171
„Neen, Goddank niet. Ik zal alleen rust moeten houden. Daarover
geen angst. Maar vertel spoedig, ik brand van verlangen er meer van
te hooren."
Gaston gaf aan dit verla.ngen gehoor en spoedig was zijn vriend op
de hoogte van zijn avontuur. Toen hij vernam dat men zijn pupil tot een
laagheid had willen dwingen, maakte hij zi6h boos op die uitgeweke
nen, die geweld hadden willen plegen aan een landsman, maar toen hij
hoorde, hoe de gravin en haar dochter zijn bevrijding hadden bewerkt,
kalmeerde hij weer.
„Zij hebben voor u gedaan wat gij hebt gedaan voor hen," zei hij
alleen. „Ge moogt den Hemel danken dat zij daar waren om uw invrij-
heidsstelling te verkrijgen. Ik wensch maar, dat het mij ook spoedig
vergund zij hen te ontmoeten."
„Dat zult ge spoedig, oude vriend, want de wapenstilstand zal spoe
dig gesloten worden. Zij wachten te Bazel het verlof om in Frankrijk
te mogen terugkeeren en hebben mij opgedragen u te zeggen, dat ze zich
gelukkig achten u met mij terug te zien. Als ge in staat zijt mij te
vergezellen, zult ge hen weldra weerzien."
„Ja, zeker, ik zal gaan en mijn vreugde zal nog grooter zijn, als ze
van de lijst der uitgewekenen worden afgevoerd en hun plan is naar
Hacquetot terug te keeren. In dit geval zullen wij, als ge er zin in
hebt, hen op de reis vergezellen."
Toen Gaston dit niet begreep, verklaarde hij hem zijn plan, zijn ge
nezing in hun dorp te gaan zoeken. De wapenstilstand zou eenige
maanden duren en aan de soldaten zou verlof gegeven worden hun fa
milie te gaan opzoeken. Dat was een gelegenheid waarvan zij konden
profiteeren.
„Ik denk dat je er niet tegen zult hebben de lucht van je geboorte
grond te gaan inademen. Wat mij betreft, het zal mijt een genot zijn,
mij weer tusschen de muren der oude abdij te bevinden."
Het vooruitzicht van een reis in gezelschap van Marie Thérèse bracht
Gaston in verrukking. Om dit verwezenlijkt te zien was het echter noo-
'Jig dat de gravin de toestemming verkreeg waarom zij verzocht had.
Oen volgenden dag overlegden de beide vrienden daarom wat zij
konden doen om haar die te doen verkrijgen. Op raad van Hervas deed
Gaston daartoe stappen bij de generaals der divisie, waarbij hij diende.
Een van hen, die zich bijzonder voor Gaston interesseerde, schreef da
delijk aan een lid van het Directoire met wien hij bevriend was om
de aanvrage van de gravin te ondersteunen en was zoozeer overtuigd
van het welslagen, dat hij Gaston opdroeg haar aan te raden al reeds
toebereidselen te maken voor haar reis. Hij twijfelde er niet aan dat
op zijn schrijven een gunstig antwoord zou volgen.
Zoozeer Gaston eerst den wapenstil
stand had gevreesd, zoozeer verlang
de hij er nu naar. Hij kon dus ternau
wernood afwachten. Den 31en Decem
ber werd die dan ook gelukkig geslo
ten. lot het begin der Meimaand zou
den de vijandelijkheden geschorst wor
den en de oorlogvoerende partijen de
stellingen bezet houden, die zij hadden
ingenomen.
Op denzelfden dag werd aan een
groot aantal oficieren en soldaten ver
lof gegeven om hun familiën te gaan
bezoeken. Ofschoon Hervas en Gaston
ook voornemens waren dit aan te vra
gen, haastten zij zich niet daarmede.
Hervas was nog niet voldoende gene
zen om een lange reis te kunnen onder-
nemen en Gaston, die, nu vriend en
vijand zich vrij naar Bazel konden be
geven, hiervan ook gebruik maakte,
'verlangde niets liever dan de gravin en
haar dochter zooveel mogelijk daar te
bezoeken.
