Uit de Pers.
Ayrnar.
Tweede Blad, behoorende
bij De Leidsche Courant van
Donderdag 12 Oct. no. 612.
KAMEROVERZICHT.
TWEEDE KAMER.
Obstructie. Militiewet.
Er werd een belangwekkende vergade
ring verwacht Builen de Kamer waren van
socialistische zijde bittere woorden ge
sproken. Men zou obstructie voeren zoo
lang de kracht der zeven socialisten het
toelieten; men zou obstructie voeren
reeds Woensdagmiddag.
De tribunes publieke zoowel als ge
reserveerde—en de diplomatenloges wa
ren stampvol; zooals bij zulke gelegen
heden te doen gebruikelijk, waren plaat
sen tot tamelijk hooge prijzen verkocht.
Wie evenwel op een tooneel van wan
orde in de Kamer heeft gevlast, is be
drogen uitgekomen. Alles is kalm van
stapel geloopengeen spannende mo
menten, geen langgerekte redevoeringen,
geen socialistische hatelijkheden aan het
adres der rechterzijde... niets anders
dan een paar tamme speechen.
De heer Drucker heeft de brug ge
bouwd, waarover beide partijen tot elkaar
konden komen. Of juister, waarover de
socialistische groep weer tot de rechter
zijde kon gaan.
Men herinnert zich de situatie: De
socialisten wilden de Kamer dwingen,
direct de kiesrechtquaestie aan de orde
te stellen. Zij gebruikten hiervoor als
middel het zenden van een adres van ant
woord op de openingsrede. Al het wach
tende werk moest wijken voor hun kies
recht-adres, dat ten slotte toch verwor
pen zou worden. Eerstens omdat het geen
gebruik is een openingsrede te beant
woorden en vervolgens, omdat in de Ka
mer geen meerderheid zou zijn voor het
adres.
Men weet echter, hoeveel agitatie er
ontstond, toen op voorstel van Jhr. de
Savornin Lobman door de rechterzijde
zonder vorm van proces het adres-voor-
stel-Troélstra van de baan werd gescho
ven. Doch volkomen ten onrechte. De
tegenstand toch gold niet den i n h o u d,
maar den vorm van het voorstel en
de heer Lohman in zijn lijfblad de „Ned."
evenals dr. Nolens in de „N. Venl. Cri."
betoogden, .dat tegen een afzonderlijk
adres aan de Koningin, geheel afgeschei
den van de openingsrede, geen bezwaar
zou bestaan.
Het verwijt van domperstaktiek, dat
de socialisten in hun scheldwoordenreeks
de rechterzijde toevoegden, was dus on
verdiend. 'i Bleek gisteren in de Kamer
opnieuw, toen mr. Drucker zijn verzoe-
ningsspeech hield en toen dr. Nolens
opstond om te zeggen, wat iedereen wist,
dat hij en met hem de rechterzijde geen
bezwaar had tegen een behandeling van
een apart kiesrecht-adres aan H. M. de
Koningin. Dr. Nolens deed zelfs een
beetje water in den wijn door te ver
klaren de behandeling te willen stellen
vóór de Indische begrooting. Dit is de
eenige concessie, die aan de socialisten
gedaan is, als men tenminste deze toe
zegging als een concessie wil beschou-
\ven. Daarna diende mr. Troelstra zijn
voorstel in om een adres te ontwerpen aan
de Koningin, waarin wordt aangedron
gen op indiening van voorstellen tot
grondwetsherziening door dc Regeering
in den loop dezer legislatieve periode,
wegens de urgentie van het kiesrecht-
vraagstuk.
Het beleidvol optreden van Dr. Nolens
heeft cle rechterzijde een parlementaire
overwinning bezorgd. De socialisten heb
ben zich naar de vvenschen van reühts
moeten schikken, die den tijd bepaalde,
waarop zij - het kiesrecht wenschte te
laten bespreken. Dit resultaat zal.echter
niet verkregen zijn dan na vooraf ge
pleegd overleg tusschen de partijleiders.
