
gehandeld en beter ingericht zou zijn
.bij algemeen stemrecht, is eene bewering
die met de ervaring in andere landen niet
js vol te houden. ,Ter wille van de sociale
wetgeving hebben de socialisten niet het
recht algemeen stemrecht te vragen. Zoo
Ihet in Duitschland aan de socialisten ge
legen had, was daar nog geen enkeele
jsociale wet tot stand gekomen. .Toegege-
FEUILLETON.
]Naar het Fransch.
40)
Wolf stond een oogenblik' verbluft,
iwant hij kon de beteekenis niet begrij
pen der woorden, die hij gehoord had.
Tracht hem mee te voeren, hernam
Aymar, dezen avond is hij niet in staat
te redeneeren, mo:gen zult gij er eerder
tin slagen, hem de onwaardigheid van
zijn gedrag te doen inzien.
De arme vrouw vouwde de handen op
ismeekenden toon.
Mijnheer, zeide zij, indien gij hem
Svcgjaagt en ik weet, dat hij het verdient?,
Mrat zal er dan van ons geworden? Hij
is niet kwaad van hart, dat bezweer ik
.u maar als hij gedronken heeft, kent hij
zich zeiven niet meer. Heb medelijden
met hem en met ons, ik smeek er u om>.
Dat hij morgen bij mij komt, zeide
Aymar; ik zal hem dan voorwaarden
(doen kennen, die ik aan mijne vergeving
'etelindien ik slaag, zult gij, hoop ik,
minder ongelukkig zijn in de toekomst.
Ik. Daarna verwijderde hij zich, terwijl
ven wordt door alle partijen, dat
de tegenwoordige kieswet fouten, zelfs
.ernstige fouten aanklevendat herziening
.echter zoo 'urgent is dat de sociale wetge
ving daarbij moet worden achtergesteld
.is in gemoede niet vol te houden. De
.drang in de arbeidersklasse naar alge
meen stemrecht komt niet van onderen,
maar wordt kunstmatig door de socialis
ten aangewakkerd, omdat zij er een goed
propagandamiddel mede hebben.
Het slot van de vergadering bracht
eenige beroering. 'Er werd geapplaudis
seerd op de gereserveerde tribune, die
druk door kiesrechtdames was bezet.
De Voorzitter schijnt soortgelijke betoo
gingen met kracht te willen tegengaan,
'en liet de tribune ontruimen. Veel effect
had dit niet, omdat direct daarop de ver
gadering werd gesloten, maar voor een
volgende keer is men toch gewaar
schuwd.
De kleine middenstand.
Onder dit opschrift lezen' wij in de
„Maas bode"
Het is overal dezelfde jammerklacht,
die gij tegenwoordig verneemt: wat
wordt alles duur. De kranten staan er
vol van; openbare vergaderingen wor
den belegd om te spreken over de duur
te; in de gemeentelijke raadszalen wordt
eveneens de duurte ter sprake gebracht.
En dit alles gaat jn ééne richting, geeft
éénzelfde geluid te kennen: wat moet er
geschieden met den werkman? Een heel
enkele voegt er bij: en met den kleinea
middenstander?
De kleine middenstander; dat is de
winkelier, die uit de lade leeft, dat is de
lagere ambtenaar, de winkel- en kantoor
bediende; in liet algemeen kunnen wij
zeggen, dat onder den kleinen midden
stand verstaan worden die menschen, die
betrekkelijk weinig meer verdienen dan
een flink werkman, maar die in twee op
zichten in nadeeliger positie zijn dan de
ze: ze siaan in stand boven den werk
man, en hun levensstandaard is dus hoo-
ger, en tweedens missen zij de praeroga-
tieven van den werkman, en daarmede
dus verschillende kansen om kosten te
ontloopen.
De middenstander, waarover wij hier
spreken, kan niet in een werkmanspak
gekleed gaan, kan niet op klompen loo-
penaan den anderen kant is voor hem
kosteloos onderwijs niet weggelegd, zijn
voor liern geen werkmanskaarten ver
krijgbaar, zooals die bij verschillende in
richtingen bestaan.
