Beste vriendjes en vriendinnetjes.
,e
112
„O, ik dank u duizendmaal."
Marie had moeite zich te bedwin
gen gaarne had zij van vreugde opge
sprongen en de koopster om den hals
gevlogen. Deze had haar twintig
franken in de hand geteld.
Twintig franken. Vier dikke vijffrank
stukken.
Men kan zich denken, wat dit voor
het arme kind beteekende, dat behalve
eenige koperen stuivers en centimes
nooit geld in handen gehad had. Ze
bekeek haar schat nog eens, kneep dien
toen stevig in de hand, nam haar mandje
op en verliet de markt.
Ze liep met opgeheven hoofd en
voelde zich wel een voet grooter en ze
verbeeldde zich, dat ieder er haar op
aan zag, dat ze nu twintig franken
rijk was. Op eens bleef ze voor een
modemagazijn staan. „Als ik wilde,
kon ik dit alles koopen," sprak ze in
een aanval van kinderlijken trots, „maar
ik wil niet." Een weinig verder was een
winkel van sieraden, Ook hier bleef zij
staan en bekeek de prahtige dinged.
In het bijzonder had zij het oog op
een kruisje, zooals tante Anna ook
droeg. Een oogenblik klopte de ver
zoeking aan haar hart. „Neen, dat wil
ik ook niet,8 zei ze zacht en ging heen.
Eindelijk zag zij een grooten porcelein-
winkel. Haastig trad zij, alsof zij verdere
KONINGSKINDEREN: de beide oudste prinsjes uit het
Spaanscbe koningshuis: de troonopvolger en zijn oudste
broertje. Een aardig kiekje van de twee jonf s'e Bcurbor.s
verzoeking ontvlieden wilde, den win
kel binnen en sloeg zonder het te wil
len, de deur wat hard achter zich toe.
„Wat moet dat beteekenen, land
loopster Denk je dat je hier in een
paardenstal ben. Moet je zoo de deur
van een porceleinwinkel sluiten. Als je
me wat omgegooid had, wat dan
Zoo ODtving haar de porceleinkoop-
man, een klein mager mannetje met
een kaalgeschoren hoofd, waardoor
het bleek, dat hij tot de ontevredenen
behooide, die aan politiek doen en in
den regel daardoor in grofheid uit
munten.
„Nu, wat moet je hebben," snauwde
de man het kind opnieuw tegen.
„Ik wou kerkvazen koopen," stotterde
Marie.
„Kerkvazen? Vazen voor het altaar?
Wie heeft je daar op uit gestuurd,"
vroeg de koopman op scherpen toon.
„Ik zelf wil die koopen," antwoordde
Marie wat kloeker.
„Voor wiens geld dan?"
„Voor mijn eigen geld!" En Marie
richtte zich omhoog en toonde den
koopman haar hand met de twintig
franken.
„Hoe kom je daaraan, landloopster?"
Bn de koopman richtte zijn grijze oogen
onderzoekend op het kind.
Wordt vervolgd
üoor onze Jongens en meisjes.
Van een uwer raadselvriendjes ontving ik
nog een verhaaltje, dat ik hier laat volgen:
EEN WEDDENSCHAP MET EEN EZEL
Een vreemdeling had zija intrek genomen
in een hotel nabij een groote stad. Op zeke
ren dag tegen twaalf uur, toen de brandende
zon hare stralen loodrecht op de aarde liet
nedervallen, hoorde hij onder zijn venster
iemand op een zeer luiden, twistenden toon
tot een ander spreken. Nieuwsgierig om
hiervan de oorzaak te weten, trad hij aan
het venster en zag toen een landman, die
in levendig ge?prek was met een zwaar be
laden ezel. Het arme dier scheen van hitte
en vermoeienis niet meer voort te kunnen,
althans het bleef koppig, zooals een ezel dat
alleen maar zijn kan, stokstijf staan. De boer
scheen niet het minste medelijden met den
armen pakjesdrager te gevoelen, en riep op
barschen toon: „Gij wilt dus niet vooruit.
lompe ezel? Maar ik wed toch met jou om
een kwartje, dat ik je binnen een paar
minuten weer op de been breng. Neem je
de weddenschap aan? Opgepast dan, want
ik begin!" Nauwelijks had hij dit gezegd,
of fluks grijpt hij den ezel bij den staart en
begint dien uit alle macht in 't rond te
draaien. Dadelijk stond het uitgeputte dier
op en zette het op een sukkeldrafje. De
vreemdeling, die van dit alles getuige was
geweest, riep: „Gij hebt uwe weddenschap
gewonnen, maar wie betaalt u nu?"
