De andere weg.' Uit de Pers. Tweede Blad, behoorende bij De Leidsche Courant van Woensdag 8 Maart. Over alles en nog wat. VI. Mond- en klauwzeer. Als cadeautje van onze oostelijke na buren hebben wij ook in ons land ver schillende gevallen van mond- en klauw zeer gekregen. Het gevaar, dat reeds zoo lang van de iDuitsche grenzen dreigde, is Nederland binnengedrongen en aan ons nu de taak, om deze gevreesde veeziekte ten onder te krijgen en in haar voortgang te stui ten. Of de Regeering daarin zal slagen? Er zijn krachtige afweermaatregelen ge nomen en aan het departement van Land bouw schrikt men niet voor doortastend ingrijpen terug. Aan dit flinke optreden is het hoofdzakelijk toe te schrijven, dat het tongblaar nog betrekkelijk beperkt is gebleven. Het mond- en klauwzeer is echter een periodiek optredende ziekte. Een sta tistiek over de laatste 20 jaren wijst uit, dat slechts in 1891 en 1905 geen geval len ter kennis van het veeartsenijkun- dig staatstoezicht kwamen, terwijl er voorts vele jaren zijn, waarin het mond en klauwzeer slechts sporadisch optrad. Daarnaast staan echter 1894 met 15.489 ziektegevallen, 1897 met 42547, het hoogste cijfer van de statistiek, 1899 en 1900 met resp. 9780 en 4331, terwijl in 1907, toen onze omgeving vooral ge teisterd werd, 17814 gevallen van mond en klauwzeer voorkwamen. Bestrijding der ziekte is ook daarom zoo moeilijk, omdat men de ziektekiemen niet kent en niet weet, hoe zij wordt overgebracht. Met ongelooflijke snelheid woekert de kwaal voort en de verraderlij ke baccil schijnt zich in duizenderlei vor men te kunnen verplaatsen. Men kan natuurlijk wel gissen, hoe in bepaalde omstandigheden de ziekte zich uitbreidt. Zoo deed zich 16 Februari te Aduard in Groningen een geval van mond- en klauwzeer voor bij een veehouder, die tevens handelaar in veevoeder is. De melk der zieke koeien werd bovendien geleverd aan een zuivelfabriek, die de afgeroomde melk en karnemelk ongepasteuriseerd van de hand deed. Het vermoeden, dat meerdere ziektegevallen zouden volgen, werd al spoedig bewaarheid door aan giften uit de naburige gemeenten Haren en Vries. Doch bij gissingen loopen natuurlijk de meeningen uiteen. Het voorkomen van verschillende ziektegevallen te Haren wordt van anderen kant weer toegeschre- van aan het verzwijgen van het eerste ziektegeval. Ieder veehouder is daarom in het be lang van den Nederlandschen landbouw verplicht bij mond- en klauwzeer of ver denking daarvan aan den burgemeester direct aangifte tè doen. Dat dit altijd geschiedt, betwijfel ik. Een boer uit een omliggend dorp ver telde me laatst eens, dat zijn veestapel enkele jaren geleden des winters in meerdere of mindere mate door mond en klauwzeer was aangetast geweest. Hij had het vee laten doorzieken en in 't voorjaar liep het weer lustig te grazen. Toch is dit verkeerd. Men moge al in tweestrijd staan over de doelmatigheid der regeeringsmaatregelen, de ervaring leert toch m. i., dat het laten doorzieken van het grootste gevaar voor de ver dere uitbreiding kan zijn. Gaat een boer aan zijn hart het vee waaraan hij gehecht is, plotseling te moeten missen. Dat vee heeft hij opge fokt en 't heeft hem heel wat moeite en arbeid gekost zijn veestapel in orde te krijgen. Dat de Regeering zoo boutweg ingrijpt en voor een, door hem niet ge vaarlijk geachte ziekte al zijn vee laat af maken, daartegen komt hij in opstand. Groninger veehouders hebben dan ook protestvergadering tegen het dadelijk af maken van den geheeien stal belegd. Zulke maatregelen, betoogde de inleider FEUILLETON. door ERNST ZAHN. 2) Van dezen braven, eerlijken man voed de Anna Grandjean dus het eenig, moe derloos kind op. In de eerste jaren kon men den mooien flinkén jongen dikwijls in de werkplaats vinden. Later kwam hij daar tweemaal daags, als hij uit de school thuiskwam, binnenstormen en zoodra hij de deur in kwam, helderde het gezicht va:i zijn va der op. Hij zei hem dan nu t, toonde het hem