In een economisch nadeelige positie
verkeert steeds hij, die de onderste grens
van een categorie vörini.
Wanneer wij de maatschappij in groote
groepen willen onderscheiden, dan krij
gen wij een splitsing in: arbeiders, mid
denstanders en hoogere standen, of, wil
men nauwkeuriger afpalen: arbeiders,
middenstanders, gegoeden stand en aris
tocratie. Naar het jaarlijksch inkomen be
schouwd, zullen deze laatste drie groe
pen zich ongeveer aldus vertoonenin
komens van ƒ800 tot f3500, van f3500
tot f9000, en inkomens daarboven.
Op een goudschaaltje is dit natuurlijk
niet af te wegen, 't Is slechts om een al
gemeen aspect te doen en zóó be
schouwd zuilen de hier gegeven cijfers
de werkelijkheid niet ver ontloopen.
De maatschappelijke stand immers, de
rang die men in de maatschappij inneemt,
hangt, alweer in het algemeen, af van het
ambt, dat mien bekleedt, het bedrijf of
beroep, dat men uitoefent. Geld op zich
zelf bepaalt geen stand.
Iemand, die door een gelukkig toeval
in het beizit komt van een som gelds,
zoo groot, dat zij hem jn staat stelt zich
te bewegen op gelijken voet met hooger
geplaatsten, wordt een parvenu genoemd.
Dat woord heeft een onaangename be
teekenis; men duidt er tevens mede aan
dat die persoon in dien Jhoogen stand
misplaatst is, dat hij zonder geld niets
is. Iemand, daarentegen, die zichzelf
flink heeft weten op te werken, die door
ijver en talent van een Jageren naar een
hoogeren trap op den maatschappelijken
ladder is- opgeklommen, zal niet een par
venu genoemd worden, integendeel: men
de vrouw van den werkman woorden van
dank uitsprak.
Den volgenden morgen om zes uur
bood Wolf zicli aan bij den directeur.
Zijn nederige houding toonde aan, dat
hij zich bewust was van de grootte zij
ner fout.
Mijnheer, zeide hij, het hoofd bui
gend, mijne vrouw heeft mij alles ver
teld ik ben een ellendeling en geen
barmhartigheid' waardig; het is dan ook
voor mijne arme kinderen, dat ik uw me
delijden inroep.
Aan uwe vrouw, die ik van harte
beklaag, heb ik beloofd, u genadig te
zijn, maar op ééne voorwaarde, die ik
u nu doegedurende een maanfl moet
gij u onthouden van allen sterken drank,
want, "indien ik den geringsten schijn
van dronkenschap bij u bemerk, zult gij
zonder uitstel weggezonden worden.
En dat is a.les wat gij van mij
eischtriep de werkman verheugd uit.
Ja, maar overtreedt gij mijn gebod,
geen vier en twintig uur verblijft gij nog
op de smelterij.
Welnu, mijnheer, gij zult zien, dat
Wolf geen ondankbare is.
En de werkman, eenige tranen we'g-
wisschend, verwijderde zich aanstonds.
Niet alleen, dat Wolf zich onthield
van drinken in den voorgeschreven t.ijd,
geeft hem den eerenaam van self made
man.
Uit deze voorbeelden blijkt, dat de
stand', de plaats, die men jegens zijn me-
dcmensch inneemt, niet bepaald wordt
door het geld. Dat velen alleen naar geld
zien en alleen voor het geld eerbied heb
ben is een misstand, waaraan het libe
ralisme geenszins onschuldig is. Wan
neer men in navolging van J. J. Rousseau
het verrijkt u zeiven" als het be
ginsel der economie beschouwt, dan ligt
het voor de hand, dat men de waarde
van den mensch al naar zijn rijkdom gaat
afmeten, te meer als jd'an tevens de gods
dienst In een achterhoek weggeduwd en
het materieele, als eenig waarde hebbend,
cp den. voorgrond geplaatst wordt.
De maatschappij bestaat uit menschen
die door werken in hun onderhoud moe
ten voorzien. Het eene werk nu is meer
verheven dan het andere, het eene ver
langt meer talent, het andere meer spier
kracht. De aard van het werk bepaalt
den stand.