Geruimen tijd achtereen had hij dan
ook kunnen meenen in de dagen van
voorheen verplaatst te zijn. Dezelfde
vertrouwelijke gesprekken en samen
komsten, waarbij de herinneringen aan
de pelukkige dagen werden her
nieuwd, maakten het geluk van Gaston
bijna volkomen. Alleen de tegenwoor
digheid van De Vallongue, die hij er
herhaaldelijk ontmoette en die Marie
Thérèse met zijn oplettendheid vervolgde, deed afbreuk aan zijn geluk.
Wel had hij genoeg vertrouwen in zijn vriendin, om hem niet als een
ernstig mededinger te beschouwen en kon hij hem daarom onbevan
gen tegemoet treden, maar zijn voortdurende tegenwoordigheid en
de begunstiging van zijn pogen door de gravin hinderden Gaston toch.
Hij verlangde naar het vertrek der dames, dat een einde daaraan zou
maken, want De Vallongue zou wegens zijn koningsgezindheid en zijn
verbintenis in het leger van Condc niet in Frankrijk willen terugkee
ren. Eenmaal van haar gescheiden, kon Marie Thérèse gemakkelijker
haar weigering hem doen toekomen zonder de gravin of den markies
te kwetsen.
Zoodra Hervas te paard kon stijgen, vergezelde hij Gaston naar Ba
zel om bij de dames zijn opwachting te maken, waar hem een hartelijke
ontvangst ten deel viel, zooals zijn toewijding in VToeger dagen ook
had doen verwachten. Hij stelde de gravin voor haar op de reis te
vergezellen, wat deze wel zeer aangenaam was. maar wat zij toch
weigerde aan te nemen, omdat Hervas daarvoor de rust moest opoffe
ren, die een verblijf te Hacquetot hem beloofde. Hij drong er echter
op aan in de overtuiging, dat het gevraagde verlof voor de gravin
zich niet lang zou laten wachten en zij eindigde dan ook met zijn
voorstel aan te nemen.
Het was in het begin van Februari, dat Gaston, die alleen te Bazel
gekomen was, de dames in de levendigste vreugde aantrof, 's Morgens
was de gravin bij den Franschen gezant geroepen en deze had haar
medegedeeld, dat zij in haar land kon terugkeeren en haar tevens de
beide benoodigde paspoorten overhandigd. Verlangend hiervan zonder
verwijl gebruik te maken, hadden zij hun vertrek op den volgenden
dag vastgesteld, indien Hervas en Gaston gereed waren hen te ver
gezellen.
„Onze beschikkingen zijn reeds sedert verscheidene dagen genomen,"
antwoordde Gaston. „Hervas heeft onbepaald verlof, tot hij geheel her
steld is en ik heb een verlof van twee maanden. Wij zullen morgen ge
reed zijn om de reis met u te aanvaarden."
Zijn gelaat en zijn woorden getuigden om het zeerst van zijn vreug
de, die nog vermeerderd werd doordat Marie Thérèse die deelde. Ook
de gravin was verheugd over het einde der ballingschap. In spijt van
haar koningsgezindheid, had zij het met de uitgewekenen niet goed
kunnen vinden en haar verblijf onder hen had haar veel teleurstelling
berokkend. Zij sprak hierover zonder zich te bekommeren om de tegen
woordigheid van De Vallongue. Deze had er een voorgevoel van, dat
de scheiding hem noodlottig zou zijn, dat Marie Thérèse, eenmaal van
hem verwijderd, hem spoedig zou vergeten. Hij kon zich niet weer
houden zijn vrees in woorden uit te drukken. De gravin trachtte hem
gerust te stellen, maar dit was niet wat hij verlangde: het stilzwijgen
van Marie Thérèse bevestigde hem in zijn sombere voorgevoelens.
In den toestand waarin hij zich bevond, had hij behoefte aan een
vertrouwde en daarvoor koos hij Gaston. Toen zij te zamen de woning
der dames verlieten, greep De Vallongue zoodra zij buiten waren, ver
trouwelijk Gaston's arm.
