163 de bedoeling hem daarmee een slag in het gezicht te geven, maar hij had er den tijd niet voor. Een krachtige hand was hem voor en gaf liem tweemaal achter elkander zulk een hevigen slag in het gelaat, dat hij achteruit week en tegen zijn kameraden aanviel, die hem gevolgd waren. „Uw degen, uw degen," brulde hij, terwijl hij den zijne uit de scheede trok. ,Dien hebt ge mij ontnomen, mijnheer," zei Gaston op koelen toon. „Hier is er een." Deze werd hem door een der officieren aangeboden. Hij greep deze aan en zei: „Als hier Fransch bloed vloeit, zal het uw schuld zijn, mijnheer, want gij zijt het, die mij dwingt mij te verdedigen." „Spaar uw*woorden," hernam De Vallongue woedend. „Geef acht, mijn vrienden zullen u en mij tot getuigen dienen." Hij viel ahn en Gaston, gedwongen tot dit duel, dat hij goddeloos achtte, strekte zijn wapen recht voor zich uit, toentwee vrouwen de zaal binnenkwamen, roepende: „Houdt op, mijne heeren, houdt op Het waren Marie Thérèse en hare moeder. Zij hadden Gaston nog niet herkend. Door het tutault opmerkzaam gemaakt, hadden zij zich tusschen de twee tegenstanders geworpen zonder te weten wie zij waren. Maar op het geroep, dat zij hadden aangeheven om dit gevecht te voorkomen, volgde een kreet van verrassing, die hun aandoening uitdrukte, toen zij in een der strijders Gaston herkenden. Marie Thérèse, die bij dit onverwachte wederzien slechts den aan drang van haar hart volgde, snelde op G&ston toe, bevende van vreugd ru verwondering, en ze riep hem herhaaldelijk bij zijn naam. De gravin herkende hem nu ook, maar voor zij hem aansprak, moesten eerst de wapens opgestoken worden en met dit te bewerken hield zij zich het eerst bezig. „Is dat, mijne heeren, de vrucht van de H. Mis, die ge hebt bij gewoond. De Heiland die in dezen nacht ter wereld kwam, heeft den menschen verboden elkaar te haten." „Ik haat niemand," verklaarde Gaston, terwijl hij Marie Thérèse zacht ter zijde schoof. „Gij hebt mij geslagen, mijnheer," schreeuwde De Vallongue. „Om uw hand tegen te houden, die mij bedreigde en omdat ge mij hebt beleedigd." „Ge hebt mij een lafaard genoemd." „Dien naam hebt ge verdiend." De woede van De Vallongue verdubbelde en de strijd dreigde op nieuw te ontbranden. De gravin hernam, zich tot allen wendende en terwijl ze op Gaston wees „Het is noodig dat iedereen wete, dat ik aan dezen jongen man het leven en de vrijheid verschuldigd ben. Dank aan hem heb ik kunnen ontsnappen aan de vervolging der republikeinen. Mijn dankbaarheid komt hem toe en ik zal niet toelaten dat hij anders worde behandeld dan alsof hij mijn zoon ware." „O, heb dank, mevrouw," fluisterde Gaston. Hij drukte de hand der gravin en gaf den degen aan den officier over, die hem dezen had afgestaan. Van dezen kant verzekerd, bleef de gravin niets anders over dan De Vallongue te verplichten dit voorbeeld te volgen. Maar de jonge edelman verzette zich. „Als gij een zoon hadt, mevrouw," zeide hij, „en als hij mij had beleedigd, zou hij niet weigeren mij voldoening te geven. Ik hoop dat mijnheer zich wil herinneren dat hij mij deze schuldig is. Ik hoop dat betreft, hoe verlangend ik ben uwe welwillendheid te zijnen opzichte te deelen, ik zal niet nalaten hem daartoe te noodzaken, overal waar ik hem zal ontmoeten, tenzij hij mij nu zijn verontschuldigingen aan biedt." Gaston protesteerde. Hij weigerde te erkennen dat hij de beleediger geweest was, waar hij juist de beleedigde was geweest. De Vallongue wilde hierop antwoorden en de twist zou nog lang hebben kunnen du ren, toen plotseling hun houding veranderde en de dreigende ge zichten een uitdrukking van ontzag en eerbied aannamen. Alle blikken EEN GOUDEN HUWELIJKSFEEST DAT ER WEZEN MAG: het echtpaar G. v. Kleef-v. d. Zwan, te Scheveningen, dat op Hemelvaartsdag zijn vijftigjarig huwelijksfeest gevierd heeft. Zeven kinderen. 46 kleinkinderen en elf achterkleinkinderen verheugen zich mede op het feest van dit krasse echtpaar. (Foto C. J. L. Vermeulen, Lange Poten, Toussaintkade, Den Haag.) wendden zich naar de deur waar een man verscheen, klein van ge stalte, met gladgeschoren gelaat en grijze haren, gekleed in een een voudige uniform, waarop de schitterende ridderorde alleen zijn hoogen rang aanwees. Het was de prins van Condé. Hij kwam uit het hoofdkwartier cu meende persoonlijk zich te komen verontschuldigen dat hij niet bij de H. Mis had kunnen tegenwoordig zijn. „Wat beteekent deze drukte," vroeg hij. En zijn verwonderde blik ging van den ontblooten degen van De Vallongue naar den jongen officier van 't republikeinsche leger, wiens tegenwoordigheid op dit uur en op deze plaats hij zich niet wist te ver klaren. Niemand antwoordde op zijn vraag. Hij herhaalde die op strengen toon. Toen stapte Gaston, die hem niet kende, maar in hem iemand van hoogen