De onderdaan staat befieden zijn over
heid, de dienaar beneden zijn heer.
Daarin ligt volstrekt geen minachting.
De werkman, die zijn vak verstaat, is
niet minderwaardig aan den advocaat of
notaris." Ais mensch kan hij het zelfs zeer
ver vari dezen winnen. Dat neemt niet
weg, dat in maatschappelijken stand de
werkman beneden hem blijft. Een sociale
ordening is nu eenmaai niet denkbaar,
zonder sommigen die bevelen, anderen
die dienen.
Het is dus niet het geld, dat de plaats
aanwijst. Wel echier gaat meestal hoo
gere rang gepaard met hooger inkom
sten, en vandaar dan ook, dat wij de
verschillende standen vrij juist kunnen
onderscheiden naar het jaarlijksch inko
men, zooals wij dat boven deden.
Bij die groepeering hebben wij de ar
beiders niet genoemd, en wel hierom,
omdat zij een vrij scherp afgescheiden
klasse vormen. Terwijl de overgang tus-
schen de respectievelijke standen zeer
geleidelijk is het beeld van de maat
schappelijke ladder is dan ook zeer juist
teekent de arbeidersklasse zich duide
lijk af. Hier en daar moge een over
gangsvorm bestaan in ambachtsbazen en
zeer kleine neringdoenden, deze vormen
toch geen categorie op zich, maar zijn
telkens met tamelijk groote juistheid on
der te brengen óf bij den kleinen midden
stand, óf, meestal, bij den werkmansstand
De z.g. kleine middenstand nu de
kleine winkeliers, lagere ambtenaren, kan
toorbedienden en dergelijken zal ge
middeld een inkomen hebben van een
f800 tot laten wij zeggen f1500. Daar
bij vormen zij geen afgescheiden klasse,
maar zijn samengesmolten met die groo
te schare middenstanders winkeliers,
ambtenaren^ kleine jndusirieelen wier
inkomens loopen tot ongeveer f3500 toe.
Ze zijn als het ware de zelfkant van den
middenstand, en dat maakt hun positie
précair; waar dan nog bij komt, dat zij,
juist door de scherpe afbakening van den
arbeidersstand, zich bij dezen niet kun
nen indeelen.
Een ambtenaar, handelsbediende of
winkelier, moet volgens zijn stand voor
den dag komen; hij js, om het zoo eens
te zeggen, in tegenstelling met den werk
man een „mijnheer." Hoewel de minste
onder zijn standgenooten-middenstan-
ders, wordt hij toch tot hen gerekend,
en verlangt men van hem, dat hij ajs zoo
danig presentabel js. Voor zich zelf, bin-
nen's huis, moge hij eenvoudiger leven
dan een arbeider, in zijn verkeer met de
buitenwereld wil men, dat hij zijn stand,
zijn waardigheid als middenstander, op
houdt.
Hun economische positie is in 't alge
meen weinig rooskleurig.
Stel nu hiertegenover den werkman,
Gaat het hem goed, verdient hij bijv. f 18
of f 20 in de week, dan is hij daarmede 'n
eind' de grens der kleine middenstanders
overschreden, maar hij blijft werkman. Jn
verdiensten is hij meneer den handelsbe
diende en meneer den kantoorklerk een
goed stuk vooruit, maar hij is werkman,
behoort, door zijn werkkring tot 'n stand,
lager dan die van gene, is een primus
inter pares. Zijn maatschappelijke po
sitie, zijn plaats in de maatschappij, nood-
maar als natuurlijk gevolg er van, zag
hij, hoe vrede en welvaart in zijn huis
heerschten, hij legde zich zeiven een nieu
we maand van matigheid op, of liever,
hij besloot, er een gewoonte van te ma
ken.