evenmin, liet hem niet eens mer ken dat hij hem zag komen, maar sprak onder het zagen en schaven af en ioe een woord tot hem, vroeg hem geregeld naar zijn schoolwerk en hield hem, alleen maar om zijn zoontje zoo lang mogelijk bij zich te kunnen houden. Men kon zich geen grooter contrast voorstelien dan tusschen deze vader en zoon. De jongen, met zijn energiek ge- op dezeverga.dering, zijn niet in het be lang van den veestapel. Integendeel, zij zijn in het nadeeL Een 160tal handteekeningen werden geplaatst op een adres aan den Minister van Landbouw, waarin dezen Verzocht werd den veestapel te laten doorzieken, of indien de Minister daartoe niet wil overgaan, het zieke vee in plaats van te dooaen, af te zonderen. Voorts werd ver zocht de gesloten verklaarde kringen weer op te heffen en de gesloten mark ten terstond te openen. Tegenover deze landbouwers, die in het doorzieken heil zoeken, staan ech ter anderen en hun aantal is niet ge ring die de Regeering in haar pogen krachtdadig steunen en onmiddellijk aan gifte doen. De Regeering van haar kant toont groote welwillendheid en, overtuigd als zij is, naar de Minister Vrijdag no.g in £e Kamer zeide, dat het afmaken van het vee voor den veehouder pijnlijk is, ook al wordt hij behoorlijk schadeloos jge- steld, past zij dit middel slechts noodë toe. Toch verzekerde de Minister an et groo te beslistheid: „Zoolang nog heil van dezen maatregel is te wachten en dit is op het oogenblik nog het geval zal tot staking (van het afmaken) niet kun nen worden overgegaan, tenzij de ziekte mocht binnensluipen in stallen met waar devol fokvee, in welk geval de inslui- tingsmaatregelen zal worden toegepast." Men weet dus, dat de Minister op den ingeslagen weg voortgaat. Zijn woorden laten aan duidelijkheid niets te wenschen over en wil de boer zijn vee voor afma ken behoed zien, zal hij krachtige waak zaamheid moeten betrachten, zal hij, naar de Minister opmerkte moeten zorgen voor: „zorgvuldige toepassing der ver strekte adviezen, nauwlettend acht geven op de verpleging der dieren en op de voed^rmiddelen, de stallen sluiten voor vreemden, en zelf elk contact met vreemd vee voorkomen ziedaar eenvoudige mid delen, die de veehouder zelf in de haild heeft en waardoor meer dan door eeni- gen regeeringsmaatregel de uitbreiding der ziekte kan worden tegengehouden". Dan zal hij ook geen bedrijfsschade lijden, een quaestie, waarover thans in Groningen zooveel te doen is. Ook hier in neemt de Regeering een tegemoetko mende houding aan, door de toezegging van den directeur-generaal van Land bouw een vergoeding te zullen overwe gen. Bestaat er dus saamwerking tusschen Regeering en landbouwers, zal ons land voor de "ramp van een algemeen optre den van mond- en klauwzeer gespaard blijven. Observator. R. K. Propaganda in Nederland. In eenige niet-Katholieke dagbladen (o.a. de „N. R. Ct." en de „Leeuwar- Crt.") is een annonce geplaatst, waarin van R. K. zijde, de niet-Katholieke land- genooten, die inlichtingen omtrent den R. K. godsdienst verlangden, deze werden aangeboden. In Amerika is deze methode van propaganda sinds geruimen tijd met succes toegepast. In de „T ij d" wordt thans in een in gezonden a'rtikel over de resultaten een en ander medegedeeld. Een advertentie werd geplaatst in de „Leeuwarder Courant" van 4, 5 en 7 Fe bruari. Het succes ging onze verwachtin gen te boven. Wij mochten tot nog toe 79 brieven of briefkaarten ontvangen. Eenige weinige daarvan waren van Ka tholieken, die de zaak niet vertrouwden, maar de overige waren van Protestan ten. Onder ai die brieven was er slechts één, die in eenigszins hatelijke bewoor dingen gesteld was. Men vroeg inlich tingen over den R. K. „zoogenaamden" godsdienst, maar men zou ons desnoods ook wel van inlichtingen kunnen dienen. De overige brieven waren in beslist net te, eenige zelfs in zeer waardeerende be woordingen gesteld. Om wat orde in onze wijze van wer ken te brengen, hebben wij de volgende