De socialisten kon niet belet worden,
de kiesrechtquaestie te bespreken, wel
op een tijdstip, waarop het ons ongele
gen kwam.
Een poging van den heer Schaper om
de Bakkerswet te behandelen in plaats
van de Militiewet is mislukt. Met 63 te
gen 18 stemmen werd besloten Dins
dag a.s. met de Militiewet te beginnen.
De Christelijke-Historische partij en
de Sociale Wetgeving.
Men herinnert zich hoe voor eenigen
tijd de „S t a n d a a r d" een aanval richt
te op de Christelijk-Historische partij,
inzake haar houding ten opzichte van
de sociale wetgeving, meer speciaal ten
opzichte van de verplichte ziekte en in
validiteitsverzekering. De „Std." meen
de, dat de Chr. Hist, groep gebonden
was door het gemeenschappelijk pro
gram vani actie, dat de A. R. en R. K'.
partij opmaakte en betoogde, dat aan
het coalitie-kabinet het regeeren on
mogelijk gemaakt werd, indien het niet
met name voor zijn sociale wetgevings-
ontwerpen kon rekenen op den steun
ook van de Christ.-Hist. Kaunergroep.
De „Nederlander" stelde daar
tegenover dat dc Christ.-Hist. zich nooit,
noch voor, noch na de verkiezingen ver
bonden hadden om steun te verleene.T
aan dwangverzekering.
Over het hoofdargument van de „Std."
laat het blad zich volgenderwijze uit:
Maar, roept De Std." uit (ten Te) zóó
is geen regeeren mogelijk. Dan kan het
Kabinet geen staat maken op een meer
derheid, en kan het elk óo gen bil ik om
vallen.
Dit is zoo... indien het waar is wat
de „Standaard" ais van zelfsprekend
vaststelt, n.l. dat, indien minister Talma
den steun verliest, van een deel der
rechterzijde, hij moet aftreden, en
dat hij daarbij het geheele Kabinet mee
sleept.
Wij meenen echter, dat, evenmin als
dr. Kuyper en zijn vrienden achteruit
traden, toen de vorige minister vaat
Oorlog met heengaan dreigde, de Chris
tel ijk-historische Kamerleden zich daar
door vervaard zullen laten maken.
Wij geven bovendien geenszins toe,
dat indien niet de geheele rechterzijde
den minister Talma steunt, maar de ze
ge behaald moet worden met behulp van
een deel der linkerzijde, van een minis-
terieelc crisis sprake kaai zijn.
In den politieken strijd staaf, ten on
zent, op één punt de rechterzijde vier
kant tegenover de linkerzijde, maar op
vele andere punten niet. Wij herin ïeren
aan de leeszaalkwestie. Dc onderlinge
verdeeldheid van rechts op dit punt-
belette de aanneming van 's Ministers
voorste! niet. En had de minister vati
Justitie de- wijze taktiek van zijn ambt
genoot gevolgd, dan ware ook nu de
eeds-kwestie ter aller bevrediging be
ëindigd. De weerzin om met een deel
van links den tegenstand van een deelt
var. rechts te neutraiiiseeren, dreef dien
bewindsman cr toe datgene los te laten
wat hij zelf in 's lauds belang had voor
gesteld.
Wij achten dit niet correct; een Ka
binet is niet een mandataris van partijen
doch brengt datgene tot stand, wat liet
zelfs in 's lands, belang acht. De Minis
ter Talnia kan rekenen op de medewer
king van een deel der linkerzijde. Dit
moge hem niet aangenaam zijn, maar hij
is immers „een praktisch man", en zal
zich daarvan dan ook wel weinig aan
trekken. lil zijn oogen zal de Christ.-
Hist. groep, evenals indertijd de theo
retische hoogleeraar Fabius, une quan-
tité négligeable zijn.
In een ander artikel, waarin de
„Ncd." opmerkt, het Kabinet trouw en
eerlijk te hebben gesteund als Christe
lijk Kabinet, lezen wij nog:
Maar men verge niet, dat wij ter wille
van het Kabinet ook datgene goedkeu
ren, wat ons voor het land sell adellijk
toesch ijnt.