„Wel, de ezel natuurlijk," was het ant
woord. Mijn meester gaf mij een kwartje, om
in de stad voeder voor het dier te koopen,
maar nu hij de weddenschap verloren heeft,
krijgt hij niets en het kwart e is voor mij."
Daar ik de vorige keer geen raadsels op
gegeven heb, zullen we ditmaal de scha eens
inhalen. En nu begin ik vandaag eens met
een doolhof. Als ge daarin den weg gevon
den hebt zult ge een verzoek vinden, dat
ge naar ik hoop, allen goed ter harte nemen
zult Het is dit:
4. Welke ezel kan niet balken
Men eet mij met een lepel; keer mp
om, dan ben ik een huisdier.
(Ingezonden door F. Molenaar, Uitgeest).
5.
Bovenstaande negen lucifers zóó te ver
leggen, dat zij drie even groote en goed
gesloten vierhoeken vormen.
door
ook
iets
zen
den
pen
zoekt
ver
naam
ge
dac
re
hel
bij
den
mo
aan
teur
sel
te-
al
hou
ge
zoo
al
raad
bij
len
zig
lijk
ren
le
de
daar
hem
be
wil
de
kin
daar
3 4 5
A
A
A
A
A
ln deze figuur moeten vijf aardrijkskun
dige namen van vijf letters worden ingevuld,
waarvan achtereenvolgens de laatste, de
voorlaatste, de derde, de tweede en de eerste
letter een A moei zijn.
Deze namen zijn:
1 een stad in Noord Italië.
2 een Keizerrijk in den Grooten Oceaan.
3 een stad in Noord Brabant.
4 een stad in Zwitserland.
5 een gebergte in Zuid Amerika.
3. Mijn geheel is een stad in Zuid-Hol
land.
3 2 9 is een jongensnaam.
1 2 9 5 is een stad in Italië.
7 8 9 5 duidt eene vrouw aan.
6 8 4 is een vlug dier.
4 1 8 9 is een vervoermiddel.
6. Twee vaders en twee zonen gingen
op jacht en schoten 4 hazen. Ieder kieeg er
een en nu bleef er nog een over. Hoe kan
dat?
(De twee bovenstaande ingezonden
door J. ten Berge, Leens).
7. Mijn eerste is in Monstermijn tweede
in Krommenie; mijn derde in Valkenburg
en mijn vierde in Schiedam.
Mijn geheel is een dorp in Noord-Holland.
8. Welke twee meisjesnamen vormen een
specerij
(Ingezonden deze en de vorige door
Th. Duivenvoorde, Noordwijkerhout).
De oplossingen van deze raadsels komen
den volgenden keer, dus behoeft ge deze
niet in te zenden. Nu moet ik u nog even
de geschiedenis vertellen van het rood
borstje
Toen O L. Heer aan 't Kruishout hing
en Hij, van alle mensehen verlaten, Zijne
brekende oogen ten hemel hief en tot Zijn
Vader in den Hemel verzuchtte: „Mijn God,
mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten,"
voelde Hij op eens een paar pootjes op
Zijn pols rusten en een klein, scherp bek
je Zijn doorboorde hand aanraken. Hij wend
de Zijn pijnlijk hoofd en zag een aardig
vogeltje, druk bezig den grooten spijker
uit Jezus' hand te trekken. Het heilig bloed
vloeide hem over borst en veertjes en verfde
deze rood, maar dit belette het beestjé niet
om ijverig te blijven pikken aan den groo
ten spijker, die niet verwrikte of bewoog.
En Jezus, den goeden wil en 't ijverige
pogen van het diertje ziende, sprak: „Ge
lukkig, gij vogeltje, dat Mij hebt willen
helpen. Voortaan zult gij roodborstje ge
noemd worden en het merkteeken van Mijn
bloed zal altijd uw borstje blijven sieren als
teeken Mijner dankbaarheid."
Zoo kwam het roodborstje aan zijn naam.
DE RAADSELREDACTEUR.