methode gevolgd. Daar onze advertentie zicht en het zwarte krulhaar geleek veel op het zuidelijk type van zijne moeder. Hij was niet alleen vlug en vaardig in zijn bewegingen, maar ook in zijn spre ken had hij iets levendigs over zich, voor al wanneer men over zijn vorderingen op de school sprak. Ofschoon hij eenigszins tenger ge bouwd en geenszins bijzonder moedig was, spronkte hij steeds gaarne met zijn lichaamskracht en vertelde hij zijn vader allerlei heldendaden, die hij bedreven had ter gelegenheid van een of andere twist met zijn kameraden. Bij dergelijke verha len zette Gottfried Grob altijd een ern stig gezicht, en somtijds viel hij den knaap in den rede met een toornig woord en anders deed hij juist alsof hij het niet gehoord had. Maar altijd stemde deze neiging van zijn kind om alles te over drijven hem blijkbaar zeer droevig. Me nigmaal wanneer Hugo de werkplaats weder verlaten had, liet hij zijn werk eens klaps rusten keek maar de deur waardoor de jongen verdwenen was en dacht hij na over diens karakter. Men kon dan aan een pijnlijken trek oin den mond be speuren, hoe zwaar het hem griefde. On- zekc Y ide den anders altijd zoo kahncn man. Mjj kon zich geen recht nog al in algemeene bewoordingen was gesteld, hadden verreweg de meeste der briefschrijvers eenvoudig om inlichtin gen omtrent den R. K. godsdienst ver zocht. ,Deze konden wij met een alge meene formule antwoorden. Wij schaften ons 'n hectograaf aan, wat ons werk zeer verlichtte. In dat gehectografeerde schrij ven wezen wij er op, dat het niet moge lijk was in het kort bestek van een brief een eenigszins volledige uiteenzetting van onzen godsdienst te geven. Dat deze overigens jn verschillende populair ge schreven werkjes te vinden was en met name noemden wij„Waar is de Kerk van Christus?" van pater van der Hagen, „Het geloof onzer vaderen", van kard. Gibbons en „Waarom ben ik Katholiek", van kap. Huurdeman. Wij gaven getal bladzijden, uitgever en prijs aan. Wan neer men niet in staat was zich die werk jes aan te schaffen, verklaarden wij ons bereid, ze gratis toe te zenden. Als men met of zonder lezing van de ze geschriften echter moeilijkheden be hield, dan verklaarden wij ons bereid, in correspondentie te treden. Geheel eigenaardige brieven iontv5n- gen wij. Vooral wil men ingelicht zijn over de beeldenvereering, over het celi baat van de priesters, het vasten, enz. Men vindt onzen Godsdienst te veel een vormgodsdienst, enz. Ook zeer aanmoe digende brieven ontvangen wij. Een jon geman heeft nog geen godsdienst ge kozen, hij wil gaarne eens met den R. K. kennis maken. Iemand anders schrijft ons: Zend mij de opgenoemde werkjes, per 'keerende post zal ik U het bedrag toezenden* Gaarne wil hij met een persoonlijk be zoek vereerd worden. Een ander zal ons de helft van het bedrag terug zenden anderen willen de boekjes gratis ontvan gen. Iemand had bij een vriend ons schrij ven gelezen. Hij wil de boekjes voor zich en anderen ontvangen. Wat onze indruk is bij het correspon- deeren met Protestanten Onderricht en nog eens onderricht, het nuchter uiteen zetten van onze schoone waarheden; werkt het beste. En door liefderijk zijn; nooit scherp. Vragend te werk gaan. O, wat ben ik het eens met pater van der Hagen, die zijn werkje aanvangt met de verklaring, dat hij nooit het nut ervan heeft ingezien, scherp voor andersgezin- den te wezen. Zoo zijn voorloopig onze resultaten. Hebben wij dozijnen van bekeeringen! verwekt? Dat heb ik mij van af den aan vang niet voorgesteld. Toch is er wel wat goed uitgewerkt, vermeen ik. Aan per sonen, die ons onze pogingen afraadden, heb ik eenvoudig geantwoord „Er wordt over onze H. Kerk in vele kringen zoo veel kwaad verteld, laten wij in die krin gen er ook wat goed van zeggen. Dit kan nooit kwaad werken. Ten slotte nog dit. Alle brieven, die wij verzenden, worden in een copieboek overgenomen. Wij bewaren ook de toe gezonden vragen. Misschien kan er uit deze