Het geldt bij den verzekeringsdwang
beginselen van groot belang.. De vraag
is bijv. of wij niet geraken op den weg
van het staatssocialisme of op den duur
wet én overheid het loon zullen hebben
vast te stellen, ook van hen, die arbei
den in particulieren dienst; of 't recht
vaardig is een deel der maatschappij
geldelijk te bevoordeelen boven een an
der deel of het geraden is, het volk te
dwingen zich te verzekeren, in plaats
van het daartoe aan te moedigenof
het aangaat den arbeiders spaardwang
op te leggen, ten einde den staaf te
ontheffen van den last, dien oude ön'-
invaliede arbeiders hem veroorzaken;
of het raadzaam is regelingen in te voe
ren, die noodeloos zeer zware kosten
veroorzaken; of niet het leunen op de
schatkist, tot nog meer zorgeloosheid
dan thans, en tot pngeoorloofd rente
bejag zal leiden. Over al die en soort
gelijke vragen kan verschillend worden
gedacht. Maar welk' antwoord een ieder
op die vjageji moge geven, nimmer lui
de het: Wij moeten het Kabinet steu
nen, en dus.
Duur brood.
In het „D a g b 1 a d van Noor d-B r a-
b a n t" lezen wij
Hoeveel invoerrecht zou de tariefwet
ook weer leggen op bloem?
Veertig cent, niet waar?
Herninert gij u het artikel der „N. R.
Crt." nog dén ochtend na het verschij
nen van het ontwerp-tariefwet
Het heele .ontwerp kon het blad niet
dadelijk- bespfèken, maar tegen de belas
ting op meel moest het direct van leer
trekken.
„Invoerrecht op meel, riep liet blad
dramatisch uit, dat wil zeggen duurder
maken, kunstmatig, van brood.
En daar brood 'de eerste levensbe
hoefte is van iedereen, werd dit invoer
recht van 40 cent per 100 K.g. ge
noemd „een aanval op de productie", en
„niet anders-, dan belasting op alle mo
gelijke voortbrengende kracht".
Nu luistert.
Toen de „N. R. Ct." dien noodkreet
slaakte, kostte de bloem (de beste) per
100 K.G. twaalf gulden.
En nu betaalt men cr f 13.50 voor.
Dat is een verhooging niet van 40,
maar bijna van viermaal 40 cent.
En tie
De „voortbrengende kracht" van Ne
derland moet nu wel zeer verslapt zijn.
De productie verminderd...
Och arm, het brood is nog geen cent
duurder geworden.
Wat 'n wanbof voor de vrijhandela-
ren.
Een iuvoeerrecht van 40 ct. wat nog
niet eens een prijsverliooging van 40
ct. beteekent, want de concurrentie is
er ook nog zou liet brcod al duurder
maken.
En nu is er ccn prijsverliooging van
een gulden vijftig.
Het brood is .niet duurder dan 'n half
jaar geleden.
Een loos alarm dus was het, dc.or dc
„N. R. Ct." en konsorten indertijd ge
slagen.
De „jacht op Kuyper".
Het liberale a eek. lad, de (groene)
„A nrs t e r 3 a m ni e r", die in zijn voor
gaand nummer reeds klaagde over het
teloor raken van het „fatsoen" bij de
meeste Kuyper-vervölgcrs, maakt mel
ding van het ook door ons opgenomen
stuk var. den lieer Wibaut, in het „Volk"
en voegt daaraan toe:
Deze in 't algemeen voortreffelijke
woorden zouden nog meer door ons
zijn gewaardeerd, indien de schrijver er
van die rechte lijn des onderscheids had-
de dóórgetrokken... tot de Lintjes-affaire
toe; want, nietwaar, geen sterveling
kan blijven ontkennen, dat in de jacht
op Kuyper toen ter tijd een belangrijk
niet-politiek element met graagte is ge
ëxploiteerd. Wie herinnert zich niet het
oogenblik der publicatie van die enkele
toen nog onsamenhangende kattebellen
en den naam eener avontuurlijke jonge
vrouw,, en de volkomen oneerbare hei
bel, die er op gevolgd is? Men wist toen
veel en véél te weinig, om zonder pro
test die modderrivier over 't hoofd van
den tegenstander te laten vloeien be
schuldigingen van lintjeshaindel e:i in
sinuaties op Kuypers mogelijke parti
culiere verhoudingen... zonder einde, en
wat hier de particuliere verhouding be
treft: insinuaties later blijkend zonder
grond.