De andere werklieden der smelterij,
die zagen, hoe hun makker den directeur
even genegen was, als hij zich eertijds
weerspannig te zijnen opzichte gedroeg,
ondervroegen hem naar de redenen van
deze plotselinge verandering. Ondanks
hét verbod hem gedaan, kon deze niet
nalaten, de waarheid te zeggen hij deel
de hun dan mede:
Ik was een onbeschaafde, een ellen
deling, een dronkaard, een die deugde
voor niets; de directeur heeft van mij
een nieuw mensch gemaakt, bedaard,
zachtaardig, geduldig; indien een uwer
dan ook de stoutheid hebben zou, zijn»
stem nog tegen hem te verheffen, zal
ik hem verpletteren, als het Jjzer op het
aanbeeld.
Het duurde niet lang, of Mijnheer
Westner wist, wat er was voorgevallen
tusschen Aymar en den weinig nauwge-
zetten koopman, afgezonden door het
genootschap, waarmede hij, naar hij zich
ernstig had voorgenomen nooit of nim
mer meer fn onderhandeling zou tre
den.
zaakt hem geenszins als een heer voor
den dag te komen. Men verwacht van
hem niet anders dan hem als werkman te
zien; maar thuis kan hij meneer zijn,
zijn gezin kan het goed gaan, want in zijn
stand is hij een gezeten man.
Gaat het hem minder voor den wind,
hij zal een goedkoopere woning moeten
zoeken, zijn huishoudelijke uitgaven zal
hij moeten bekrimpen, misschien zelfs zal
zijn vrouw eenige dagen jn de week uit
werken moeten gaan, of thuis werk voor
anderen verrichten. Dit alles echter kin
hij doen, zoo de nood dwingt: hij heeft
geen stand' op te houden.
Nu is het zeker waar, dat men jn ar
beiderskringen zeer veel ellende ziet; vaak
zeifs ontbreekt het meest noodzakelijke.
Maar hoe dikwijls is dat niet aan eigen
schuld' te wijten?
De kleinste herbergen en kroegen zit
ten gewoonlijk het volst en met lieden,
die het 't minst kunnen missen. Eu wil
men dan zeggen, dat men den werkman
toch óók wat gunnen moet, dat zijn leven
toch al zoo weinig vroolijk js, dan zeggen
wij: wij gunnen hem gaarne wat, maar
niet, als hij het niet waard is.
Er zijn er maar al te velen onder de
arbejders, die eerst oin hun genoegens
denken en dan pas om hun huishouden,
wel vertrouwend, dat, waar zoo straffe
armoe schijnt te heerschen, de liefdadig
heid van particulier en van Overheid wel
zorgen zal. Hoe minder hun vertrouwen
cp hulp van buiten beschaamd wordt, hoe
zorgeloozer zij voor zich en hun huis
houden worden.
Een gemeente-werkman in Rotterdam
verdient gemiddeld f 16.45 per week, en
daar wordt dan hard over geklaagdAlsof
daarvan een werkmansgezin niet behoor
lijk kan rondkomen, zoo onnutte uitgaven
achterwege blijven
Eerst ioonen wat men zelf kan en
toonen, d'at de goede wil daar is, en eerst
bij onmogelijkheid hulp van anderen!
Bioscope's schouwburgen en herbergen
worden door den arbeidenden stand druk
bezocht, maar voor eigen onderhoud jam
meren zij, dat er te kort is, dat de tijden
duur en de verdiensten schraal zijn.
En de kleine middenstander? vooral
de winkeliers en zij, die in particulieren
dienst zijn? Hij weet, dat van buiten
geen hulp te wachten is. Ji'j kan zich
geen genoegens veroorloven, zooals de
werkman dat doet, omdat hij eerst voor
eigen onderhoud te zorgen heeft; en wie
zal dat doen als hij het zelf niet doet?
Wié geeft liern eten, als hij zijn ver
diensten verdrinkt? Wie geeft hein brand
stof in den kouden winter, als hij zijn
kolengeld naar den schouwburg brengt?
Wie laat zijn kinderen kosteloos onder
wijs genieten als hij zijn geld besteedt
aan het aanschouwelijk onderwijs jn een
bioscope-theater? En als hij dat alles niet
doet, maar hard werkt en zuinig is, en
toch de nood hoog is, door ziekten bijv.,
wie helpt dan?