volgens het plan van den heer De van der Schueren vroeg of laat een eigenaardige bloemlezing verschijnen. Wat ons ook in ons streven aangenaam heeft aangedaan? Het enthousiasme, dat deze zaak onder de Katholieken van Ne derland vindt. Eenige dagen nadat onze advertentie in de „Leeuwarder Courant" had gestaan lieten een of eenige vurige propagandis ten naar het schijnt deze aanstonds ook overdrukken in de neutrale „Frane- ker krant", nota bene zonder ons te con- sulteeren. Een R. K. wethouder van een plaats buiten Friesland raadde aan, dat .wij ons met andere personen in verbin,-- ding zouden stellen, om zoo meer stelsel matig te kunnen werken. Na de plaat sing van ons bericht in dit blad van 11 Februari begonnen ons de giften ook toe te vloeien. Wel hebben wij nog geen tekort in kas, wel zullen wij beter kun nen werken als wij wat ruimer in onze financiën zitten wij kunnen dan nog meer adverteeren en meer boekwerken verzenden maar wij mogen tot nog toe reeds tevreden zijn. Bisschoppelijke concessie. Uit het laatste nummer van .het „R. K. Patroonsblad" blijkt, dat Z. D. H. W. de Bisschop van den'Bosch aan de op richters van den (socialen) R. K. Pa- denkbeeld vormen van het karakter van zijn zoon, het was hem alsof in het ware in zijn eigen tuin en onbegrijpelijk moeie- lijk uit te roeien onkruid opschoot. In de werkplaats van Gottfried Grob kwam af en toe ook nog wel eens een ander kind, zijn buurmeisje Adelheid Lo cher, het dochtertje van een winkelier tje, die het zeer schraal had. Hugo had met de kleine Adli dikwijls op de straai gespeeld cn haar toen zij nog niet school gingen, medegenomen naar de werkplaats van zijn vader. Deze kindeiwriendschap hield stand, maar lang zamerhand begon Hugo toch van zijn zijde, deze als een soort bijzaak te be schouwen, terwijl de kleine Adli met al de standvastigheid van haar karakter aan hem gehecht bleef. Wel is waar was er ook bij het meisje eenige ver andering in de verhouding gekomen, door dat zij haar genegenheid, die in het be gin alleen Hugo had gegolden, langza merhand ook op baas Gottfried over bracht. Eens was Adli nog in de werk plaats gebleven toen Hugo weggingjin het begin had de meubelmaker geen acht op haar geslagen, maar ten slotte besloot hij haar toch een vriendelijk woord toe te voegen waaruit een ge- troonsbond in Noord-Brabant „toestem ming verleende, dat de toekomstige le den van dien Bond tegelijk het lidmaat schap kunnen aanhouden der (oecono- mische) neutrale bonden, waarbij zij zijn aangesloten, en aan deze de behartiging hunner vakbelangen mogen overlaten. Het „R. K. Patroonsblad" wijst op de bijzondere omstandigheden, waar onder deze „concessie" verleend werd: Ideaal zal de Bisschop zulk een ver houding niet vinden En ook wij lcunhen. onze overtuiging niet verhelen, dat het anders en beter kon. Maar men heeft zich geplaatst Op practisch standpunt. Onze patroons heb ben nu eenmaal hunne neutrale bonden1. Daaraan zijn zij gehecht en zij achten in alle oprechtheid ontbinding daarvan noodlottig, omzetting in Katholieke bon den onmogelijk. Over die overtuiging zou kunnen geredetwist worden. Een feit is, dat zij bestaat. En dat zij de patroons tot nu toe weerhouden heeft te voldoen aan den uitdrukkel ijken wensch der Bisschoppen. Nog andere omstandigheden droegen tot dien ojiwil bij. En daaronder zijn er, die ons van ge noeg gewicht schijnen, om hun tegen stribbelen... we zeggen niet: te billijken, maar om ons van verdere critiek daarop af te houden. Het feit lag er dus toe. En daarmede heeft de Bisschop blijkbaar rekening wil len houden. Fel verzet. Minister Talma's Ziekte-verzekering ontmoet fel verzet, zegt het „Huis gezin": In patroonskringen wenscht imen ze niet, omdat ze den werkgevers finan- cieele lasten oplegt. In arbeiderskringen is men onvol daan, omdat ze niet genoeg geeft. Som migen adviseeren vlakaf tot verwerping. Dit zijn intusschen de uitersten, en het is nog onzeker, of en in hoeverre de