93 EEN MOOI STAALTJE VAN BLOEMISTEN KUNST: bruidsbouquet, vervaardigd door den heer Ph. v. d Lubbe, (Bloemenmagazijn „Corona") Zoutmanstr. 67 's-Hage. Deze bouquet is bijna geheel van orchideeën en met enkele rozen doorweven en met het fijnste groen bewerkt: het geheel is eqn smaakvol arrangement dat door de bewerking met de witte orchideeën nog al kostbaar is. Deze firma behaalde in 1910 te Almelo op de Nat. Tentoonstelling een eersten prijs voor de bruidsbouquetten. EEN JUBILEUM VAN 40 JA REN TROUWE PLICHTSBE TRACHTING vierde dezer dagen de heer J. P. van Dijk, procuratiehouder bij de fijma Jan Seeuwen en Co. te Rotterdam, die onder vele be wijzen van belangstelling den dag herdacht, waarop hij 4O jaren geleden bij genoemde firma in dienstbetrekking trad. GEPANTSERD TEGEN DE DOODELIJKE BACILLEN: een dokter in Mantsjoerije, gemaskerd en gepantserd tegen de pest, en een ambtenaar, die ademhaalt door een stuk doek, gedrenkt in carbol. De dokter (rechts) draagt zijn ge wone werkpak, zooals de geneesheeren in het gebied waar de pest heerscht, verplicht zijn aan te trekkengeheel bedekt als ze zijn met linnen, in carbol gedrenkte doeken en banden en handschoenen, kunnen de pestbacillen menechelijkerwijs gesproken niet tot hen doordringen. EEN OR A NJETELG, DIE IN DUITSCH- LAND GEBOREN WERD, EN WIER STOFFELIJK OVERSCHOT DEZER DAGEN TE DELFT WORDT BIJGEZET IN DEN KONINKLIJKEN GRAF- KELDER: prinses Pauline, het vroeggestorven doch tertje van den lateren koning Willem I van Nederland, gedurende diens balling schap in 18U5 te Berlijn geboren en 22 December 1806 gestorven. H. M. de Konin gin zal het stoffelijk overschot der Prinses dat tot dusverre te Berlijn was begraven in den koninklijken grafkelder te Delft doen bijzetten. mijn komst reeds aan een voor een jong ambtenaar interessante instructie van een zware misdaad gedacht en mij daarop reeds eenigermate voorbereid. Als de dokter echter gelijk had, kon ik daar gerust van afzien. Maar het afschrik kend beeld van den ongelukkige wilde niet van mij wijken en evenmin de op gevatte verdenking. Onrustig en geagiteerd ging ik door mijn huis en zocht onwillekeurig, wat ik niet kon vinden. Nauwelijks twee uren later kwam een andere bode en meldde mij den dood van den gewonde. Eigenlijk had hij geen gebouwd man van ongeveer veertig jaren, in zijn slaap of verdooving zwaar ademhalend tegen een boom zitten. Uit zijn verbonden hoofd was een groote hoeveelheid bloed ge vloeid, dat het gras en den grond had gedrenkt. De dokter knielde naast hem en trachtte den gewonde, die telkens dreigde te vallen, te on dersteunen. Hij had om een draagbaar gezon den, opdat de beschonkene, zooals hij zei, niet op den vochtigen grond zijn roes zou uitslapen Toec ik mij over den ongelukkige heenboog, bemerkte ik dan ook een sterke brandewijnlucht en het opgeblazen vaalroode gelaat scheen op het eerste gezicht de uitspraak van den dokter te bevestigen. Toch kon ik mijn bezorgdheid, dat het hier meer dan een noodlottig ongeluk betrof, niet onderdrukken, op mijn vraag wie de man was en of hij als een dronkaard bekend stond, vernam ik van de omstanders, dat het een zekere Markus was, een heel fatsoenlijk man uit een naburig gehucht, van wien men nooit gehoord had, dat hij aan den drank ver slaafd was. In de gelaatsuitdrukking der land lieden meende ik te lezen en uit den toon hunner antwoorden te hooren, dat zij niet aan een toevallig ongeluk geloofden, maar toch was er geen die zijn gedachten in mijn tegen woordigheid uitsprak. Ik liet mij de plaats wijzen, waar de gewonde gevonden was. Daar de grond met bloed ge drenkt was, had men uit natuurlijken afschuw die plaats niet betreden. Ik zag wel eenige kleine steenen, maar het leek mij alsof men zich bij een val daaraan niet zoo ernstig ver wonden kon. Intusschen, de dokter bleef bij zijn bewering en ik kon daar niets steekhou dends tegenover stellen. Terwijl ik mijn onder zoek instelde, waren er menschen met een draagbaar gekomen, men legde den gewonde daar voorzichtig op, zonder dat hij uit zijn verdooving ontwaakte, en droeg hem naar het dorpje om hem in de eenige herberg onder dak te brengen. Ik ried den dokter aan den ongelukkige vooreerst niet te verlaten, beval den burgemeester nauwlettend toezicht aan op al wat er voorviel en ging naar huis, wijl ik voorloopig niet meer doen kon. Ik had bij zwaar gewond en bloedde hevig, maar er was geen gevaar bij. Als hij zijn roes uitgeslapen had, zou hij zijn hoofdwonde moeten laten genezen, dat was alles, en ik kon dus gerust teruggaan. Of mij de gedachte aan een misdaad te veel beziggehouden en mijn ambtsijver geprikkeld had ik weet nu niet wat mij anders bewogen kan hebben den pastoor te zeggen, dat nu ik toch op weg was ik zelf eens wilde gaan zien. Toch ging ik met een lichter hart verder en ontmoette spoedig an dere lui, die van het „Hooge hout" kwamen en het bericht van den PORFIRIO DIAZ, de 83 jarige president van Mexico, die zich zelf sinds I884 onafgebroken op de hoogste plaats in de republiek heeft ge handhaafd, doch nu èa door de opstan delingen èn door de Amerikanen ernstig wordt bedreigd. pastoor bevestigden. Het ont ging mij echter niet, dat deze en gene het hoofd schudde en blijkbaar twijfelde aan de juist heid der lezing die ik zooeven vernomen had. De gewonde was door een geheele schaar nieuwsgierige of deelnemende menschen omringd, waardoor ik mij slechts met eenige moeite een weg kon banen. Ik zag toen een krachtig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 9