STATEN-GENERAAL.
TWEEDE KAMER.
Vergadering van Woensdag II October.
Na voorlezing der notulen verkreeg
FEUILLETON.
'Naar het Fr arisch.
12)
- lk heb reeds gepoogd te bidden, het
gelukte mij niet. Als kind, bad ik echter.
,Het is wellicht een ongeluk, Leopold,
zich toe te leggen op zooveel ijdele stu
dies, die ons eerst de taal van het ge
bed doen verwaarloozen, om het daarna
heelemaal te vergeten.
-- Probeer dan nog eens te bidden.
Neen. Ik ben niet bezield met ge
voelens, die men tot God verheft; zij
houden mij aan de aarde gebonden."
De jeugdige advocaat wilde een ge
deelte van den nacht bij zijn ongelukkige»
vriend doorbrengen; maar deze verzette
er 2ich tegen.
„Ga rusten; zeide hij hem glimlachend,
ten einde uwe krachten te bewaren voor
den strijd van morgen.
Och! ik vrees, dat mijne krachten te
kort zullen schieten niettegenstaande mijn
goeden wil; liadt gij mij maar toegestaan
een mijner vermaardste mede-advocaten
tot hulp te nemen!,...
Neen, ik wil slechis uw vrienden-
stem te mijner verdediging; en wat er
ook gebeure, ik zal u steeds ten zeerste
verplicht zijn."
De beide jongelieden drukten elkander
de hand en Leopold verlier de gevange
nis met een ongerust en bedroefd hart.
Tegen het einde van dezen zelfden dag,
keek Mijnheer Koechler van uit het raam
van het kleine salon naar Magdalena,
die langzaam wandelde in de lanen van
hun tuin, waarin de doode bladereu als
gezaaid lagen. De gemoedsstemming van
Magdalena scheen in overeenstemming te
zijn met deze koude en treurende win-
ternaiuur. Haar hoofd hield zij voorover
gebogen en van tijd tot tijd bracht zij den
zakdoek aan haar oogen, als om tranen
af te drogen.
Mijnheer Koechler werd er haast boos
om, dat Magdalena hem zoo alleeji liet,
toen de oude Jeanneton het salon bin
nenkwam met een lamp in de hand.
„Mejuffrouw Magdalena wandelt wel
laat, zeide Mijnheer Koechler, alsof hij
deze opmerking meer tot zich zelve als
tot de oude meid maakte.
Maar deze nam de gelegenheid te baat,
om haar twistgierig en jaloersch humeur,
omtrent alles wat liet jonge meisje betrof,
uit ie storten.
De jonge dames van den tegenwoor-
digen tijd, zeide zij, hebben zulke vreem
de gewoonten, dat de vrouwen van mijn
leeftijd er wel aan kunnen denken, maar
ze niet kunnen begrijpen.
Wat beteekent dat gesnap, vervolg
de de voogd van Magdalena opgewon
den, die dezen aanval op zijn pleegkind
niet zonder tegenspraak kon dulden.
Nu mijnheer mij ondervraagt, zal hij
de garische waarheid vernemen, haastte
zich Jeanneton te antwoorden. Nauwe
lijks een uur geleden heb ik een. man
gezien, die, hoewel geen brievenbestel
ler daar hij geen rooden pet droeg, in 't
geheim een brief overhandigde aan me
juffrouw MagdalenaDeze haastte zich
hem te lezen, in plaats van hem deu
brenger voor de voeten te werpen, zoo
als het ieder wel opgevoed jongmeisje
betaamt; zij had hem ten minste eerst
aan haar voogd ter hand kunnen stellen
of een vrouw kunnen raadplegen, zooals
ik ben, van mijn leeftijd en mijn onder
vinding.