politiek aan dergelijke adviezen de bet staat. Het is meer vertoond, dat van de uiterste linkerzijde een regeling met na druk werd bestreden en smadelijk afge wezen, waarvan en omdat men wist dat ze zeker zou worden aangenomen. Het is zeer eenvoudig en kan groot staan te zeggen: wij willen die aalmoes niet; maar bestond er werkelijk gevaar, voor het afwijzen der „aalmoes", dan zou men wel. anders gestemd hebben. Ook, vooral, bij de sociale wetgeving moet men de politiek in de gaten houden Het verzet van werkgeverszijde wordt niet door de politiek, maar door finan- cieele overwegingen ingegeven. Curieus is het nu, het departement Rotterdam der Maatschappij van Nijver heid te hooren verklaren, dat de werk gever met de ziekteverzekering niets te maken behoort te hebben, vermits ziekte en bedrijf niets met elkaar hebben uit te staan, en dat het dus ook dwaas is bij gevaarvolle bedrijven den werkgever een hoogere premie te laten betalen. Is een dergelijke redeneering niet zeer zonderling? Kan men in een bedrijf wel een on«- geval krijgen, maar geen ziekte oploo- pen en in een gevaarlijk bedrijf niet eer der en vaker ziek worden Wel niemand kan dit in gemoede be twisten. Als regel behoort de werkgever in de ziekteverzekering bij te dragen, en alleen wanneer hij daartoe niet bij machte is, (de zeer kleine baasjes die zelf ternau wernood den kost kunnen verdienen) zou de Staat zijn aandeel in de premie dienen over te nemen. De tucht in het leger. De „Nieuwe R o 11 e r d a in s c he Courant" schreef een artikel over dit onderwerp, naar aanleiding dat weder om deze maanden duizenden jonge man nen onze kazernes binnentreden om tot soldaat te worden opgeleid. De bagage aan militaire eigenschap pen, die door de meesten wordt mee gebracht, is niet veel zaaks. Te betreuren is dan ook, dat de reactie tegen de le gerevolutie van de laatste jaren zich niet ontziet, ons volslagen onmondig op mi litair gebied te verklaren. Daardoor wordt de volksgeest vermoord en met dezen de geest in het leger. De toewij- sprc': ontsproot en van dat oogenblik bleef zij, wanneer Hugo den tijd in de werkplaats te lang viel, nog dikwijls bij diens vader, ja, kwam zij zelfs meerma len alleen bij hem. Het zou voor een pedagoog een genot zijn geweest, deze twee ongelijke vrienden, den werkzamen man en het kind met de groote oogen onbemerkt een poosje gade te slaan. Baas Gottfried werkte en Adli zat met een pop in den arm op een kist of een stqpel planken toe te zien. Daar de baas zelden of nooit de kleine het eerst aan sprak duurde het gewoonlijk een g:rui- inen tijd voor het gesprek vlot aan den gang kwam. Adli zat er ernstig bij met de lange vlechten op den rug, de don kere oogen en wenkbrauwen staken scherp af tegen het smalle, gele gezicht je. Als de baas even ophield met wer ken, vroeg zij hem wel eens: „Voor wie is die doodkist ook we der, mijnheer Grob?" En wanneer zij dan den naam van den overledene wist, voor wie Grob het laatste huis bouwde, praatte zij over allerlei voort: waarom deze doode zoo spoedig de mooie aarde moest verlaten? Óf zijn ziel nu reeds in den hemel zou wezen?; en dergelijke jneer, Met ,was dings> in ons volk levende, beheerscht de mate van toewijding in het leger, ver klaarde nog onlangs de minister van oor log in de Eerste Kamer. Maar moest men het laten afhangen van de toewij ding voegde hij er bij dan zou het er slecht uitzien. Het eischen van een volstrekte gehoorzaamheid is: gebiedend noodzakelijk. De „N. R. Ct." ontkent dit geenszins^ Maar zegt zij volstrekte gehoor zaamheid zonder toewijding, zou tot schijntucht kunnen leiden, die in span nende oogenblikken zou kunnen versa gen. De toewijding in het individu aan te kweeken als hechten ondergrond voor de legertucht is bij uitstek de zware, doch tevens schoone taak, waarvoor de militaire opleiding zich geplaatst ziet. De tucht moet door opvoeding worden ge vestigd. Met groote blijdschap valt zeker te constateeren, dat