te werken en de pijn zijner wonden onderdrukkende, bereikte hij het kamp, waar hij bij zijn aankomst onmiddellijk rapport uitbracht over den geheimzinnigen overval, waarvan hij de getuige en het slacht offer geweest was. Wat hem zelf betrof, was hij spoedig gerustgesteld. Zijn wonde was geheel zonder gevaar. Eenige dagen van verzorging en rust zouden voldoende zijn om haar te genezen. Maar de ontvoering van Gaston, waarvan hij het doel niet begreep, maakte hem ontroostbaar en zijn eenige hoop was nu gevestigd op den wapenstilstand, die uitwisseling van gevangenen zou kunnen meebrengen en waardoor Gaston hem teruggegeven zou kunnen worden. HOOFDSTUK II. Verrast-door de stoutmoedigheid van den overval, waarbij hij gevan gen werd genomen, niet in staat te zien of te spreken, kreeg Gaston pas na eenige minuten zijn tegenwoordigheid van geest terug. Aan beide zijden bij den schouder vastgehouden, werd hij medege- sleept. „Ga mee," hoorde hij zich toevoegen, „en vrees niets." De stem, die hem dit zeide, klonk hard, spottend en zonder eenige welwillendheid. Die van Hervas, die hij op het oogenblik vernam en liet antwoord, dat een der aanvallers daarop gaf, stelde hem gerust over het lot van zijn vriend en tegelijk over zichzelf. Hij herstelde zich en daar alle tegenweer onmogelijk was, liet hij zich zonder verzet medevoeren. Zijn geleiders lieten hem niet los, maar hij begreep, dat dit minder was uit vrees dat hij een poging zou doen om te ontsnappen, dan wel om hem te steunen en zijn gang te besturen. De weg dien hij tusschen zijn bewakers volgde, ging steil naar beneden en zonder hun steun zou hij meermalen gevallen zijn. Elk oogenblik stiet hij den voet tegen een wortel en de takken der boomen sloegen hem in het gezicht. Hij begreep hieruit dat men hem naar beneden aan den oever der rivier bracht. „Licht den voet op," zei de stem, die hij reeds eens gehoord had, „wij gaan scheep." Een loopplank boog zich onder zijn gewicht. „Ga liggen," voegde de stem er aan toe. Meu hielp hem zich uit te strekken. Hij voelde het vochtige hout aan zijn rug. Daarop vernam hij het plassen van riemen in het water eu een zachte, regelmatige beweging dreef de schuit voort. Hij kon zijn spijt niet verkroppen, dat hij zich in een oogenblik van onbe dachtzaamheid had laten verrassen. Wat moesten zijn chefs en zijn kameraden vsd hem denken? Zou hij niet voor deserteur worden aan gezien? Doch op dit punt stelde hij zich gerust, daar Hervas wel zou getuigen voor zijn onschuld en over het geweld, waarmede zij waren verrast. Maar zou men den spot niet met hem drijven, dat hij zich had laten oplichten als een vrouw of een kind? De boot lag stil en weldra bevond hij zich weer op vasten bodem. Opnieuw werd hem bevolen voort te gaan, wat hij deed zonder te weten waar men hem heen bracht. Na ruim een kwartier begon men te stijgen. Hij vermoedde toen, dat men hem naar den burcht Ortem- burg bracht en dat zijn aanvallers uitgewekenen waren. Dit bleek juist te zijn. Men liet hem een trap van eenige treden beklimmen en toen bemerkte hij onder zijn blinddoek een helder licht, terwijl tege lijk rondom hem uitroepen werden gehoord. Men bevrijdde hem van den deck, van de koorden waarmede hij gebonden was en nam hem de prop uit den mond. Hij was in een ruim vertrek, laag van verdie ping en landelijk gestoffeerd. Rond een tafel, die met kaarten en fi ches, flesschen en glazen bedekt was, zaten ongeveer