rang vermoedde, met opgeheven hoofd vooruit en sprak „Generaal, vier van deze heeren zijn den Rijn overgestoken dezen avond, hebben mij bij verrassing opgelicht cn als gevangene hierheen gevoerd. Ze waren in hun recht en voor mij was het zooveel te erger, dat ik mij liet verrassen. Het schijnt echter van hun kant slechts een grap geweest te zijn. Zij hadden onder elkaar een weddenschap aangegaan om een republikeinsch soldaat te dwingen de nachtmis op het Kerstfeest bij te wonen en te roepen: „Leve de Koning", en openlijk eerherstel te geven voor ik weet niet welke misdaden, waaraan ik on schuldig ben. Wat dè H. Mis betreft, heb ik gaarne aan hun vordering voldaan, omdat mij daardoor de gelegenheid werd aangeboden een godsdienstigen plicht te vervullen. Wat het overige betreft, zou ik door toe te geven de uniform die ik draag onteeren, waarom ik mij daartegen heb verzet." „Is dat waar, wat deze jonge man vertelt," vroeg de prins nu op nieuw. „Monseigneur, ofschoon ik het tooneel niet geheel heb bijgewoond, kan ik u verzekeren, dat hij de waarheid spreekt. Ik heb hem gekend van jongs af, ook zijne familie heb ik gekendhij heeft mij het leven gered met gevaar voor het zijne en ik ken hem als niet in staat om onwaarheid te spreken." Zoo sprak gravin de Ruquemare. „Hij heeft nooit onwaarheid gesproken," liet zich hierop een jeug dige stem hooren. Het was Marie Thérèse, die haar vriend stoutmoe dig te hulp kwam. „Ge kent hem dus, mejuffrouw," vroeg de prins hoffelijk, terwijl hij zich naar haar toekeerde. Zij boog onderdanig en hernam „Hij was de gezel mijner jeugd." De prins keek Gaston welwillend aan en liem ontwapend ziende, vroeg hij „Waar is uw degen, mijnheer?" „Zij die mij hebben overvallen ontnamen mij dien. Monseigneur." „Wie heeft dien aanslag gepleegd?" Gaston zweeg; hij wilde niemand verraden. Maar de vier schuldi gen klaagden zich zelf aan en antwoordden gelijktijdig: „Ik, Monseigneur." De Vallongue voegde.er uit eigen beweging bij: „Het denkbeeld is van mij afkomstig en ik ben dus alleen schuldig. Maar het was niet meer dan een grap en ik hoop niet, dat het een ernstige zaak zal worden." „Dat werd ze, toen ge een man van eer tot een daad wildet dwin gen, die tegen zijn eer streed," hernam de prins op ernstigen toon. „Ge deedt verkeerd, mijne heeren, te handelen zonder orders en nog meer toen ge u schuldig maaktet aan een daad, die 'sKonings soldaten on- twaardig is. Ge zult mij genoegen doen, Vallongue, dezen jongen man zijn degen terug te geven. Vervolgens begeeft ge u voor veertien dagen in arrest en uw medeplichtigen voor acht dagen." Gaston's degen werd hem teruggegeven. Toen hij hem aangenomen had, kuste hij het lemmet en salueerde daarop den prins door den degen te laten zakken, terwijl hij sprak: „Monseigneur, ik dank u, dat ge mij recht hebt doen wedervaren, maar het zou mij leed doen, als deze heeren een onaangename herin nering aan mij behielden en omdat u mij de vergoeding hebt gege ven, die zij mij schuldig waren, verzoek ik Uwe Hoogheid hun gratie te verleen en." Het gelaat van Condé werd door een glimlach opgehelderd, maar hij haastte zich niet te antwoorden; hij overlegde de zaak bij zichzelf. „Het zij zoo," sprak hij eindelijk, „ik hef de straf op, maar ik eiscb, dat ge elkaar de hand drukt." „Daartoe ben ik ten volle bereid, Monseigneur." Drie der officieren gehoorzaamden met ijver en de kracht van hun handdruk bewees Gaston hun ernstige meening. Niet zoo De Val longue; zijn handdruk was slap en koel. Gaston las in zijn oogen, dal hij niet vergeven had, maar dit verontrustte hem niet. De onverwachte ontknooping van zijn avontuur en de tegenwoordigheid van Marie Thérèse vervulde zijn hart met zooveel vreugde, dat er voor eenig ander gevoel geeD plaats overbleef, te meer toen hij den prins van Condé hoorde zeggen „En nu, mijnheer, zijt ge vrij, maar ik wenscli, dat ge van uw vrij heid eerst gebruik zult maken, als de wapenstilstand gesloten is. Dit is slechts een uitstel van twee of drie dagen. Dan zullen wij voor den tijd van drie maanden ophouden vijanden te zijn. De gelegenheid is u dus geboden u niet zoo spoedig van ons te verwijderen. Behalve dat ge daarmede een genoegen doet aan deze dames, die naar het mij toeschijnt zich gelukkig gevoelen, u te hebben teruggevonden, kunt gij u dan ook overtuigen, bij nadere kennismaking, dat de verdedigers van de zaak des konings niets liever wenschcn dan zich met alle brave Franschen te verzoenen en dat zij het uur zullen zegenen, waarop deze verzoening en verbroedering onder de grootmoedige heerschappij des konings zal plaats hebben." Gaston was op het punt deze korte toespraak met een weigering te beantwoorden. Het scheen hem, dat de eer van hem vorderde zich zoo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 17