Zwijg, oude dwaze, riep Mijnheer
Koechler toornig, en waarschuw uwe
jeugdige meesteres, dat ik haar spreken
wil.
O, mijne meesteres; ik ben nieuws
gierig te zien, hoe zjj zich p,it gele-
dadelijk de heer Drucker (V. D.) het
woord, om er op te wijzen, dat deze notu
len in de herinnering terugroepen'de ge
beurtenissen van eenige weken geleden.
Iedereen wénschtxlat aan de heerscbende
spanning een einde komt en met goeden
wil van beide zijden, acht spr. dit dan
ook mogelijk in den zin ajs door in
vloedrijke persorganen reeds is aange
geven, n.l. indiening alsnog van e.en
voorstel tot het zenden van een adres
aan de Konnigin, zonder meer, in'zake 't
kiesrecht.
De lieer Troelstra (S.D.) bepaal
de zich voorloopig er toe te herinneren
dat als de rechterzijde alsnog bereid zou
zijn een adres in behandeling te doei
nemen, de soc.-dem. fractie haar hou
ding zou herzien.
De heer Nolens (R.K.) verklaarde
namens de geheele rechterzijde, dat zij
geen bezwaar had bij indiening van zulk
een voorstel, dit te behandelen nog vóór
de behandeling van de Indische begroo
ting.
De heer Troelstra (S.D.) diende
naar aanleiding dezer verklaring alsnu
een voorstel in, strekkende om krachtens
artikel 96 van het Reglement van Or
de, een adres aan H. M. de Koningin te
ontwerpen, waarin verzocht wordt, voor
stellen tot grondwetsherziening door de
Regeering te doen indienen, nog in den
loop van deze legislatieve periode, in
verband met de urgentie van het kies-
rechtvraagstuk.
De soc.-dem. fractie heeft geen be
zwaar tegen behandeling van het voor
stel vóór de behandeling van de Indische
begrooting en verklaarde tevens namens
de fractie, dat, indien deze wijze van
werken gevolgd wordt, de fractie er
niet langer bezwaren tegen heeft, even
als voorheen in goede orde met de Ka
mer saam te werken.
De Voorzitter stelt nu voor, dit
voorstel te doen drukken en ronddeelen
en tevens reeds thans te bepalen, dat
het zal behandeld worden vóór de dis
cussie over de Indische begrooting.
Conform wordt besloten.
Eenige hartelijke woorden wijdde de
Voorzitter aan de nagedachtenis van
het overleden oud-lid der Kamer, laatr
stelijk lid der Rekenkamer, mr. G. J.
Goekoop.
De Voorzitter deed vervolgens 't
voorstel om den 17en October aan te
vangen met de openbare behandeling
van de Militiewet.
Dc heer Schaper (S. D.) gaf echter
in overweging den voorrang te verleen en
aan de Bakkerswet, die van ouderen da
tum is, daarbij in alle opzichten rijp voor
openbare behandeling, hetgeen met de
wijziging der Militiewet niet het geval
is. Duizenden verlangen naar het tot
stand komen van de Bakkerswet.
De Voorzitter handhaafde zijn
voorstel echter. De Regeering toch heeft
op spoedige behandeling van de Militie
wet aangedrongen, en als de Kamer nu
een ander onderwerp wil laten voor
gaan, zou daarmede uitgesproken wor
den dat de Kamer niet met de Regeering
wil medewerken.
De heer Limburg (V.D.) gaf zij
nerzijds ook den voorrang aan behan
deling der Bakkerswet, wier behande
ling indertijd uitsluitend wegens gebrek
aan tijd werd uitgesteld.