een dozijn jonge lieden in de uniform der officieren uit het leger van Condé. Bij zijn bim eut reden waren zij opgestaan. Het waren hun uitroepen, die hij gehoord hadp kreten van vreugde, geestdriftige gelukwenschen aan EEN NIEUW-INGEWIJDE KERK AAN DE GRENS VAN AMSTERDAM de nieuwe kerk der EE. PP. Franciscanen aan den nieuwen buitenboulevard van Am sterdam, den Admiraal-de-Ruyter-weg naar Sloterdijk, werd Zondag jl. door Z.D.H. den Bisschop plechtig geconsacreerd. Onze photograaf nam van de mooie kerk met de aardige omgeving op den feestdag bovenstaand schilderachtig kiekje. Gaston richtte zijn kijker op den burcht. het adres van zijn aanvallers, die bij hem bleven staan en hem aan hun kameraden vertoonden. „Wij hebben onze weddenschap gewonnen, mijne heeren," zei een van hen. „Fontanges, Sainte-Alvére, Crisenac en ik hebben gewed den Rijn over te steken en een soldaat van het republikeinsche leger mede te brengen om de Kerstmis met ons bij te wonen. Hier is de soldaat; zooals gij ziet, is het zelfs een officier. Wij hebben aan onze verplichtingen voldaan en meer dan dat, ge hebt ons dus honderd louis d'or te betalen als overeengekomen inzet." „Ge zult ze morgen hebben, Vallingue," antwoordde men, „en het gehecle leger zal dezen trek van stoutmoedigheid te weten komen. Het strekt u tot groote eer." De toejuichingen verdubbelden. „(rij, kameraad," voegde dezelfde officier er bij, zich tot Gaston wendende, „drink een gras als ge lust hebt en bereid u voor om met ons het Salvum fac regum te zingen. Vrees niets, wij hebben ons slechts ten uwen koste vermaakt; maar ge loopt volstrekt geen ge vaar. Na de Mis zult ge als krijgsgevangene behandeld worden, tenzij ge dienst zoudt willen nemen onder de vanen van Lodewijk XVIII, uw wettigen souverein. In dat geval behoeft ge maar te roepen: „Leve de Koning!" De woede maakte zich van Gaston meester en de on- verwinlijke zucht om, zelfs ten koste van zijn leven, de beleediging te wreken, die men hem aandeed. Hij had zijn zelfvertrouwen herwonnen. Het gevaar dat zijn eer als soldaat liep, vervulde hem met geestkracht en stoutmoedigheid. Hij wierp een blik om zich heen, maar plotseling verbleekte en sidderde hij. Men had hem zijn wapens ontnomen, maar hij bemerkte op een stoel in zijn nabijheid een pistool en een degen, die een der aanwezige officieren daar vermoedelijk had neerge legd. Gehoorzamende aan een oogenblikkelijke ingeving snelde hij er heen. Zich van de beide wapenen meester maken en den degen uit de scheede te trekken die hij liet vallen, was het werk van een seconde. Met den rug tegen den muur en den stoel vóór hem, zwaaide hij den degen en riep uit volle borst: „Leve de republiek!" Kreten van verrassing en woede antwoordden hem. Hij zag uitgestrekte armen, gebalde vuisten, vlammen de oogen, maar al deze bedreigingen verschrikten hem minder dan hem de beleefde manieren hadden verne- derd, waar hij de spot en de verachting in had hooren klinken. Met de lippen op elkaar geklemd, met bleek gelaat, maar sterk in zijn besluit zich vrij te vechten of te sterven, stelde hij zich te weer en tartte zijn tegen standers zonder zich door hun getal of hun woede te laten bang maken. Een minuut lang hield hij hen in bedwang. Weten de, dat het Franschen waren als hij, meende hij, dat zij zich zouden schamen met tien tegen één den strijd te gen hem aan te binden. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 17