„Zijt gij alleen," vroeg Gaston, die zonder plichtplegingen tegen over hem ging zitten. „Ja, ik ben alleen, zooals je ziet, burger," stotterde hij, het betreurende dat hij niet het tegenovergestelde kon zeggen. Hij stond op om zich het air te geven van onbevreesd te zijn. „Blijf op uw plaats," beval Gaston, „en luister. Ik weet tot welk misdadig complot ge u hebt geleend, en dat ge gereed zijt het uit te voeren. Ik weet dat ge van avond een zekeren Boisblanc hier verwacht en hem naar de abdij zult geleiden. Loochen het niet, ik heb de bewijzen. Ik zal mij niet ophouden met u het eerlooze van uw gedrag te verwijten. Maar ge zult op staanden voet sterven als ge niet doet wat ik u beveel." Zoo sprekende had Gaston een pistool uit den zak gehaald en op de tafel gelegd. „Hebt ge mij begrepen?" Over al zijn leden bevende kon burger Lordat slechts stame lend antwoorden „Ik zal doen wat gij beveelt, burger. Maar ik verzeker u, dat ik niet zoo schuldig ben als gij gelooft. Men heeft mij bedreigd..." „Houd op met uw verontschuldigingen. Ik heb geen tijd om naar^bed"6 luisteren. Gij gaat onmiddellijk naar uw kamer en dat kerkaalde Lordat, die zich herstelde toen hij zag, la nl KCn, d°°d kon ontsnappen dan naar bedVa^""""" men Ziek kan men niet beterdoen „Maar ik ben niet ziek." „Als je het niet ben houd je je maar zoo. Tracht u te door dringen van de rol die ik u opleg en zorg dat ge die goed speelt tot aan het einde toe." 5 „Maar burger Boisblanc zal komen." „Ik belast mij er mee hem te ontvangen. Ik zal hem berichten, dat de staat van uw gewondheid u verhindert te doen wat gij be loofd hebt en dat gij mij verzocht hebt, het in' uw plaats te doen. Vooruit, haast u, hij moet u hier niet vinden. Ik ga met u naar boven om mij te overtuigen, dat ge gehoorzaamt." De herbergier dacht aan geen tegenstand. Hij voelde zich in de macht van Gaston, wiens woorden kracht en vastberadenheid uitdrukten. Met jammerlijk ontsteld gelaat ontstak hij een kaars aan welke op de tafel stond te branden en ging naar zijn kamer, waarheen Gaston hem volgde, met de woorden: „Haast je wat I" Hij ontkleedde zich en lei zich te bed zonder zich te durven beklagen over den dwang, die hem werd aangedaan, misschien ook omdat die hem vrijstelde van de vervulling zijner belofte. „Luister neg eens," zei Gaston, voor hij zich verwijderde, „het zou kunnen zijn, dat burger Boisblanc zich wilde overtuigen, dat wij hem niet bsdriegen en u wilde zien. In dit geval zal ik hem hier brengen. Wacht u echter door een woord of gebaar hem iets te verraden. Gij ziet dit pistool: het is met twee kogels ge laden. Als ik bemerk dat ge mij zoekt te verraden, is éen kogel voor u en de andere voor hem." Zuchtend en plechtig zijn volgzaamheid en goeden wil betui gende kroop Lordat onder de dekens. Hij herademde, toen hij Gaston zich hoorde verwijderen en den sleutel in het slot om draaien, een geheel onnoodige voorzorg, want de moedige her bergier was vastbesloten gevaarlijk ziek te blijven en zijn bed niet te verlaten, wat er ook mocht gebeuren. Gaston was naar beneden in de gelagkamer gegaan, verheugd, dat het eerste deel zijner onderneming zoo goed gelukt was. Van Lordat bevrijd, had hij nu nog slechts met burger Boisblanc te maken. Ofschoon hij dien niet kende, meende hij toch een ge heel anderen tegenstander in hem te zullen hebben. Doch hij geloofde met dezen ook wel klaar te zullen komen, ofschoon hij nog niet wist, wat hij met hem doen zou. Hij