De andere weg.'
Uit de Pers.
Tweede Blad, behoorende
bij De Leidsche Courant
van Woensdag 8 Maart.
Over alles en nog wat.
VI.
Mond- en klauwzeer.
Als cadeautje van onze oostelijke na
buren hebben wij ook in ons land ver
schillende gevallen van mond- en klauw
zeer gekregen.
Het gevaar, dat reeds zoo lang van de
iDuitsche grenzen dreigde, is Nederland
binnengedrongen en aan ons nu de taak,
om deze gevreesde veeziekte ten onder
te krijgen en in haar voortgang te stui
ten.
Of de Regeering daarin zal slagen?
Er zijn krachtige afweermaatregelen ge
nomen en aan het departement van Land
bouw schrikt men niet voor doortastend
ingrijpen terug. Aan dit flinke optreden
is het hoofdzakelijk toe te schrijven, dat
het tongblaar nog betrekkelijk beperkt is
gebleven.
Het mond- en klauwzeer is echter een
periodiek optredende ziekte. Een sta
tistiek over de laatste 20 jaren wijst uit,
dat slechts in 1891 en 1905 geen geval
len ter kennis van het veeartsenijkun-
dig staatstoezicht kwamen, terwijl er
voorts vele jaren zijn, waarin het mond
en klauwzeer slechts sporadisch optrad.
Daarnaast staan echter 1894 met
15.489 ziektegevallen, 1897 met 42547,
het hoogste cijfer van de statistiek, 1899
en 1900 met resp. 9780 en 4331, terwijl
in 1907, toen onze omgeving vooral ge
teisterd werd, 17814 gevallen van mond
en klauwzeer voorkwamen.
Bestrijding der ziekte is ook daarom
zoo moeilijk, omdat men de ziektekiemen
niet kent en niet weet, hoe zij wordt
overgebracht. Met ongelooflijke snelheid
woekert de kwaal voort en de verraderlij
ke baccil schijnt zich in duizenderlei vor
men te kunnen verplaatsen.
Men kan natuurlijk wel gissen, hoe
in bepaalde omstandigheden de ziekte
zich uitbreidt. Zoo deed zich 16 Februari
te Aduard in Groningen een geval van
mond- en klauwzeer voor bij een
veehouder, die tevens handelaar in
veevoeder is. De melk der zieke
koeien werd bovendien geleverd aan een
zuivelfabriek, die de afgeroomde melk
en karnemelk ongepasteuriseerd
van de hand deed. Het vermoeden, dat
meerdere ziektegevallen zouden volgen,
werd al spoedig bewaarheid door aan
giften uit de naburige gemeenten Haren
en Vries.
Doch bij gissingen loopen natuurlijk de
meeningen uiteen. Het voorkomen van
verschillende ziektegevallen te Haren
wordt van anderen kant weer toegeschre-
van aan het verzwijgen van het eerste
ziektegeval.
Ieder veehouder is daarom in het be
lang van den Nederlandschen landbouw
verplicht bij mond- en klauwzeer of ver
denking daarvan aan den burgemeester
direct aangifte tè doen.
Dat dit altijd geschiedt, betwijfel ik.
Een boer uit een omliggend dorp ver
telde me laatst eens, dat zijn veestapel
enkele jaren geleden des winters in
meerdere of mindere mate door mond
en klauwzeer was aangetast geweest.
Hij had het vee laten doorzieken en in
't voorjaar liep het weer lustig te grazen.
Toch is dit verkeerd. Men moge al in
tweestrijd staan over de doelmatigheid
der regeeringsmaatregelen, de ervaring
leert toch m. i., dat het laten doorzieken
van het grootste gevaar voor de ver
dere uitbreiding kan zijn.
Gaat een boer aan zijn hart het vee
waaraan hij gehecht is, plotseling te
moeten missen. Dat vee heeft hij opge
fokt en 't heeft hem heel wat moeite en
arbeid gekost zijn veestapel in orde te
krijgen. Dat de Regeering zoo boutweg
ingrijpt en voor een, door hem niet ge
vaarlijk geachte ziekte al zijn vee laat af
maken, daartegen komt hij in opstand.
