Eind goed, al goed. 106 HOOFDSTUK IV. ERWIJL Luyster, door ongeduld verteerd, aan de abdij de komst van Boisblanc afwachtte, had Gaston zich gehaast zijn woning te bereiken. Na door een stouten slag Luyster's plan te hebben verijdeld, moest hij zich nu bezig houden met zijn eigen veiligheid en die van Hervas. De gravin en haar dochter waren gered en ze zouden kunnen vertrekken. Een snelle vlucht kon hen beiden nu alleen vrijwaren voor de vervolging, waarmede zij bedreigd werden. Maar alvorens te vertrekken moesten zij maatregelen nemen om de bezittingen van Gaston in veiligheid te brengen en voor een verbeurdverklaring te bewaren, die zou worden uitgesproken, als zij werden verdacht van naar het buitenland uitgeweken te zijn. Ook moesten de kostbaarheden, het zilverwerk en de papieren van de gravin aan de roofzucht van de regeering onttrokken worden. Hervas had het de wijste partij geacht dat zij zich naar Parijs zouden begeven. Daar zou den zij zich als vreemde lingen beter verborgen kun nen houden dan in de land streek waar zij bekend waren. Om naar de hoofdstad te gaan en er te kunnen ver blijven zouden echter pas poorten noodig zijn van gemeentebestuur van Hac- quetot. Daarmede zoude bij een beschuldiging van Luyster, dat zij naar het buitenland uitgeweken wa ren, kunnen worden bewezen, dat dit valsch was. De aan vrage der paspoorten werd immers in de registers der gemeente geboekt Dit alles overdacht Gaston, terwijl hij met snelleD pas den weg naar Hacquetot opging, en toen hij te vier uur in den morgen zijn woning bereikte, was zijn eerste gedachte uitvoering te geven aan hun gemeen schappelijke plannen. Hij vond Hervas niet te huis. Deze was vertrokken om de gravin en haar doch ter naar Saint-Valéry te ver gezellen. Moeder Hanouard was in een leuningstoel in geslapen, terwijl zij op haar meesters had gewacht. Gas ton wekte haar en vernam toen, dat het vertrek der vluchtelingen onder zeer gunstige omstandigheden had plaats gehad. Ze hadden het kasteel verlaten zonder dat hun vlucht in het dorp was opgemerkt. Het was te verwachten, dat zij het doel van hun tocht zonder onge vallen zouden bereiken. Wat Hervas betreft, hij zou zoo spoedig mogelijk terugkee- ren en deze terugkeer zou het bewijs zijn, dat de onderneming, waarmede hij zich belast had, met succes bekroond was. Ofschoon Gaston op dit punt niet den minsten twijfel koesterde, wachtte hij toch met eenige onrust op de terugkomst van Her vas, en deze zou niet verdwijnen, voor bij Hervas terugzag. lntusschen deelde hij zijn plan aan moeder Hanouard mede, wie in zijn afwezigheid de bewaking van het huis zou worden toevertrouwd. Vervolgens begon hij om zich te verstrooien en den tijd. die hem lang viel, door te komen, de voorwerpen die aan de gravin toebehoorden in veiligheid te brengen. Ze waren in drie stevig gesloten koffers geborgen, waarvan zij de sleutels had bewaard. Door moeder Hanouard geholpen bracht Gaston deze in den kelder, waar hij zich voornam ze te verbergen. Hier mede was hij druk bezig toen Hervas terugkwam, aan wiens triom fantelijk gelaat men onmiddellijk kon zien, dat de gravin in veilig heid was. Op den weg naar Saint-Valéry hadden de reizigers geen enkel oponthoud gehad en aan de zee gekomen hadden zij het schip gereed gevonden om onder zeil te gaan. De dames hadden zich ingescheept en men was met kalme zee en gunstigen wind vertrokken. De schipper had zich gevleid op den bepaalden tijd de Engelsche kust te zullen bereiken. Alles was dus opperbest afgeloopen. CHRISTUS AAN HET KRUIS. Hervas wenschte zich geluk met het vertrouwen, dat hij in Gaston gesteld had. „Ge hebt me echter nog niet gezegd," merkte hij op, „hoe ge er in geslaagd zijt de plannen van Boisblanc en Luyster te ver- ijdelen. Ik