Wij zeggen niet, dat geen werkman
behoorlijk huishoudt; wij zeggen niet,dat
allcJdeine middenstanders o zoo goede
huisvaders zijn. Maar als één stand hulp
verdient, dan ïs 't wel de kleine midden
stand, de aan zichzelf - overgelatcne.
Voor den werkman staat men van alle
kanten gereed. De sociale wetgeving
komt hèm ten goede. Maar de kleine
winkelier?
'tls waar, de arbeidersklasse, als om
lijnd geheel, is gemakkelijker te helpen
dan de middenstand met zijn vage be
grenzingen. Maar 'tmoet toch wel grie
ven, te zien hoe den arbeiders steeds
wordt tegemoet gekomen hen, die 't
niet verdienen en die 'i niet strikt
noodig hebben even zoo goed als die
wel hulp behoeven terwijl de midden
standers, waaronder zoo heel velen, die
ellendiger leven dan de proletariër, op
zichzelf blijven aangewezen.
Burgemeester Zimmerman wees er bij
de instelling der duurte-commissie op,
d'at geholpen moesten worden niet alleen
de arbeiders, maar allen, die van de
duurte te lijden hebben; met name dus
ook de middenstand. Dat js een alles
zins prijzenswaardig standpunt. Maar
hoevelen nemen dat standpunt jn?
Wordt, waar van nood gesproken
wordt, niet aanstonds aan den werkman
De handelwijze van Aymar verwon
derde hem niet, maar vermeerderde nog
de welwillende belangstelling, die hij
hem toedroeg. De geheele bijzondere
omstandigheden, waarin deze jongeling
zich bevond, deden zijn beschermer be
sluiten, deze zaak eenigszins bekend te
maken, zonder echter de namen te noe
men van hen, wier weinig eervolle plan
nen schipbreuk hadden geleden.
XVII.
DE GASTEN VAN MIJNHEER WEST
NER.
De opening der jacht bracht, als naar
gewoonte, een talrijk gezelschap te za-
men bij den rijken eigenaar der smel
terij. De tegenwoordigheid van Mevrouw
en Mejuffrouw Lucile Westner maakten
deze bijeenkomst nog aantrekkelijker,
daar hierdoor meerdere dames werden
aangespoord hun echtgenooten te verge
zellen. Geheel het huis had weldra een
feestelijk aanzien verkregen en Mevrouw
Westner zelve scheen voor een oogen-
blik het verdriet te vergeten, dat haar
verloren schoonheid, alsmede de denk
beeldige kwalen, waarover zij zoo gaar
ne klaagde haar berokkende.
Qnder al de gasten was Arthur Sercey
- - -J
gtdachi i 'tls ook hier: ce qu'on voit
et ce qu'on ne voit pas: de armoede, dié
er van buiten dik op ligt, ziet men; die
door gulden schijn bedekt is, ziet men
niet.
In deze tijden van duurte, nu men
herhaaldelijk leest van werkgevers, die
hun werkvolk opslag gaven, komt het
weer eens scherp uit: hoe ten slotte
veelal de werkman beter af is dan de
kleine middenstander.
Verandering zal daarin zoo gemakke
lijk nog niet te brengen zijn. De mid
denstanders moeten eerst beginnen,
waarmede de arbeiders hen zoo ver voor
uit zijnze moeten zich vereenigen. Na
tuurlijk in Roomsche organisaties.
Art. 192 der grondwet.
In een hoofdartikel in de „Stand
aard" handelende over wijziging van
het onderwïjs-artikel in onze grondwet
bij eventueele grondwetsherziening
wordt er op aangedrongen, dat het „vrij
onderwijs regel, regeeriugsonderwijs aan
vulling" duidelijk jn onze hoogste wet
worde vastgesteld:
Wat het Unierapport in dien zin be
oogde moet thans door de Regeering in
ernstige overweging worden genomen.
Niet om de feitelijke winste die 't ons
brengen zou, maar meest en allereerst,
opdat onze Grondwet dan eindelijk toch
het eenig juiste beginsel uitspreke, 't
welk eischt dat in een Christenland gees
telijke vrijheid den gang van het onder
wijs beheersche.