Groninger veehouders hebben dan ook
protestvergadering tegen het dadelijk af
maken van den geheeien stal belegd.
Zulke maatregelen, betoogde de inleider
FEUILLETON.
door ERNST ZAHN.
2)
Van dezen braven, eerlijken man voed
de Anna Grandjean dus het eenig, moe
derloos kind op.
In de eerste jaren kon men den mooien
flinkén jongen dikwijls in de werkplaats
vinden. Later kwam hij daar tweemaal
daags, als hij uit de school thuiskwam,
binnenstormen en zoodra hij de deur in
kwam, helderde het gezicht va:i zijn va
der op. Hij zei hem dan nu t, toonde
het hem evenmin, liet hem niet eens mer
ken dat hij hem zag komen, maar sprak
onder het zagen en schaven af en ioe een
woord tot hem, vroeg hem geregeld naar
zijn schoolwerk en hield hem, alleen maar
om zijn zoontje zoo lang mogelijk bij zich
te kunnen houden.
Men kon zich geen grooter contrast
voorstelien dan tusschen deze vader en
zoon. De jongen, met zijn energiek ge-
op dezeverga.dering, zijn niet in het be
lang van den veestapel. Integendeel, zij
zijn in het nadeeL
Een 160tal handteekeningen werden
geplaatst op een adres aan den Minister
van Landbouw, waarin dezen Verzocht
werd den veestapel te laten doorzieken,
of indien de Minister daartoe niet wil
overgaan, het zieke vee in plaats van te
dooaen, af te zonderen. Voorts werd ver
zocht de gesloten verklaarde kringen
weer op te heffen en de gesloten mark
ten terstond te openen.
Tegenover deze landbouwers, die in
het doorzieken heil zoeken, staan ech
ter anderen en hun aantal is niet ge
ring die de Regeering in haar pogen
krachtdadig steunen en onmiddellijk aan
gifte doen.
De Regeering van haar kant toont
groote welwillendheid en, overtuigd als
zij is, naar de Minister Vrijdag no.g in
£e Kamer zeide, dat het afmaken van het
vee voor den veehouder pijnlijk is, ook
al wordt hij behoorlijk schadeloos jge-
steld, past zij dit middel slechts noodë
toe.
Toch verzekerde de Minister an et groo
te beslistheid: „Zoolang nog heil van
dezen maatregel is te wachten en dit
is op het oogenblik nog het geval zal
tot staking (van het afmaken) niet kun
nen worden overgegaan, tenzij de ziekte
mocht binnensluipen in stallen met waar
devol fokvee, in welk geval de inslui-
tingsmaatregelen zal worden toegepast."
Men weet dus, dat de Minister op den
ingeslagen weg voortgaat. Zijn woorden
laten aan duidelijkheid niets te wenschen
over en wil de boer zijn vee voor afma
ken behoed zien, zal hij krachtige waak
zaamheid moeten betrachten, zal hij, naar
de Minister opmerkte moeten zorgen
voor: „zorgvuldige toepassing der ver
strekte adviezen, nauwlettend acht geven
op de verpleging der dieren en op de
voed^rmiddelen, de stallen sluiten voor
vreemden, en zelf elk contact met vreemd
vee voorkomen ziedaar eenvoudige mid
delen, die de veehouder zelf in de haild
heeft en waardoor meer dan door eeni-
gen regeeringsmaatregel de uitbreiding
der ziekte kan worden tegengehouden".
Dan zal hij ook geen bedrijfsschade
lijden, een quaestie, waarover thans in
Groningen zooveel te doen is. Ook hier
in neemt de Regeering een tegemoetko
mende houding aan, door de toezegging
van den directeur-generaal van Land
bouw een vergoeding te zullen overwe
gen.
Bestaat er dus saamwerking tusschen
Regeering en landbouwers, zal ons land
voor de "ramp van een algemeen optre
den van mond- en klauwzeer gespaard
blijven.