De heer Nolens (R.K.) hoewel ook
betreurende dat de Bakkerswet nog ver
traging moet ondervinden, oordeelde dat
thans de Militiewet moet voorgaan, zijn
de de gronden, die indertijd voor uitstel
van behandeling der Militiewet beston
den, thans vervallen.
Het voorstel-Schaper om de Bakkers
wet eerst te behandelen, wordt hierop
verworpe n met 63 tegen 18 stem
men, zoodat 17 October e. k. de
Militiewet in behandeling
k o m t.
Hierop werd de vergadering gesloten.
Mond- en klauwzeer.
Een wetsontwerp is ingediend tot ver
hooging van Hoofdstuk X (Landbouw
enz.) der staatsbegrooting voor 1911, in
verband met het heerschen van mond
en klauwzeer.
De op het artikel toegestane som van
f85.000 is thans reeds geheel verbruikt.
Thans wordt f 65.000 aangevraagd
geilheid redden zal; bromde jeanneton,
terwijl zij zich langzaam verwijderde.
Magdalena maakte spoed, om binnen
te komen.
Waarom blijft gij toch zoo laat nog
in den tuin? zeide de grijsaard op ge
veinsd kalmen* toon.
Ik wist niet, waarde voogd, dat het
al zoo laat was.
Ook zeker niet, dat de avond reeds
begon te vallen.
Magdalena antwoordde niet en ging
haar werkmandje halen, waarin zij werk
tuiglijk snuffelde.
Zoekt gij deu brief, die u heden hei
melijk is ter hand gesteld?"
Het meisje beefde.
Jk wil dien brief zien, Magdalena,
en mijn hoedanigheid van voogd geeft er
mij het recht toe. Ik moet weten, wie u
aldus schrijven diirft.
Mijnheer, hernam Magdalena zeer
bewogen, ik zal slechts gehoorzamen aan
een uitdrukkelijk bevel, en ik smeek u
dwing er mij niet toe.
En ik beveel u oogcnblikkelijk te ge
hoorzamen. Waar is die brief?
Het meisje trok langzaam het schrijven
uit haar zak en reikte het, zichtbaar be
wogen, Mijnheer Koechler over.
£e brief bevatte .slechts deze regelen:
waarbij rekening is gehouden, zoowel
met de ten aanzien van den gewonen
dienst in vorige jaren opgedane cr'.arin-
gen als met de vermoedelijk alsnog ten
dienste van de bestrijding van het mond
en klauwzeer te maken kosten.
Rond den oorlog.
ltaliaansche krijgsverrichtingen.
De Romeinsche correspondent van de
„Temps" beschrijft, welke krijgsverrich
tingen Italië reeds te zien heeft gegeven-
Al het gebeurde heeft tot nu toe uitslui
tend met behulp der zeemacht plaats
gehad. Dit kan men voorop stellen. Dan
brengt de berichtgever in herinnering,
op welke wijze de marine voor dezen
oorlog is samengesteld. Het eerste es
kader, onder bevel van vice-admiraal
Aubry, telt acht pantserschepen en drie
kruisers. Een zelfstandige divisie wordt
aangevoerd door den schout-bij-nacht Bo-
rea Ricci, die het commando heeft over
drie pantserschepen en een kruiser. De
schout-bij-nacht, de hertog der Abruzzen,
is het hoofd der torpedo-divisie, bestaan
de uit twee kruisers en dertig torpedo
jagers en torpedobooten.Ten slotte wordt
de divisie der kleine kruisers in de Roode
Zee gecommandeerd door een kapitein
ter zee.
Deze vloot heeft nu de volgende krijgs
bedrijven doen zien. In de Jonische Zee
heeft de hertog der Abruzzen, belast met
de zuivering van die zee en van de Adria-
tische, bij Prevesa drie Turksche tor
pedobooten in den grond geboord, drie
Transportschepen genomen en een kei
zerlijk jacht prijsgemaakt, waarna hij
thans voortgaat over deze wateren te
waken en in het bijzonder het oog te
houden op de Turksche tovpedobooten,
die nog in de haven van Prevesa liggen.