de militaire opleiding in opvoedkundigen zin de laatste jaren met rassche schreden is voorwaarts gegaan.; Eene uiterst zorgvuldige en menschkun- dige behandeling van den soldaat en daarnaast het onberispelijke voorbeeld van den meerdere, vormen den grond slag van alle militaire moraal. Al hebben wij in ons leger nu te dezen opzichte nog lang niet bereikt wat te bereiken* valt, toch is niet te ontkennen dat de beteekenis van de sociale roe ping, die onze beroepsofficieren te ver vullen hebben, hun steeds meer voor oogen staat. En ook bij de onderofficie ren wint de overtuiging veld, dat hunne taak een andere is geworden; dat zij daartoe een andere opleiding op centrale scholen zullen moeten erlangen en dat de klasse der vrijwillig dienende korporaals, samengesteld uit te jonge, te weinig ge vormde, of wel teleurgestelde en bijge volg schadelijk werkende krachten moet verdwijnen, om in de toekomst uitslui tend door de militie te worden aange vuld. Zoo schoon de moderne begrippen over opvoeding en aankweeking van tucht echter zijn, zoo groot zijn ook de bezwaren, die de toepassing ervan met zich brengt. Daarom begroet het blad met groote voldoening de ingediende regeeringsvoorstc llen tot wijzi- g i n g der M i 1 i t i c w e t. Zij zullen oefeningsvoorwaarden kunnen scheppen, die aan den jongen soldaat de overtui ging zullen bijbrengen, dat het met die oefening ernst is. Zijne toewijding cn die der beroepskaders zal hierdoor krachtig worden geprikkeld. Doch ook dan nog zijn alle gevaren niet bedwongen. Gemakzucht, gemis aan tact en paedagogische onderlegging kun nen oorzaak worden, dat het geheele stel sel afdrijft in de richting van „Soldaten- freundlichkeit" en door slapheid ontaardt en aldus het legerinstituut met verderf bedreigt. Het verzwakken der eischen zou ge mis aan opvoedende kracht verraden. Dergelijke noodlottige afdwaling te voor komen, is de plicht der militaire opvoe* ders allereerst, maarook van de pers en de publieke opinie. Deze kunnen door onbillijke critiek de verslapping in de hand werken en aldus het leger tot een krachteloos werktuig makendoch anderzijds kunnen zij machtig tot verbe tering van den legergecst, en tot bevesti ging van de tucht medewerken. Successiebelasting. Het „Handelsblad" bespreekt de thans bij de Tweede Kamer in behan deling zijnde voorstellen, tot wijziging der successierechten en komt daarbij tot de conclusie, dat het voorstel-Kolkman tot versterking der inkomsten liit de succes sie-belasting niet alleen steun verdient, doch zelfs nog versterking. De vraag is geopperdis inderdaad versterking der middelen noodig? Het antwoord moet luiden: ja! Niet dat dc tekorten der laatste jaren ons omtrent de financieele draagkracht van Nederland nu zoo bijzonder pessimistisch stemmen. Wie daartegen hebben gezegd dat de oogenblikkelijke omstandigheden niet zoo nijpend zijn, kon dit toch slechts gedeel telijk worden toegegeven; de belastin gen mogen zeer ruim vloeien en van welvaart getuigen, het tekort is er wer- kehvijk niet alleen op papier. Maar bo vendien heeft men met nog iets anders verbazend, welke waanwijze gedachten somtijds al in dat kinderhoofdje woon den, en welke verhalen de kleine Adli uit niets in elkander zette. Zij kwam van de wieg, waaraan de meubelmaker schaafde, op het kind, dat daarin zou liggen slapen en van de plank, die hij doorzaagde, op den boom, waarvan de ze afkomstig was, op het bosch waarin die gestaan had op de vogels die in zijn kruin gezongen cn de wind die door zijn bladeren geruischt had. Dwaasheid en ernst, vroolijks en droe vigs babbelde zij door elkaar, maar zij bezorgde baas Grob daardoor afleiding en hij eindigde met haar lief te krijgen, evenals de zon, die op zijn werk viel. Meermalen vermaande hij zijn jongen eveneens te luisteren, en somtijds bracht hij het zoover, dat deze zijn ongedurig heid prijs gaf en geduldig bij hen bleef zitten. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 5