twijfel niet aan uw moed en ik weet wel, dat ge u zoudt hebben laten dooden om hen te beletten ons te vervolgen. Toch was ik er niet gerust op en ik had mij gewapend, vastbe sloten ze mij van het lijf te houden als ze ons bedreigd hadden." „Wat ik gedaan heb, kan ik u spoedig vertellen Ik heb Lordat gedwongen voor eenige uren te verdwijnen en heb me in zijn plaats gesteld om Boisblanc te ontvangen. Ik was voornemens dezen bandiet met geweld in de herberg terug te houden en hem zoo te beletten zich bij Luyster aan de abdij te vervoegen. On gelukkig kwam hij niet alleen, maar was vergezeld door een snuiter van zijn soort. Was hij alleen geweest, dan zou ik hem wel ver hinderd hebbeD verder te gaan, maar nu zij met hun tweeën wa ren, moest ik mijn plan veranderen en list in plaats van geweld aanwenden. Zij vroegen mij hun den weg naar de abdij te wijzen. Ik hield mij alsof ik daartoe bereid was, maar bracht hen op een andereo weg, waar ik hen verlaten heb. Ze zijn of verdwaald in den nacht of hebben een zeer grooten omweg gemaakt." Toen kwam het gesprek weer op de welgeslaagde vlucht der gravin. Gaston verheugde zich dat ze in veiligheid waren. Zijn vreugde zou nog grooter geweest zijn als ze niet gemengd was met spijt over de scheiding van Marie Théièse. „De gravin wist nog niet waar zij zich zou vestigen," deelde Hervas mede, „ofzij in Engeland zou blijven of zich naar Duitschland be geven, waar verschillende harer familieleden reeds waren. Als haar besluit ge nomen was, vreesde zij het ons nog niet te kunnen mel den. In de tijden die wij thans beleven is het een misdaad een brief te ont vangen* uit het buitenland, en zij was bang ons in on gelegenheid te brengen." „Dan zijn wij voor langen tijd, misschien voor altoos van hen gescheiden," sprak Gaston bedrukt, en Hervas achtte het noodig hem op te beuren. „Waarom zouden wij aan Gods goedheid en voorzie nigheid twijfelen? Als Hij u door zulke sterke banden van vriendschap vereenigd heeft, waarom zou Hij u dan niet weer kunnen hereeni gen? Verlies den moed niet, mijn jongen. Ge zijt beiden nog jong en het leven is rijk aan verrassingen. Ver trouw er vast op dat ge el kaar zult weerzien en dat vertrouwen zal u staande houden op den moeilijken weg dien ge zult moeten begaan." Deze woorden en de vaste overtuiging, waarmede ze werden uitgesproken, gaven Gaston weer moed en hoop op de toekomst. De beide vrienden kwamen nu overeen, dat ze den volgenden dag naar den burgemeester zouden gaan om pas poorten voor Parijs te bekomen. Als het doel dezer reis zou Gas ton de noodzakelijkheid opgeven om zich met de keuze van een beroep onledig te houden. Hij was negentien jaar en wilde niet langer zonder geregelden arbeid levendaarom achtte hij het oogenblik gekomen een keuze te doen: Hervas zou hem verge zellen om hem daarin met raad en daad bij te staan. De dageraad verraste hen voor zij dit alles hadden besproken. Ze besloten daarom eenige uren te gaan uitrusten van de aan doeningen en vermoeienissen van den langen nacht, en na een vroegtijdig ontbijt te hebben gebruikt, dat moeder Hanouard had gezorgd gereed te hebben, wilden zij zich naar hun kamer be geven toen er aan de deur werd geklopt. „Zou de zaak ontdekt zijn en men mij komen halen," vroeg Gaston, terwijl hij de deur ging openen. 't Was een buurman, een oude vis?cher; die na lange jaren op de groote visscherij te hebben gewerkt, zich nu bepaalde tot de vischvangst op de kust nabij Hacquetot. Hij was gewoon 's mor gens reeds vroeg er op uit te gaan en Hervas zou zich niet ver wonderd hebben over zijn verschijning, had zijn gelaat niet een hevige ontsteltenis uitgedrukt. Naar het beeldhouw werk van Frans Hoser,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 18