„Ik benijd u, waarde heer," zei hij op vertrouwelijken toon, „ik zou
verscheidene jaren van mijn leven willen geven om met u te kunnen
vertrekken. Gij gaat een hoogst aangename reis ondernemen, mejuf
frouw De Ruquemare zal die bekoorlijk maken. Ja, ik verklaar het u
in vollen ernst, ik benijd u en zou in uwe plaats willen zijn."
Het was de èerste maal dat hij tegenover Gaston melding maakte
van zijn verlangen om de jonge erfgename te huwen. Gaston wist dit
wel, maar was door deze bekentenis verrast.
„Als dit zoo is," antwoordde hij, „waarom vraagt ge dan niet even
eens aan de regeering der republiek in uw land te mogen terugkee
ren?"
„Daar heb ik reeds over gedacht, maar ik ben nog niet besloten. Ik
heb plichten en om te kunnen terugkeeren zou ik moeten zweren mij
te onderwerpen aan de wetten door de
Conventie uitgevaardigd. Myn familie
en myn vrienden zouden mij dit zeel
ten kwade duiden; zij zouden mij ver
wijten mijn eed aan den koning ge
schonden te hebben."
„Als ge u daaraan houdt, is er niets
aan te doen en blijft ge tot de balling
schap veroordeeld."
„De ballingschap, daar kan ik mij
niet aan onderwerpen," zei De Val
longue; „ze is mij ondraaglijk gewor
den, sedert ik mejuffrouw Marie Thé
rèse bemin.
Er zyn gevoelens, die men niet in
zijn binnenste kan opsluiten. Het ge
voel, dat mejuffrouw de Ruquemare
mij inboezemt is een zoodanig en als ik
de zekerheid had dat zij dit gevoel
deelde, ik zou niet aarzelen mijn bal
lingschap vaarwel te zeggen. Maar tot
nog toe, ofschoon het haar niet on
bekend kan zijn, met welk doel mijn
beschermer markies De Bellue mij
haar voorgesteld heeft, heeft zij
mij nog met geen woord of blik aange
moedigd. Ik zou in mijn vaderland
trachten terug te keeren als zij het
mij beval. Dit bevel zou voor mij de
waarde hebben van een toestem
ming.'.'
Gaston verheugde zich in stilte
over deze woorden. Ze waren hem 't
bewijs, dat Marie Thérèse bij haar
voornemen bleef het aanzoek van De Vallongue niet aan te ne
men. Maar hij was verheugd, hij bevond zich tevens in verlegen
heid wat hij zou antwoorden. Hij kon den jongen man geen moed
inspreken, en hem ontmoedigen, hem de hoop te ontnemén, dit
verbood hem de eer. H kon dus niet anders doen dan zwijgen.
„Ik heb tevergeefs getracht om zekerheid te erlangen," ging De
Vallongue voort, „de gravin heeft op ons verzoek haar dochter te pol
sen geantwoord dat deze zich nog niet kon verklaren. Daarom heb
ik aan u gedacht, mijnheer. Dit moet u niet verwonderen. Hét begin
onzer kennismaking was niet in myn voordeel. Dit erken ik, maar
toen waren wy vijanden."
„Dat zullen wij weldra weer zijn," verklaarde Gaston ernstig. „Zoo
dra de wapenstilstand afloopt, staan wij weer gewapend tegenover
elkander."
„Dat zal de achting niet verminderen, die ik voor u heb opgevat.
Wy zullen elkaar bestrijden, maar ik zal in u geen vijand zien en ik
hoop dat ge in dit opzicht niet aan mijn oprechtheid zult twijfelen."
„Volstrekt niet, mijnheer, hiervan kunt ge verzekerd zijn."
„Uw vertrouwen geeft mij den moed u een grooten dienst te ver
zoeken. Ge zyt met de jonge gravin opgegroeid, ge bezit haar ver-
„Gij doet mij duchtig gevoelen, hoe groot ongelijk ik
gehad heb met mij tot u te wenden."