Op den rand van den afgrond. 108 ILLEM VAN DAM was de zoon eener weduwe Hij was acht en twintig jaar oud en van beroep reiziger, wat hem wel een aardig inkomen opleverde, zoodat hij voor zijn moeder en zijn zuster ruimschoots brood verdiende, maar dat toch een der oor zaken was van het verdriet, dat hij zijn moeder aandeed door zijn ongodsdienstige levenswijze Onder de handelsreizigers, die hij kende en waarvan hij velen zijne vrienden noemde, waren verscheidene lichtzinnige jongelieden. George Verhoeven, dien hij zijn besten vriend achtte, was een spotter met godsdienst en vroomheid en had Willem zoo gaandeweg van de ver vulling zijner godsdienstplichten afgetrokken. Zijn Paaschplicht had hij reeds een paar jaren verzuimd en zelfs woonde hij vaak 's Zondags niet eens de H. Mis bij. Onnood'g te zeggen, dat dit zijn brave moeder een groot hartzeer was en ook zijn zuster Anna, een aardige, vroolijke, maar niettemin oprecht godsdien stige jonge dame ging het natuurlijk zeer ter harte. Het liep tegen het einde van den Paaschtijd en de weduwe van Dam had met haar dochter den geheelen vastentijd door meer dan anders gebeden voor dë bekeering van den zoon en broeder. Hoe meer de Paaschtijd vorderde, hoe meer hun gebeden in vurigheid toenamen, en dat de vrome moeder het niet aan lief derijke vermaningen liet ontbreken, valt licht te begrijpen. anders, maar zijn Paschen houden, zijn vroolijk lichtzinnig leven Op een „Vrijdagmorgen, den laatsten Vrijdag voordat de Paasch- veranderen, zijn vrienden loslaten, vooral Verhoeven, dat was tijd sloot en tevens den eersten Vrijdag der schoone Meimaand, hij voelde het hem te machtig. had Zij weer de gelegenheid aangegrepen om haar zoon aan zijn „Kom moeder, schrei maar niet, het zal wel terecht komen plichten te herinneren, 'sAvonds was er meestal geen kans op. en ik moet weg, anders mis ik den trein." Met deze woorden DE NEDERLAND3CHE VOETB ^.LVICTORIE TE DORDRECHT: het wakkere Nederlandsche elftal, dat met 3 punten tegen 1 de Belgische spelers versloeg, onder enthousiaste toejuiching van tienduizenden op het Dorische voetbalveld. Jongenlief," had zij gezegd „denk toch eens aan je braven vader zaliger, die zoo vroom is afgestorven en wien ge op zijn sterfbed beloofd hebt als een braaf christen trouw aan uw geloof te blijven doe mij toch niet langer zulk een verdriet aan. Als ge eens door een plotselingen dood overvallen werd ik zou wanhopig zijn." „Kom moeder, ik ben ge zond en sterk, ik ben jong en heb nog een lang leven voor mij," aldus trachtte Willem onder een schijn van lucht hartigheid zijn aandoeningen te verbergen. Hij hield veel van zijn moeder en zou haar gaarne een genoegen doen. Het beroep op zijn overleden vader had hem meer aangegrepen dan DE NEDERLANDSCHE VOETBALVICTCRÏE TE DORDRECHT: de burgemeester van Dordrecht, de heer Wichers, trapt bij het begin van den wedstrijd den bal in het veld. DE NEDERL iNDSCHE VOETBALVICTORIE TE DORDRECHT, een allerleukst kiekje van de reusachtige menschenmenigte op een allergelukkigst oogenblik getroffen: juist toen Mannus Francken voor de eerste maal het „lederen monster" in het Belgische doel schopte. De geestdriftige uitingen der reuzenmenigte zijn wel een „snapscho*'' waard. nam hij afscheid van zijn moeder, die hem met een bedrukt hart nazag en toen hij den hoek om was, voor het beeld van het Goddelijk Hart ging neerknielen oni nog eens voor den verloren zoon te bidden en Gods barmhar tigheid af te smeeken. Willem ging haastig zijn weg. Het was laat; ten over vloede ontmoette hij zijn zuster, die uit de kerk kwam. Wekenlang reeds had zij haar dagelijksche H. Communie voor den geliefden broeder aan God opgedragen. Vroolijk begroette zij hem en vroeg waar hij heenging. „Op reis natuurlijk." „Komt ge van avond terug „Ja, maar het kan wel laat worden. Nu zusje, ik moet weg hoor, dag Anna!" „Dag Willem, goede reisl „'t ls toch een aardige, lieve zus," dacht hij terwijl hij haastig verder ging. Toen hij op het perron kwam, floot de trein reeds af. Hij zag zijn vriend hem wenken, liep wat hij kon, wilde nog op den reeds in gang zijnden trein springen, maar werd door den chef vrij onzacht teruggetrokken. „Dat mag niet, mijnheer," zei deze en voort was de trein. Willem was woedend woedend op den chef, dien hij lang niet vriendelijk aankeek, woedend op moeder en zuster, die hem den trein hadden doen missen. Hij ging zitten en besloot op den volgenden te wachten. Anna was intusschen thuis gekomen en vond haar moeder nog steeds voor het beeld van het H. Hart geknield. Stil knielde zij naast haar neer en te zamen smeekten zij den Heiland om erbarming, om redding voor de ziel van den afgedwaalde. Te zamen gingen 2ij een half ,uur later naar de kerk om voor het altaar der H. Moeder Gods, de Toevlucht der zondaren, om Hare machtige voorspraak fe smeeken. Het was de eerste Vrijdag der Meimaand en dus een buitengewone gelegenheid om hun geoed te verdubbelen. Ze bleven dan ook een geruimen tijd na de H. Mis nog in de kerk. Willem zat al een uur in den trein, die reeds

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 14