jl_r De Eerste Roomsch Katholieke een millioen voor de Haagsche rechtbank heefi ge dagvaard wegens het opruimen van de palen op het van het door de gemeente gepachte strand beneden de hoogwater- lijn. De Voorzitter zegt, dat de benoe ming van een rechtskundige noodig zal zijn om voor Ged. Staten toe te lichten of de gemeente zich zal verweren dan wel in de vordering zal berusten. De heer van Beelen heeft de vo rige maal tegen de motie v. d. Meer ge stemd omdat hij vreesde verstoring van de rust op het strand. Van de procedure verwacht hij geen voordeel voor de ge meente, wel nadeel. Zij zal veel geld kos ten, waardoor de belasting zal stijgen. Spr. acht het daarom geraden, in de zaak te berusten en aan den rechtsgeleerde de vraag voor te leggen of de gemeente zal procedeeren. Den heer Kervel heeft het ontzaglijk gefrappeerd dat zoovele raadsleden ge stemd hebben tegen de motie-v. d. Meer. om de verordening te handhaven. Zij hebben zelf de verordening helpen sna ken en nu prof. Struycken advies dien aangaande heeft uitgebracht, stemmen zij tegen handhaving ervan. Het aangevoer de argument van den heer van Beelen acht spr. niet steekhoudend genoeg. De Voorzitter laat de deuren slui ten om over de aanwijzing van een rechts geleerde te spreken, alsmede om adres sen te behandelen om verkoop van een stukje gemeentegrond te Noordwijk aan Zee. Na heropening van de openbare ver gadering (de gesloten zitting had vijf kwar.ier geduurd) was aan de orde de beantwoording van de vragen aan B. en het raadslid den heer Kervel. M'. in de vorige vergadering gesteld door Het volgende praeadvies wordt voor gelezen In de zitting van 5 Sept. zijn aan Uw medelid dr. Kervel tot ons de volgende vragen gericht. 1. Waarom de Strandverordenmg al dien tijd niet is uitgevoerd, en waarom door B. en W. tot de toepassing van ari. 180 Gemeentewet niet is besloteh of deze bevorderd. 2. Waarom Burgemeester en Wethou- houders geduld hebben het door da duineigenaren zeewaarts verplaatsen van gemeentepalen nadat het Dagdijksch Be stuur zijne toestemming had geweigerd subsidair - (Waar de Wethouders van de verplaatsing onkundig waren). Waar om heeft de Voorzitter deze verplaatsing niet aan de Wethouders medegedeeld en waarom heeft Z.Ed. de verplaatsing geduld? 3 Zullen de Burgemeester en Wethou ders nu, na lezing van" het raport en ad vies van Prof. Struijcken, de verordening dadelijk en beslist uitvoeren, zoo noodig met toepassing van art. 180 der gemeen tewet Wij hebben de eer die vragen als volgt te beantwoorden 1. De Strandverordening is wel de gelijk uitgevoerd en toegepast. Wanneer daden werden verricht op het strand in strijd met een verordening, dan werd, zoover deze daden kwamen ter kennis van het bevoegd gezag, tegen de over treders proces-v erbaal opgemaakt en dat verbaal ter vervolging verzonden aan den ambtenaar van liet Openbaar Ministerie bij het Kantongerecht te Leiden. De meerderheid van het College van Burgemeester en Wethouders achtte toe passing van art. 180 gemeentewet niet in het algemeen belang, daar alleszins grond bestond voor de vrees, dat inge val van toepassing onrust op het strand zou ontstaan, hetgeen het vertrek van badgasten ten gevolge zou kunnen heb- ben gehad en waardoor dus aan zéér vele ingezetenen schade zoude zijn berokkend. 2. Het verplaatsen der gemeente pa len op het strand achtte de Burgemeester van zóó uiterst geringe beteekenis dat hij het zelfs niet noodig vond daarvan opzettelijk kennis te geven aan de wet houders, daargelaten of hij Burgemeester daartoe verplicht zoude zijn geweest. 