Observator.
R. K. Propaganda in Nederland.
In eenige niet-Katholieke dagbladen
(o.a. de „N. R. Ct." en de „Leeuwar-
Crt.") is een annonce geplaatst, waarin
van R. K. zijde, de niet-Katholieke land-
genooten, die inlichtingen omtrent den R.
K. godsdienst verlangden, deze werden
aangeboden. In Amerika is deze methode
van propaganda sinds geruimen tijd met
succes toegepast.
In de „T ij d" wordt thans in een in
gezonden a'rtikel over de resultaten een
en ander medegedeeld.
Een advertentie werd geplaatst in de
„Leeuwarder Courant" van 4, 5 en 7 Fe
bruari. Het succes ging onze verwachtin
gen te boven. Wij mochten tot nog toe
79 brieven of briefkaarten ontvangen.
Eenige weinige daarvan waren van Ka
tholieken, die de zaak niet vertrouwden,
maar de overige waren van Protestan
ten.
Onder ai die brieven was er slechts
één, die in eenigszins hatelijke bewoor
dingen gesteld was. Men vroeg inlich
tingen over den R. K. „zoogenaamden"
godsdienst, maar men zou ons desnoods
ook wel van inlichtingen kunnen dienen.
De overige brieven waren in beslist net
te, eenige zelfs in zeer waardeerende be
woordingen gesteld.
Om wat orde in onze wijze van wer
ken te brengen, hebben wij de volgende
methode gevolgd. Daar onze advertentie
zicht en het zwarte krulhaar geleek veel
op het zuidelijk type van zijne moeder.
Hij was niet alleen vlug en vaardig
in zijn bewegingen, maar ook in zijn spre
ken had hij iets levendigs over zich, voor
al wanneer men over zijn vorderingen
op de school sprak.
Ofschoon hij eenigszins tenger ge
bouwd en geenszins bijzonder moedig
was, spronkte hij steeds gaarne met zijn
lichaamskracht en vertelde hij zijn vader
allerlei heldendaden, die hij bedreven had
ter gelegenheid van een of andere twist
met zijn kameraden. Bij dergelijke verha
len zette Gottfried Grob altijd een ern
stig gezicht, en somtijds viel hij den
knaap in den rede met een toornig woord
en anders deed hij juist alsof hij het niet
gehoord had. Maar altijd stemde deze
neiging van zijn kind om alles te over
drijven hem blijkbaar zeer droevig. Me
nigmaal wanneer Hugo de werkplaats
weder verlaten had, liet hij zijn werk eens
klaps rusten keek maar de deur waardoor
de jongen verdwenen was en dacht hij
na over diens karakter. Men kon dan
aan een pijnlijken trek oin den mond be
speuren, hoe zwaar het hem griefde. On-
zekc Y ide den anders altijd zoo
kahncn man. Mjj kon zich geen recht
nog al in algemeene bewoordingen was
gesteld, hadden verreweg de meeste der
briefschrijvers eenvoudig om inlichtin
gen omtrent den R. K. godsdienst ver
zocht. ,Deze konden wij met een alge
meene formule antwoorden. Wij schaften
ons 'n hectograaf aan, wat ons werk zeer
verlichtte. In dat gehectografeerde schrij
ven wezen wij er op, dat het niet moge
lijk was in het kort bestek van een brief
een eenigszins volledige uiteenzetting
van onzen godsdienst te geven. Dat deze
overigens jn verschillende populair ge
schreven werkjes te vinden was en met
name noemden wij„Waar is de Kerk
van Christus?" van pater van der Hagen,
„Het geloof onzer vaderen", van kard.
Gibbons en „Waarom ben ik Katholiek",
van kap. Huurdeman. Wij gaven getal
bladzijden, uitgever en prijs aan. Wan
neer men niet in staat was zich die werk
jes aan te schaffen, verklaarden wij ons
bereid, ze gratis toe te zenden.
Als men met of zonder lezing van de
ze geschriften echter moeilijkheden be
hield, dan verklaarden wij ons bereid,
in correspondentie te treden.