Reeds in November 1909 liet ook het
huidige Kabinet bij monde van zijn Pre
mier doorschemeren, dat het dezen eisch
van het beginsel verstond, en er valt
niet aan te twijfelen, of de voorstellen
die inzake het Tiende Hoofdstuk een vol
gend jaar de Kamer zullen bereiken, be
loven ons de herstelling van de nationale
eere van ons land. En wat nog meer zegt,
even vast mag er op gerekend worden,
dat, worden tenslotte voorstellen in dien
geest aan het oordeel van de Staten-Ge-
neraal onderworpen, beide Kamers ze
met genoegzame meerderheid zullen
goedkeuren.
Voor grondwetsherziening wordt ech
ter een meerderheid van twee derden in
beide Kamers gecischt. Zal die te krijgen
zijn voor zoodanige wijziging in art.
192?
Nu zou men, met het oog hierop, wel
een compromis kunnen aangaan, en on
der behoud van de hoofdzaak van wat
thans in het artikel staat, er een onbe
duidende wijziging te onzen faveure in
kunnen aanbrengen, die er dan allicht
doorging, maar niets zou fataler zijn dan
dat, en juist tegen zulk een schikken én
plooien zal de Antirevolutionaire partij
zich met hand en tand verzetten.
Dan nog tienmaal beter, dal Artikel
192 voorshands blijve wat liet is. Dan
kan het protest tegen dit artikel zijn volle
kracht behouden, en ons bij een volgen
de Grondwetswijziging een compensatie
in de hand geven, waarmee winste (c be
halen is.
Maar dan moet de angst er ook in blij
ven zitten. Anders toch is hel artikel als
strijdmiddel waardeloos geworden zal
het nooit meer de wijziging ondergaan,
die onzerzijds van 1869 of steeds ciscli
is geweesten zal, dour den zijdeling-
schen invloed van halfblinde diplomaten,
ten slotte Groen van Prinstcrer's leer
door ons worden verzaakt. Ja, erger nog,
worden verspeeld een Grondwetswijzi
ging, die juist de kroon móet zetten op
den schoolwctstrijd meer dan een
halve eeuw lang niet zoo ongeëvenaard
succes en zoo taaie volharding van Rechts
gevoerd.
Van Heutz-Colijn.
In de „N. Crt." deelt Hendrik Muller
de volgende bijzonderheden mede over
den heer 'Colijn, den tegenwoordige» Mi
nister van Oorlog.
De zoo geiukkig-sla;4e ide loopbaan van
den lieer Colijn is alk: eerst een pluim
op den hoed van generaal .Van Hcutsz,
een sterk sprekende aanwijzing van diens
gave om spoedig menschen te doorgron
den en om de juiste krachten te kiezen,
met het meeste ongeduld verbeid, want
iedereen beschouwde hem reeds als de
toekomslige echtgenoot van Lucile; zij
alleen scheen in dit opzicht volkomen
onverschillig te zijn en ijidien men in
hare aanwezigheid zinspeelde op dit hu
welijksplan, schudde zij het hoofd op,
een wijze, die scheen te beduiden, dat
men niet gemakkelijk hare toestemming
zou bekomen.
Arthur Sercey had te Parijs reeds drie
jaar in de rechten gestudeerd, maar toen
hij zijn laatste examens moest verdedi
gen, had hij zijn vader geschreven dat
hij zulk een afkeer gevoelde voor alles
wat pleitzaken betrof, dat hij, na rijp
overleg, besloten had, af te zien, van'
den advocaatstitel. Mijnheer Sercey's ge
voelen was wel geweest, dat deze afkeer
zich wat laat vertoonde, maar de hoofd
zaak was voor hem, dat zijn zoon niet
met zijne inzichten en- plannen overeen
stemde, te meer indien hij de rijke erf
gename zou huwen, de dochter van zijn
vriend Westner. Toen mijnheer West
ner ter oore kwam, dat Arthur een ande
re loopbaan wilde kiezen, glimlachte hij
met een zeker misnoegen, maar ont
ving desniettemin zijn aanstaanden
schoonzoon met oprechte hartelijkheid.
(Wordt vervolgd)*