3. De in strijd met de Strandverorde ning op het strand geplaatste palen zijn met toepassing van art. 180 der gemeen tewet op die 14e Sept. j.i. namens ons van het strand verwijderd. Wij meenen aan deze beantwoording nog de volgende opmerking te mogen toevoegen Zooals bekend heeft De Staat der Ne derlanden de Maatschappij „De Toek- kómst" gedagvaard tot het opruimen der door die Mij. op het Strand geplaatste palen. Waren nu die palen door ons op geruimd vóór de Staat zijne vordering instelde dan zou het feitelijk bewijs van de aanwezigheid der palen tijdens de dagvaarding hebben ontbroken. De goe de gang der procedure zou daardoor ge vaar geloopen hebben. Het is dus duide lijk dat het niet opruimen der palen tij dens het badseizoen aan de oplossing der Strandkwestie bevorderlijk is ge- .weest. Daarna wil de V o o r z i 11 e r antwoor den op de vragen hem persoonlijk ge richt. Wethouder v. d. Meer vraagt vooraf het woord cfmdat hij betrokken is bij het praeadvies van B. en W.. De Voorzitter wil echter vcoraf spre ken en zegt o.a. dat de heer Kervel in den Raad schijnt te zien een commissie van onderzoek of van aanklacht, terwijl de heer v. d. Meer nog verder gaat, en ziet in den rechtskundigen adviseur der gemeente een aanklager, tegen wiens beschuldigingen hij als lid van het Dag. Bestuur, zich zou moeten verdedigen. De heeren zien blijkbaar in het advies van Prof .Struycken iets geheel anders dau ik1 liet heb nieenen op te vatten. .Wanneer ik' naga dat de conclusie be rust op de vrij letterlijke opvatting van een artikel eener plaatselijke politiever ordening en men met de uitvoering van| het advies niets anders bereik'en kan dan het wegnemen van een uiterlijk kentee- ken, van eenige grenspalen, dan' moet ik wel veronderstellen, dat het den geach- ten Adviseur heeft ontbroken aan meer degelijke argumenten en Z.Ed. gebruik maakte van een nooddeur. Wellicht is hierdoor de minder vriendelijke beoor deeling van de houding van den burge meester te verklaren. Wat nu die verordening zelve betreft, dien ik'hierover nog iets te zeggen. Iede re verordening, diedere wet kan slechts deugdelijk blijken na den vuurproef van de practijk', van het werkelijke leven te hebben ondergaan. Het is dan ook naar mijn meening gewenscht in artikel 1 der strandverordening de woorden „in deze verordening" te vervangen door ,in dit artikel", Dan zal beter tot haar recht ko men de bedoeling der verordening, die toch, wat artikel 1 betreft ,wil beletten het werpen van afval, vuil enz. op het strand en het verrichten van onvoegzame handelingen, hetgeen even hinderlijk zou zijn op het eigenlijk' gezegde strand als op de aangrenzende duinhelling, waar men zich aan de orders der politie zou kunnen onttrekken. Daarom moest hier alleen het begrip strand" worden uitge breid en ook omvatten de aangrenzende duinhelling. De overige artikelen der vérordening behoeven deze uitbreiding niet. De be doeling van de verordening in het al gemeen is, hinderlijke toestanden tegen te gaan, niet echter om een element en:i hefboom te zijn in een burgerlijk ge schil. Zoo als boven gewijzigd heeft de verordening meer steun op het rechtsge voel. Het advies van Prof. Struycken kan geen bevredigende oplossing schenken. Het onderzoek naar de ligging der ver schillende eigendommen levert slechts een vermoeden, geen zekerheid ,en is hierbij de voorlichting van het deskun dig personeel van het kadaster onont beerlijk. Het gemeentebelang is weinig of niet bij het advies betrokken, en daar om verwondert het mij dat de raadsleden die hun stem aan de motie van der Meer gaven, aan het advies hunne critiek op de gedragslijn van den burgemeester ont leenden, terwijl zij toch konden weten, dat de burgemeester in de eerste plaats te letten heeft op het algemeen be lang. Ik kan mij niet voorstellen, dat de belangen van slechts één pachter, die door minnelijke schikking of door pacht- vermindering waren te régelen, hoofd zaak zouden zijn. Ligt in het voorgaande en in mijne no ta,, die' U toegezonden is, reeds het ant woord op de vragen van den heer Ker vel, zoo wil ik om alle misverstand uit den weg te ruimen, deze nog in het bij zonder beantwoorden. Ten eerste: waarom ik den van ouds her bestaanden toestand op het strand zonder afpalingen niet heb' gehand haafd? Tengevolge van de strandver- pachting, waarbij de gemeente verpacht te tot aan de hoogwaterlijn, en, behou dens rechten van derden, aan de pr.ch- ters vergunde stoelen enz. boven