Geheel eigenaardige brieven iontv5n-
gen wij. Vooral wil men ingelicht zijn
over de beeldenvereering, over het celi
baat van de priesters, het vasten, enz.
Men vindt onzen Godsdienst te veel een
vormgodsdienst, enz. Ook zeer aanmoe
digende brieven ontvangen wij. Een jon
geman heeft nog geen godsdienst ge
kozen, hij wil gaarne eens met den R.
K. kennis maken.
Iemand anders schrijft ons: Zend mij
de opgenoemde werkjes, per 'keerende
post zal ik U het bedrag toezenden*
Gaarne wil hij met een persoonlijk be
zoek vereerd worden. Een ander zal ons
de helft van het bedrag terug zenden
anderen willen de boekjes gratis ontvan
gen. Iemand had bij een vriend ons schrij
ven gelezen. Hij wil de boekjes voor zich
en anderen ontvangen.
Wat onze indruk is bij het correspon-
deeren met Protestanten Onderricht en
nog eens onderricht, het nuchter uiteen
zetten van onze schoone waarheden;
werkt het beste. En door liefderijk zijn;
nooit scherp. Vragend te werk gaan. O,
wat ben ik het eens met pater van der
Hagen, die zijn werkje aanvangt met de
verklaring, dat hij nooit het nut ervan
heeft ingezien, scherp voor andersgezin-
den te wezen.
Zoo zijn voorloopig onze resultaten.
Hebben wij dozijnen van bekeeringen!
verwekt? Dat heb ik mij van af den aan
vang niet voorgesteld. Toch is er wel wat
goed uitgewerkt, vermeen ik. Aan per
sonen, die ons onze pogingen afraadden,
heb ik eenvoudig geantwoord „Er wordt
over onze H. Kerk in vele kringen zoo
veel kwaad verteld, laten wij in die krin
gen er ook wat goed van zeggen. Dit kan
nooit kwaad werken.
Ten slotte nog dit. Alle brieven, die
wij verzenden, worden in een copieboek
overgenomen. Wij bewaren ook de toe
gezonden vragen. Misschien kan er uit
deze volgens het plan van den heer
De van der Schueren vroeg of laat een
eigenaardige bloemlezing verschijnen.
Wat ons ook in ons streven aangenaam
heeft aangedaan? Het enthousiasme, dat
deze zaak onder de Katholieken van Ne
derland vindt.
Eenige dagen nadat onze advertentie
in de „Leeuwarder Courant" had gestaan
lieten een of eenige vurige propagandis
ten naar het schijnt deze aanstonds
ook overdrukken in de neutrale „Frane-
ker krant", nota bene zonder ons te con-
sulteeren. Een R. K. wethouder van een
plaats buiten Friesland raadde aan, dat
.wij ons met andere personen in verbin,--
ding zouden stellen, om zoo meer stelsel
matig te kunnen werken. Na de plaat
sing van ons bericht in dit blad van
11 Februari begonnen ons de giften ook
toe te vloeien. Wel hebben wij nog geen
tekort in kas, wel zullen wij beter kun
nen werken als wij wat ruimer in onze
financiën zitten wij kunnen dan nog
meer adverteeren en meer boekwerken
verzenden maar wij mogen tot nog toe
reeds tevreden zijn.
Bisschoppelijke concessie.
Uit het laatste nummer van .het „R.
K. Patroonsblad" blijkt, dat Z. D. H. W.
de Bisschop van den'Bosch aan de op
richters van den (socialen) R. K. Pa-
denkbeeld vormen van het karakter van
zijn zoon, het was hem alsof in het ware
in zijn eigen tuin en onbegrijpelijk moeie-
lijk uit te roeien onkruid opschoot.
In de werkplaats van Gottfried Grob
kwam af en toe ook nog wel eens een
ander kind, zijn buurmeisje Adelheid Lo
cher, het dochtertje van een winkelier
tje, die het zeer schraal had.