Deze bewegingen op de kust van Albanië
zouden door den hertog met nog meer
kracht zijn geleid, indien niet de ltaliaan
sche regeering om redenen van politiek,
d. w. z. om de gevoeligheid van Oostenrijk
te ontzien, dien vlootvoogd verzocht had
zijn voornemen, om de haven van Pre
vesa te bestoken, op te geven. Daarom
bepalen zich de schepen van den hertog
tot het bewaken van Albanië, opdat er
geen inscheping van Turksche troepen
met bestemming voor Tripolis plaats
hebbe. Tot heden is de eenige gekweiste
van dit smaldeel de commandant van de
torpedoboot Ariiglierc, die bij San Gio
vanni di Medua aan den voet werd ge
wond.
In de Tripolitaansche wateren is ad
miraal Faravelli inet een deel van zija
eskader en ine» de zelfstandige divisie»
van den schout bij-nacht Borea Ricci een
blokkade van de kust begonnen, na alle
Italianen en vreemdelingen, die dit
wenschten, te hebben laten vertrekken
uit Tripolis. Toen na een driedaagsche
blokkade de stad nog niet geantwoord
had op de aanzegging, dat zij zich moest
owrgeven, begon de beschieting, die dc
forten, welke de zee bestreken, in twee
etmalen geheel heeft vernield.
Daarop is een oorlogsschip de haven
van Tripolis binnengestoomd en kwa
men aanstonds de hoofdlieden der Ara
bieren, alsook het consulaire korps den
liaiiaanschen admiraal mededeelen, dat
de Turksche troepen naar hei binnenland
waren gevlucht en de zeelieden zonder
gevaar konden landen, waarop de kapi-
tein-ter-zee Cagni Tripolis met twaalf
honderd matrozen heeft bezet en de
schout-bij-nacht Ricci tot gouverneur der
stad benoemd werd.
Sedert den vijfden dezer behoort nu
Tripolis.aan de Italianen en zai liet op-
ireden voor liet leger daar gemakkelijker
zijn geworden, dank zij de marine. Men
wacht er nu op het expeditiekorps, dat
iusschen 10 en 12 Ociober uit Italië
vertrekt. Inmiddels zou reeds op 7 Octo
ber een voorhoede van een paar duizend
infanteristen zich inschepen ter verster
king van de marinetroepen in Tripolis.
Op de kust van Barka en in het Oosten
der Middellandsche Zee treedt de vice-
admiraal Aubry met ?ijn eskader op. Bij
eventueelen aanval van de Turksche vloot,
•indien deze zich in de Middellandsche zee
mocht wagen, is hij met het afslaan van
dien aanval belast. In de regeeringskrin-
gen van Rome is men een weinig verbou
wereerd ten aanzien van de houding van
„Mejuffrouw, gij hebt mij verzochi u
in kennis te stellen met den dag, waarop
onze ongelukkige vriend zal gevonnisd
worden. Morgen dan zal deze zaak voor
de rechtbank komen.... Gij, die bidden
kunt, vraag aan God, dai hij den rechter
goedheid en den armen Ayrnar moed
geeft, om deze- wreede beproeving te dra
gen.
Aanvaard, mejuffrouw, mijne eerbie
dige groeten. Leopold Davirnart.
Een doodelijke bleekheid bedekte het
gelaat van Mijnheer Koechler bij hei le
zen van dit schrijven. De verschrokken
Magdalena riep Jeanneton, maar de grijs
aard legde haar met een beweging het
stilzwijgen op. De nieuwsgierige Jeanne
ton, die alles stond af te luisteren, haast
te zich toe te snellen en den brief be
merkend, die open op tafel lag, zeide zij
tegen Magdalena:
„Ha! ik wist het wel zeker, dat gij
verkeerd gehandeld liadt."
Mijnheer Koechler onderbrak haar aan
stonds
Lieve Magdalena, verwijder die
vrouw. Zacht voegde hij er bij
Zij ten minste zal mij niet zien wee-
nen.
(Wordt vervolgd)*