die lijn te bergen, was de bestaande toestand verand erd. Het antwoord op de tweede vraag, op welke gronden ik verklaarde een besluit tot opruiming der palen niet te zullen uitvoeren, luidt, dat ik zulks gedurende het badseizoen achtte in strijd te zijn mei het gemeentebelang en de daarbij betrokken pariiculiere belangen langs minnelijken weg moesten worden ge schikt, desnoods door een scheidsgerecht met onderling goedvinden van de be trokken personen in te stellen. Nu het badseizoen verstreken is, en de quaestie door den bevoegden rechter zal worden beslecht, achtte ik toepassing van art. 70 gemeentewet niet meer noodig. Vóór dien had ik het echter mijn plicht ge acht, art. 70 toe te passen en een even tueel besluit van B. en W. tot opruiming der palen desnoods met den sterken arm niet uit te voeren. Het hooger ge zag had dan moeten beslissen. Het antwoord op de derde vraag ligt in het voorgaande opgesloten. Daaraan voeg ik nog toe, dat nimmer gebleken was, dat de oudste wethouder opruiming der palen met toepassing van art. 180 gemeentewei wenschte, zoodat er in het college geen meerderheid daarvoor zou zijn geweest. Spr. herinnert er aan, hoe hij, den toe stand en de onaangenaamheden op hei sirand zeer betreurende, getracht heeft met opoffering van veel tijd en moeite, daarin verbetering te brengen. Het is dus volkomen -onjuist en geheel onwaar, dat spr. een toestand bevorderd zou hebben, als op het strand is waarge nomen. Heel wat kostbare tijd en stapels pa pier zijn met die strandkwestie gemoeid geweest en de gemeente is daarmede nieis gebaat, eerder geschaad. En de onmiddellijke oorzaak van dit alles, ver volgt spr., ligi wel het meest aan u, wet houder Van der Meer; uw optieden bij de strandverpachdng en uw houding daar na deed elke minnelijke schikking mis lukken, u hebt tal van ingezetenen ver bitterd en de quaestie steeds verscherpt. Uw tot inij gerichte beschuldiging in dg vorige vergadering acht ik geen ant woord waardig, ieder eerlijk man, die lot oordeelen in staat is, kan mijne hou ding nagaan; het resultaat wacht ik met volkomen gerustheid af. Hoe u met een motie voor den dag zijt gekomen, waarin u mijne houding betreurt, zal u bij eenig nadenken zelf het meest verbazen. Spr. beantwoordt daarna verschillende punten uit de rede van dr. Kervel en zegt daarbij o. a., dat zijn instemming met de bemoeiing van dr. Kervel eer een negatieven grondslag had; voorts dat prof. Struycken de benoodigde stuk ken ten spoedigsie zijn gezonden en dat spr. de verordeningsbevoegdheid van den Raad niet in twijfel trekt. Wat de uitvoering der verordeningen in het algemeen aangaat, dient opge merkt, dat het juist de taak van B. en W. is de verordeningen met beleid toe te passen; niet de Raad, doch B. en W. zijn verantwoordelijk. De Raad kan in- terpelleeren, doch heeft overigens met de uitvoering niets te maken. Het is dan ook geheel onjuist, te meenen, dat de waardigheid van den Raad gemoeid is met niet toepassing in bepaalde ge vallen. Wat de sirundverpachting betreft, be toogt spr., zoo weet u zeer goed, dat door mij enkele maanden te voren een andere, en mijns inziens betere, regeling was ontworpen, doch bleek deze in den Raad, o.a. bij den heer Kervel, geen medewerking te kunnen vinden. De daar op gevolgde regeling door verpachting had echter toch wel kunnen slagen, als vooraf de pachters het noodige hadden gedaan om hun bedrijf ongestoord te kunnen uitoefenen, en wanneer, wat nie mand had kunnen voorzien, de wethouder van der Meer niet had deelgenomen aan die verpachting op de bekende wijze. Zoo is de uitslag zoo onaangenaam en geheel anders geworden, dan ooit de bedoeling is geweest; en had ik dit kunnen voorzien, dan had ik nog eer dq bestaande regeling willen behouden, al was deze gebrekkig en onvoldoende. Ik zal thans eindigen, doch moet den heer Kervel opmerken, dat het niet vooraf mededeelen van de door hem gestelde vragen, vooral nu zij persoonlijk waren, een minder aangename bedoeling scheen te hebben, hetgeen ik ook