hoopte te kunnen slagen zonder de wereld van dezen boosdoener te moeten bevrij den en zijn handen met bloed te bezoedelen. Met deze meening was hij naar de herberg gekomen, maar ook met den vasten wil de onschuldigen aan het geweld der beulen te ontrukken. Daar het hun redding betrof, de redding vooral van Marie Thérèse, was hij onverzettelijk en tot alles in staat. Hij wachtte nog eenige minuten, toen hij het geraas van een naderend rijtuig hoorde. Hij keek eens naar buiten en zag twee lichten snel naderen, 't Was het rijtuig van burger Boisblanc, dat voor de deur der herberg stilhield. Gaston hoopte nog, dat dit gevaarlijk heerschap alleen zou komen, maar hij werd onaangenaam verrast, toen hij achter hem een tweeden persoon uit het rijtuig zag komen, het hoofd met een vrijheidsmuts getooid. Hij begreep, dat burger Boisblanc zich tot grooter veiligheid van een reisgezel had verzekerd. Dit maakte hem de zaak echter niet gemakkelijker. Tegen éen vijand gevoelde hij zich wel opgewassen, maar zou hij er twee kunnen overmeesteren? Er moest nu meer slimheid dan kracht worden ontwikkeld. Dit begreep hij en liet zich niet ont moedigen. Zoowel door gevatheid en koelbloedigheid als door zijn lichamelijke kracht was hij een waardig lid van zijn geslacht. Er was dan ook slechts een oogenblik noodig om hem op de hoogte te brengen van wat hij te doen had om het nu verdubbelde gevaar te trotseeren. De beide reizigers hadden hun paard aan de haag vastgebon den die huis en erf omringde en traden de gelagkamer binnen, waar zij verwacht werden. Het gelaat van burger Boisblanc sprak echter terstond duidelijk de onaangename verrassing uit, die hem de tegenwoordigheid van een vreemde veroorzaakte, waar hij al leen den herbergier dacht te vinden. „Burger Lordat is plotseling ziek geworden," zei Gaston, nadat hij den afgevaardigde van het comité met gemaakten eerbied had begroet. „Wie zijt gij," vroeg deze. „Een van zijn klanten, een goed patriot zooals hij, burger, en dien hij heeft gelast zich tot uw orders te stellen." „Weet gij waarom ik hier kom?" „Lordat heeft mij dit niet gezegd. Maar het is niet moeilijk te raden. Reeds lang werden in dit land de patriotten overheerscht door een handvol aristocraten en ik veronderstel, dat ge komt OI^ e?ns een h°°gnoodige opruiming te houden. Ik hoop, dat ik mij niet vergis," voegde Gaston er huichelachtig bij. „Kijk, dat is goed gezegd," sprak de ander, „uw woorden, jongmensch, zijn het bewijs van uw eerlijken burgerzin." Gaston boog zeer beleefd als om voor het compliment te be danken. De ander ging voort „Burger Lordat moest mij naar de abdij geleiden, waarheen ik den weg niet ken. Daar hij verhinderd is, zult gij mijn gids moeten zijn." „Met plezier, burger, op voorwaarde, dat ge mij eenige oogen- blikken tijd gunt. In den toestand, waarin de arme Lordat zich bevindt, valt het mij moeilijk hem te verlaten." „Ik word daar verwacht," merkte Boisblanc op. „Mijn tegen woordigheid is er noodzakelijk en ik moet dan ook dadelijk ver trekken." „Laat mij dan, burger, mij even er van overtuigen, dat mijn zieke mij een uurtje zal kunnen missen. De dokter, die hem is komen bezoeken, meent dat hij de pokken zal krijgen en in dit geval zou het wreed zijn hem te verlaten. Misschien wilt ge hem zien?" Wordt vervolgd. DE BOODSCHAP DES ENGELS AAN DE H MAAGD MARIA, naar de schilderij van den bekenden meester Leonardi de Vinei.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 11