Hugo had met de kleine Adli dikwijls
op de straai gespeeld cn haar toen zij
nog niet school gingen, medegenomen
naar de werkplaats van zijn vader. Deze
kindeiwriendschap hield stand, maar lang
zamerhand begon Hugo toch van zijn
zijde, deze als een soort bijzaak te be
schouwen, terwijl de kleine Adli met al
de standvastigheid van haar karakter
aan hem gehecht bleef. Wel is waar
was er ook bij het meisje eenige ver
andering in de verhouding gekomen, door
dat zij haar genegenheid, die in het be
gin alleen Hugo had gegolden, langza
merhand ook op baas Gottfried over
bracht. Eens was Adli nog in de werk
plaats gebleven toen Hugo weggingjin
het begin had de meubelmaker geen
acht op haar geslagen, maar ten slotte
besloot hij haar toch een vriendelijk
woord toe te voegen waaruit een ge-
troonsbond in Noord-Brabant „toestem
ming verleende, dat de toekomstige le
den van dien Bond tegelijk het lidmaat
schap kunnen aanhouden der (oecono-
mische) neutrale bonden, waarbij zij zijn
aangesloten, en aan deze de behartiging
hunner vakbelangen mogen overlaten.
Het „R. K. Patroonsblad" wijst
op de bijzondere omstandigheden, waar
onder deze „concessie" verleend werd:
Ideaal zal de Bisschop zulk een ver
houding niet vinden En ook wij lcunhen.
onze overtuiging niet verhelen, dat het
anders en beter kon.
Maar men heeft zich geplaatst Op
practisch standpunt. Onze patroons heb
ben nu eenmaal hunne neutrale bonden1.
Daaraan zijn zij gehecht en zij achten
in alle oprechtheid ontbinding daarvan
noodlottig, omzetting in Katholieke bon
den onmogelijk. Over die overtuiging
zou kunnen geredetwist worden.
Een feit is, dat zij bestaat. En dat zij
de patroons tot nu toe weerhouden heeft
te voldoen aan den uitdrukkel ijken
wensch der Bisschoppen. Nog andere
omstandigheden droegen tot dien ojiwil
bij. En daaronder zijn er, die ons van ge
noeg gewicht schijnen, om hun tegen
stribbelen... we zeggen niet: te billijken,
maar om ons van verdere critiek daarop
af te houden.
Het feit lag er dus toe. En daarmede
heeft de Bisschop blijkbaar rekening wil
len houden.
Fel verzet.
Minister Talma's Ziekte-verzekering
ontmoet fel verzet, zegt het „Huis
gezin":
In patroonskringen wenscht imen ze
niet, omdat ze den werkgevers finan-
cieele lasten oplegt.
In arbeiderskringen is men onvol
daan, omdat ze niet genoeg geeft. Som
migen adviseeren vlakaf tot verwerping.
Dit zijn intusschen de uitersten, en
het is nog onzeker, of en in hoeverre
de politiek aan dergelijke adviezen de
bet staat.
Het is meer vertoond, dat van de
uiterste linkerzijde een regeling met na
druk werd bestreden en smadelijk afge
wezen, waarvan en omdat men wist
dat ze zeker zou worden aangenomen.
Het is zeer eenvoudig en kan groot
staan te zeggen: wij willen die aalmoes
niet; maar bestond er werkelijk gevaar,
voor het afwijzen der „aalmoes", dan
zou men wel. anders gestemd hebben.
Ook, vooral, bij de sociale wetgeving
moet men de politiek in de gaten houden
Het verzet van werkgeverszijde wordt
niet door de politiek, maar door finan-
cieele overwegingen ingegeven.
Curieus is het nu, het departement
Rotterdam der Maatschappij van Nijver
heid te hooren verklaren, dat de werk
gever met de ziekteverzekering niets te
maken behoort te hebben, vermits ziekte
en bedrijf niets met elkaar hebben uit te
staan, en dat het dus ook dwaas is bij
gevaarvolle bedrijven den werkgever een
hoogere premie te laten betalen.
Is een dergelijke redeneering niet
zeer zonderling?