meende te hooren in den toon cn den vorm, waar van hij zich heeft bediend. Hoewel de heer Kervel ook in hoofd zaak moest en kon weten, welke de mo tieven waren voor de door mij gevolgde gedragslijn, in zijn tegenwoordigheid o.a. door mij medegedeeld bij de bespreking met prof. Struycken, en ook bij andere gelegenheden, blijkt hiervan niet in zijn rade, hetgeen niet van welwillendheid getuigt. Ik heb naar mijn beste weien het recht onpartijdig gehandhaafd en zal dit ook blijven betrachten. Weihcudcr v. d. Meer, wien nu het woord wordi verleend, zegt het volgende: Wat betreft het antwoord wat zco- even namens de meerderheid van B. en W. voorgelezen maak ik deel uit van de minderheid, ik ben zelfs ook niet in de gelegenheid gesteld mijn meening daarover uit te kunnen spreken, omredc ik 3 October niet de vergadering van B. en W. kon bijwonen. Van mijne afwe zigheid gaf ik reeds 29 September aan den heer Secretaris der Gemeente kennis en verzocht hem tevens den Burgemees ter voor tc stellen zco mogenlijk de vergadering van B. en W. Woensdag of Donderdag te houden des ncods Dins dag avond. Indien tof dit laatste besloten mocht worden zou ik zorg dragen thuis en ter vergadering te zijn, maar natuur- niets anders kon. dan op Dinsdag verga deren, terwijl men wist dat ik van huis was. Wat het antwoord daarom betreft, kan ik er mij in 't geheel niet mee vereenigen en blijf ik buiten alle verantwoording. En verders wat nu uwe nota betreft. Hier moet ik op aanmerken dat deze niet van dien aard is dat zij veel overweging verdiend. Enkele opmerkingen echter moet ik als Wethouder, voorzoover ik als zoodanig tegenover den raad verant woording verschuldigd ben, aanhalen. U zegt: ,In de tweede plaats treft het de aandacht dat het geheele advies feite lijk neerkomt op de wenscheüjkheid van het opruimen van eenige palen, door de eigenaars der duinen geplaatst, wat niets aan de beweerde rechten verandert, hoogstens de uitoefening daarvan eenig- zins kan bemoeilijken". Juist Mijnheer de Voorzitter daarin zit 'them, dus goed gezien van Prof. Mr. Struijcken, in het Tegenovergestelde geval, is daardocr be moeilijkt geworden de pachter Vink, die, door die palen, waaraan zelfs draden verbonden waren, zijn bedrijf niet kon uitoefenen. Dat wordt dcor U geheel over het hoofd gezien. Verder schrijft U: „Ten d-. rde valt de critiek op de gedragslijn van den Bur gemeester buiten dé opdracht van den adviseur verstrekt". Professor Struijcken heeft door de han delwijze van B. en W. in strijd met de verordening, critiek op de gedragslijn van u verstrekt, wij! u de uitvoerder der besluiten zijt en het hem over en over bekend was dat u handelde eigen mach tig en in strijd met het verlangen van uwe wethouders. Verders lees ik: „In een onderhoud door twee leden van het dagelijksch be stuur der gemeente gevraagd en verkre gen op den 7den September j.l. van den Minister van Financiën gaf Z.Exc. te ken nen, dat thans eenc eventueelc opruiming der palen voor den Staat van geen belang was, doch veertien dagen te voren zeer onaangenaam voor den Staat ware ge weest met het oog op"de aan Ie vangen procedure. Het college van B. en W. heeft dus goed gehandeld niet tot die opruiming over te .gaan. Neen, Mijnheer de Voorzitter, dat is niet juist. Ook' daar behoeft ti zicli niet op te beroepen. Z.Exc. heeft niet die woorden gesproken, dat was de meening van een ambtenaar van Z.Exc. Z.Ed. ant woordde daarop, dat het niet was de quaestie der palen, maar gold de waar digheid van het gezag, en met de mees te beslistheid zeide zijne Exc. „Gooit de palen weg/' Mijnheer de Voorzitter ook hier dus geeft u een verkeerde uitleg aan. Verders zegt U in Uwe nota: „waar mede heeft het gemeente bestuur, dat overigens met de procedure niets te ma ken heeft, rekening te houden Natuurlijk, heeft het gemeente bestuur rekening te houden niet met de belan gen van een zekere partij, maar met de algemeene belangen, waarvoor ook de verordening is gemaakt, dus ook dient gehandhaaff te worden. Ik lees verder: „zich beroepende op een schrijven door den Minister van Fi nnatiën aan het gemeente bestuur i.i 1905 gericht, plaatsten eenige eigena ren van duingronden grenspalen, waar naar hunne meening de grens van het strand gelegen is. U zegt: In hoeverre zij daartoe recht bezaten behoorde door den Burgerlijken rechter uitgemaakt te worden." Zeer zeker, juist gezien van u, en dan diende vooraf te gaan de uitspraak van den bevoegdm rechterlijke macht, eerst daarna mochtu en zoudt u mogen toe la ten het plaatsen der grenspalen, maar zoolang dat riet bekend is moet en imoest u handhaven de van ouds bekende toe standen Ten slotte zegt u: „Bovendien gaven deingewonnm adviezen van rechtskundi gen aan den Burgemeester alle aanlei ding, niet af te wijken van die aangeno men gedragslijn in een <$ifa£»tie, die, zoover bekend, zich noch nimmer in ons land heeft voorgedaan op deze wijze". Indien u werkelijk rechtskundige ad viezen gehad heeft, diende u die in bij zonderheden medegedeeld te hebben aan uwe Wethouders, aangezien die evenals u de verantwoording van niet nakomen der verordeningen dragen. Al het overige v%n uwe Nota zal den rusiigen lezer en in hoofdzaak mij kond la ten en koen ik tot de conclusie, dat de weerlegging in dien nota aan uwe ge dragslijn niets rechtvaardig. Ik stel daarom voor mij motie, reeds ingediend in de Vergaderig van 5 Sep tember j.l. en op verzoekvan den Heer de Groot en Dr. Kervel aagehouden tot heden, nu wel te willen lehandelen. Tijdens de redevoering un wethouder v. d. Meer interrumpcere de Voor zitter enkele malen op unten, waar over hij het niet eens was Wethouder A 1 k e ma d t deelt mede, dat hij niet de verantwoord tijk beid heeft willen dragen voor liet ofuimen der palen, omdat hij nieuwe loeilijkheden vreesde. Spr. w ilde w eten af liet weg halen der palen stoornis kbiveroorzaken voor het proces. Ter audiëtie heeft de minister medegedeeld, datiij nu geen bezwaar meer had tegen Et opruimen der palen, wel 14 dagen vreger. Weth. -v. d. Meer blijft ij zijn mee ning. De heer Kervel is sleets ten dee- le bevredigd door het antword. Er blijkt toch' uit, dat de burgemeestr de veror dening aanvankelijk slechts ti deele toe paste cn zich bepaalde tot ït opmaken van een procesverbaal. De ilen bleven staan. Wat de gevreesde oiangenaam- heden voor de badgasten breft, merkt spr. op dat deze zelf verzrht hebben verleden jaar reeds, om deersperring op het strand op te ruiml. Spreker dankt voor de moerige be antwoording der vragen dooden burge meester. Spr., is liet niet ee met alle argumenten en bij het voorzeil is het heel moeilijk daarop diep in igaan. Spr. gelooft dat het ook beter idit niet te doen. Spr. heeft zijn arguentatie in zijn vorige rede voldoende ocegd. Ieder kan dus de stukken tast elkaar leggen en een oordeel vell< Spr. wil er ook niet op ingaan, omdate Voorzit ter door thans uitvoering tgeven van art. 180 G. W. zelf heeft kend, dat een uitspraak van het hooge?zag moet worden afgewacht. Dat er dé nota onjuistheden voorkomen, la;spr. pas- seeren. Spr. vestigt echter aandacht dat den burgemeester in zijnota heeft medegedeeld dat liet feit vatigenrech- ting hem pas bekend werd het rap port van Prof. Struycken. Hieegen stelt spr., dat hij reeds op 17 Ji 1910 de afpaling op het strand als emrechting kwalificeerde. De Voorzitter zegt d;het toch wel verschil maakt of zooiehoor prof. Struycken wordt gezegd ofcor een raadslid. Overigens is spr. hten deze niet eens mei den adviseur dgemeerfre. De heer Kervel geeft 2 wat z.i. onder eigenrechting mo'ët vden ver staan. Het feit, dat bij versclin eigen dom zonder dat een rechterlijuitspraak is gevallen, den bestaanden ft tand ver anderd wordt, acht spr. eedaad van eigenrechting. De V o or z i tt e r meent, ar 3 pro cessen aanhangig zijn, er iiieze zaal niet verder ever de afpaling 't strand behoeft te worden gesprok De heer Kerv e 1 acht daerder over de strandquaestie hier gezgen kan worden, omdat aan de dai van de eigenrechting paal en perk gesteld, en Ingezonden Mededeelingen 