Ill haar goedhartigheid, 's Morgens had zij het feest in de kerk medegevierd, gebeden en geofferd naar hartelust. Dat had haar goed gedaan en haar kermisvreugde volstrekt niet geschaad. Thuis gekomen had zij haar fraaie muts afgezet en op een vaas in de mooie kamer geplaatst, had de mouwen opgeslagen, een keukenschort voorgedaan en stond nu in de keuken gehakt voor de soep gereed te maken, die op den haard stond te pruttelen. Marie trad blozend en een weinig verlegen de keuken bin nen, terwijl zij het ei in de hand hield. „Goeden morgen, tante Aona," sprak ze. „Dag poesje," zei de boerin vroolijk, ga je wandelen?" „Ja tante." „Hoe is het met je moeder?" „Goed tante, dank u wel." „Zooveel te beter. Ben je blij dat het kermis is? Marie zuchtte en zweeghet arme kind wist niet hoe ze be ginnen moest. „Nu, kleine schalk, heb je je tong verloren „Neen tante. 1" Nieuw stilzwijgen, terwijl de boerin van een grooten bal gehakt allerlei kleine balleljes maakte. Marie werd bloedrood van verlegenheid. Eindelijk begon zij aandacht te trekken en onder loven en bieden de waar aan den man te brengen. „Kijk deze kippen eens, mevrouw, bekijk ze maar eens goed, ik heb ze juist voor u medegebracht. Ze zijn prachtig, heerlijk, je kunt ze levend eten." Zoo roept een dikke boer in een blauwe kiel tot een dame, die met haar dienstbode over de markt gaat. De dame komt nader, beziet de kip, weegt ze in de hand, vraagt naar den prijs en geelt ze dan ontevreden terug. De man scheen namelijk niet van zins zijn kip voor een koopje te geven. „Nu mevrouw, wat is het u waard," vroeg hij. De dame ging echter heen zonder op deze vraag te antwoor den. Heel aan het eind der markt bemerkte ze een meisje van ongeveer twaalf jaar, wier frisch en vriendelijk voorkomen haar zeer beviel. Het aanvallige kind maakte geen leven en riep niemand. Een klein tullen mutsje omhulde haar lief gelaat, een halsdoekje was zorgvuldig om den hals geslagen, een donker jurkje, een blauw sch<?rtje en kousen van dezelfde kleur voltooi den haar eenvoudige kleeding. De geheele kleine persoonlijkheid ademde reinheid en zedigheid. Dat het de kleine Marie was, die wij hier terugvinden, heeft de Tantelief ik wou u vra gen Verder kwam zij niet. De goedhartige boerin hielp haar. „Nu, wat wou je vragen? Laat maar eens hooren." „Och, tante.die kleine kuikentjes zijn zoo lief en aardig. „Zoo, een kuikentje wou je dus hebben. Heb je geld in den zak, lachte de boerin. „Ik wou niet om een kuiken vra?en, tante.-' .Nu wat dan, kleine slim merd „Ach tante, moeder heeft mij een van de eieren gegeven, die ze van u kreeg ja ze heeft het mij gegeven en ik wou het u terug geven uw ei „Nu, ben ie haast klaar met je gevenBen je bang, dat ik het je weer zal afnemen?" „Ik wou het u geven, opdat u het zou laten- uitbroeden „Uitbroeden? Een gekookt ei uitbroeden? Ha, hal..." Tante Anna zette de han den in de zij en lachte dat ze er een kleur van kreeg. „Neen, neen," viel Marie in. „Moeder heeft het mij rauw gegeven." -Ah zoo, dat is wat anders. Is het ei nog rauw. Dan zullen wij er voor zorgen. Maar wat geeft ge mij dan, als ik het ei voor u laat uitbroe den?" „Ach, tante, dan zal ik u nog eens zoo liet hebben." „Ja, ja, jullie arme luitjes betaalt altijd met het' hart, maar ik wil den koop sluiten. Geef het ei maar hier, dan heb je over een week of drie een kuikentje." En de boerin liet alles staan en liggen, legde het ei op zij en nam toen het blijde kind bij