Kan men in een bedrijf wel een on«-
geval krijgen, maar geen ziekte oploo-
pen en in een gevaarlijk bedrijf niet eer
der en vaker ziek worden
Wel niemand kan dit in gemoede be
twisten.
Als regel behoort de werkgever in de
ziekteverzekering bij te dragen, en alleen
wanneer hij daartoe niet bij machte is,
(de zeer kleine baasjes die zelf ternau
wernood den kost kunnen verdienen) zou
de Staat zijn aandeel in de premie dienen
over te nemen.
De tucht in het leger.
De „Nieuwe R o 11 e r d a in s c he
Courant" schreef een artikel over dit
onderwerp, naar aanleiding dat weder
om deze maanden duizenden jonge man
nen onze kazernes binnentreden om tot
soldaat te worden opgeleid.
De bagage aan militaire eigenschap
pen, die door de meesten wordt mee
gebracht, is niet veel zaaks. Te betreuren
is dan ook, dat de reactie tegen de le
gerevolutie van de laatste jaren zich niet
ontziet, ons volslagen onmondig op mi
litair gebied te verklaren. Daardoor
wordt de volksgeest vermoord en met
dezen de geest in het leger. De toewij-
sprc': ontsproot en van dat oogenblik
bleef zij, wanneer Hugo den tijd in de
werkplaats te lang viel, nog dikwijls bij
diens vader, ja, kwam zij zelfs meerma
len alleen bij hem. Het zou voor een
pedagoog een genot zijn geweest, deze
twee ongelijke vrienden, den werkzamen
man en het kind met de groote oogen
onbemerkt een poosje gade te slaan.
Baas Gottfried werkte en Adli zat met
een pop in den arm op een kist of een
stqpel planken toe te zien. Daar de baas
zelden of nooit de kleine het eerst aan
sprak duurde het gewoonlijk een g:rui-
inen tijd voor het gesprek vlot aan den
gang kwam. Adli zat er ernstig bij met
de lange vlechten op den rug, de don
kere oogen en wenkbrauwen staken
scherp af tegen het smalle, gele gezicht
je. Als de baas even ophield met wer
ken, vroeg zij hem wel eens:
„Voor wie is die doodkist ook we
der, mijnheer Grob?"
En wanneer zij dan den naam van
den overledene wist, voor wie Grob het
laatste huis bouwde, praatte zij over
allerlei voort: waarom deze doode zoo
spoedig de mooie aarde moest verlaten?
Óf zijn ziel nu reeds in den hemel zou
wezen?; en dergelijke jneer, Met ,was
dings> in ons volk levende, beheerscht de
mate van toewijding in het leger, ver
klaarde nog onlangs de minister van oor
log in de Eerste Kamer. Maar moest
men het laten afhangen van de toewij
ding voegde hij er bij dan zou
het er slecht uitzien. Het eischen van een
volstrekte gehoorzaamheid is:
gebiedend noodzakelijk.
De „N. R. Ct." ontkent dit geenszins^
Maar zegt zij volstrekte gehoor
zaamheid zonder toewijding, zou tot
schijntucht kunnen leiden, die in span
nende oogenblikken zou kunnen versa
gen. De toewijding in het individu aan
te kweeken als hechten ondergrond voor
de legertucht is bij uitstek de zware,
doch tevens schoone taak, waarvoor de
militaire opleiding zich geplaatst ziet. De
tucht moet door opvoeding worden ge
vestigd.
Met groote blijdschap valt zeker te
constateeren, dat de militaire opleiding in
opvoedkundigen zin de laatste jaren met
rassche schreden is voorwaarts gegaan.;
Eene uiterst zorgvuldige en menschkun-
dige behandeling van den soldaat en
daarnaast het onberispelijke voorbeeld
van den meerdere, vormen den grond
slag van alle militaire moraal.