30 cents per regel. Lev. 7»1ij'. te Haarlem heeft thans na anderhalf jaar werken, reeds een succes van verzekerd bedrag te boeken. Hoeveel Mij. en konden na een nog zoo kort bestaan op zoo'n succes wijzen 11134 omdat de strandquaestie nu is gekomou op het gebied van den rechter, waar zij altijd had moeten zijn en waardoor de rust en vrede op het strand terug kan keeren. Met het oog hierop adviseert spr. wethouder v. d. Meer zijn motie in te trekken. De heer Balkenende protesteert tegen de woorden en beschuldiging \au weth. v. d. Meer en Dr. Kervel in de vo rige zitting en geeft zijn volle vertrou wen in het onpartijdig beleid van Jen burgemeester te kennen. De heer Kervel vraagt den heer Bal kenende waarin de beschuldigingen be- staan. De heer v. Beelen wil de rede van dr. Kervel eens onderling bespreken. De heer de Groot hoopt ook, dat de heer v. d. Meer zijn motie zal intrekken. Naar aanleiding van dezen drang legt wethouder v. d. Meer zich neer, omdat de burgemeester zich zelf reeds veroor deeld heeft door handelend op te treden. De Voorzitter herhaalt, dat hij, ware het badseizoen niet geëindigd, hij hec besluit tot het opruimen dei palen niet zou hebben uitgevoerd. Wethouder v. d. Meer zegt, dat het badseizoen nog niet geëindigd was. De beraadslagingen worden gesloten. De Voorzitter zegt, dat de veie beraadslagingen ever de strandquaestie en wat daarmede samenhangt toch dit goede gevolg hebben, dat thans meer dan vroeger wordt ingezien, dat er zoo veel tijd en woorden aan verbruid zijn. Spr. sluit zich aan bij dr. Kervel, dat In t nu wel is geweest en hoopt, dat rust en vrede zullen wederkeeren. Een klein be gin toch is aangegroeid tot een vrij diep gaand verschil. De heer Kervel wenscht nog dit in 't midden te brengen, dat hij, hoewel vaak zeer beslist tegenover den burgemeester staande, altijd zakelijk heeft gestreden en het persoonlijk element bij hem heeft ontbroken. Hij heeft zijn best gedaan, om alles te zeggen in dq meest hoffelijke en heusche bewoordingen; mocht de voor- zitier meenen, dat hij niet altijd heusch is geweest, verzekert spr., dat dit nimme» zijn bedoeling was. Spr. wil gaarne ver zekeren, dat bij alle verschil van gcvoe^ len het hem nimmer aan waardeen'ng heeft ontbroken voor den arbeid van den burgemeester. Van alle kanten bestaal het oprechte streven om aan de onver kwikkelijke geschiedenis een einde te maken en de zaak verder over te laten aan den rechter, waar zij thuis behoort. Hierna wordi de vergadering gesloien. Gemeenteraad van Leiderdorp. Voorzitter de heer G. v. d. Valk Bou- man, burgemeester. Aanwezig 6 leden; afwezig de heer J. Koning, wethouder. De vergadering wordt geopend met gebed, terwijl de notulen vervolgens wor den vastgesteld. Ingekomen zijn Proces-verbaal van kasopname van den gemeente-ontvanger f5131,64. Missives van Ged. Staten ten geleide der goedgekeurde raadsbesluiten dec vorige vergadering. Het kohier van het schoolgeld (derde kwartaal 1911) wordt vervolgens vastge steld op f 58,091/2. Nadat de Voorzitter medegedeeld heeft, dat de herbestrating nabij de Does- brug reeds gedeeltelijk is vernieuwd, wordt aan B. en W. machtiging geschon ken de uitgenomen keien geheel of ge deeltelijk te verhoogen. De Voorzitter doet vervolgens mededeeling van het rapport van den scheikundige, die het water, hetwelk men door boring in de Achthovenerwijk ver kregen heeft, onderzocht heeft. Volgens dit rapport is dit water niet voor dage lijksch gebruik geschikt. Dr. JennyWeijer- mans heeft daarop in overweging gegeven dat Leiderdorp zich zou aansluiten bij de combinatie van gemeenten, die deze provincie van water wil voorzien. De voorzitter van het comité van voorbe reiding heeft op een aanvrage van B. en W. geantwoord, dat Leiderdorp in de te maken plannen wordt opgenomen. Zoe- terwoude heeft daarenboven bericht ge zonden, dat het van verdere plannen 'om beide gemeenten van drinkwater te voor zien, afziet. De Voorzitter merkt nog op, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 6