de hand, gaf haar een h artelij ken kus en zorgde toen nog eens voor haar ledige zakken. Tante Anna was niet voor niet de tante van het geheele dorp. Eenige weken later bracht Marie, toen ze uit de school kwam, in haar schort een kuikentje mede naar huis, dat ze met jubelende vreugde aan haar moeder liet zien. „Moeder, moeder, zie mijn kermisei eens! Och, zie eens wat een lief diertje!" Wie zou een arm kind niet gaarne een oaschuldige vreugde gunnen. Madeleine glimlachte over haar kind en beschermde haar vreugd, die haar tot troo.t was. Bij de armen is de vreugd meestal gering maar d:ep. Wee hem, die haar verstoort! III Hoor eens wat een geraas, een gejoel, een geroep en geschreeuw van menschen en dieren Schrik niet lezer! We Parijsche voorsteden. Een markt, waar boeren en boerinnen hun vruchten, groenten, gevogelte, eieren, boter en kaas komen verkoopen. t Is een roepen, schreeuwen en opvijzelen, alles maar om de DE AFNEMING VAN HET KRUIS. lezer reeds begrepen. Ze stond daar met een mand, bijna zoo groot als zij zelf, onder welker half gesloten deksel koppen en veeren van üoendejs uit- faken. Met een soort moeder lijke zorgvuldigheid en trots hield Marie de mand met beide handen vast en bood die zwij gend aan de voorbijgangers te koop. Inderdaad, twee jaren zijn reeds verloopen sedert tante Anna haar het kuikentje had gegeven. Ondanks allen tegen spoed en de armoede van Madeleine en haar dochtertje en ondanks alles wat een kui ken kan overkomen, was het tot een flinke kip opgegroeid en ook Marie was grooter en flinker geworden. De kip had eieren gelegd en uitgebroed en Marie was eigenaresse ge worden van zes mooie kip pen. die zij nu in de mand had. Hoeveel zorg en offers haar deze hoenderhof gekost had, valt niet te zeggen. Marie had vaak haar brood met hen gedeeld, ja het was meer malen gebeurd, dat de kippen het grootste gedeelte daarvan kregen. Maar nu was het doel bereikt en mocht zij de kip pen naar de markt brengen om ze te verkoopen. Onder allerlei geheimzinnige voor wendsels had zij van tante Anna een mand geleend en was reeds voor dag en dauw op weg naar de stad gegaan. „Hoeveel voor die kippen," vroeg de dame, die met op vallende vriendelijkheid het kind genaderd was. ,,Zoo duur mogelijk, me vrouw," antwoordde Marie en werd bloedrood. „Men kan wel zien, dat ge markt te komen," sprak de dame, „maar zeer leed, er van te ze koopt om ze te zija maar op een markt in een der niet gewoon zijt op de het zijn werkelijk zeer mooie kippen. „O ja, mevrouw en het doet mij ook moeten scheiden, als ik bedenk dat men slachten, de arme dieren doch het moet zoo zijn De dame had schik in het openhartige, natuurlijke kiod, uit welks oogen zulk een goed hart sprak. Nieuwsgierig vroeg zij „Maar waarom wilt gij dan die dieren, als gij ze zoo liefhebt verkoopen „Dat is een geheim," en het kind keek verlegen voor zich. „Ah zoo, nu, ook goed. Maar ik wil er geen zes hebben. Aan twee heb ik genoeg." „Och, ik bid u. mevrouw, neem ze toch alle," en het kind zag haar smeekend aan. De goede dame dacht wel, dat het hier betrof óf wel troost in een óf andere ellende te brengen óf minstens iemand gelukkig te maken, waarom zij haar dienstbode riep en deze de zes kippen overgaf. „Hoeveel moet ik nu echter betalen?" „Dat weet u zeker beter dan ik, mevrouw," zeide Marie be scheiden. „Zoo, moet ik het weten. Daar, kleine schelm, houd uw hand op."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 19