Al hebben wij in ons leger nu te
dezen opzichte nog lang niet bereikt wat
te bereiken* valt, toch is niet te ontkennen
dat de beteekenis van de sociale roe
ping, die onze beroepsofficieren te ver
vullen hebben, hun steeds meer voor
oogen staat. En ook bij de onderofficie
ren wint de overtuiging veld, dat hunne
taak een andere is geworden; dat zij
daartoe een andere opleiding op centrale
scholen zullen moeten erlangen en dat de
klasse der vrijwillig dienende korporaals,
samengesteld uit te jonge, te weinig ge
vormde, of wel teleurgestelde en bijge
volg schadelijk werkende krachten moet
verdwijnen, om in de toekomst uitslui
tend door de militie te worden aange
vuld.
Zoo schoon de moderne begrippen
over opvoeding en aankweeking van
tucht echter zijn, zoo groot zijn ook de
bezwaren, die de toepassing ervan met
zich brengt. Daarom begroet het blad
met groote voldoening de ingediende
regeeringsvoorstc llen tot wijzi-
g i n g der M i 1 i t i c w e t. Zij zullen
oefeningsvoorwaarden kunnen scheppen,
die aan den jongen soldaat de overtui
ging zullen bijbrengen, dat het met die
oefening ernst is. Zijne toewijding cn die
der beroepskaders zal hierdoor krachtig
worden geprikkeld.
Doch ook dan nog zijn alle gevaren
niet bedwongen. Gemakzucht, gemis aan
tact en paedagogische onderlegging kun
nen oorzaak worden, dat het geheele stel
sel afdrijft in de richting van „Soldaten-
freundlichkeit" en door slapheid ontaardt
en aldus het legerinstituut met verderf
bedreigt.
Het verzwakken der eischen zou ge
mis aan opvoedende kracht verraden.
Dergelijke noodlottige afdwaling te voor
komen, is de plicht der militaire opvoe*
ders allereerst, maarook van de pers en
de publieke opinie. Deze kunnen
door onbillijke critiek de verslapping in
de hand werken en aldus het leger tot
een krachteloos werktuig makendoch
anderzijds kunnen zij machtig tot verbe
tering van den legergecst, en tot bevesti
ging van de tucht medewerken.
Successiebelasting.
Het „Handelsblad" bespreekt de
thans bij de Tweede Kamer in behan
deling zijnde voorstellen, tot wijziging der
successierechten en komt daarbij tot de
conclusie, dat het voorstel-Kolkman tot
versterking der inkomsten liit de succes
sie-belasting niet alleen steun verdient,
doch zelfs nog versterking.
De vraag is geopperdis inderdaad
versterking der middelen noodig? Het
antwoord moet luiden: ja! Niet dat dc
tekorten der laatste jaren ons omtrent de
financieele draagkracht van Nederland nu
zoo bijzonder pessimistisch stemmen.
Wie daartegen hebben gezegd dat de
oogenblikkelijke omstandigheden niet zoo
nijpend zijn, kon dit toch slechts gedeel
telijk worden toegegeven; de belastin
gen mogen zeer ruim vloeien en van
welvaart getuigen, het tekort is er wer-
kehvijk niet alleen op papier. Maar bo
vendien heeft men met nog iets anders
verbazend, welke waanwijze gedachten
somtijds al in dat kinderhoofdje woon
den, en welke verhalen de kleine Adli
uit niets in elkander zette. Zij kwam van
de wieg, waaraan de meubelmaker
schaafde, op het kind, dat daarin zou
liggen slapen en van de plank, die hij
doorzaagde, op den boom, waarvan de
ze afkomstig was, op het bosch waarin
die gestaan had op de vogels die in zijn
kruin gezongen cn de wind die door zijn
bladeren geruischt had.
Dwaasheid en ernst, vroolijks en droe
vigs babbelde zij door elkaar, maar zij
bezorgde baas Grob daardoor afleiding
en hij eindigde met haar lief te krijgen,
evenals de zon, die op zijn werk viel.
Meermalen vermaande hij zijn jongen
eveneens te luisteren, en somtijds bracht
hij het zoover, dat deze zijn ongedurig
heid prijs gaf en geduldig bij hen bleef
zitten.
(Wordt vervolgd).