""bïïitënland.
Tweede Blad, behoorende
bij De Leidsche Courant
van Zaterdag 4 Maart.
De Week.
Het is dus geschied, wat op het einde
der vorige week voorspeld werd. Bri-
and is afgetreden, ofschoon hij zich eerst
aan een schijnbare, zij: het) dan! Jcleime
meerderheid had willen vastklampen,
gevallen wie had het ooit kunnen)
denken als slachtoffer van het anti-
el ericalisme.
Zijn politiek van schipperen, vani ?t
zeil te zetten naar den kant, van waar de
wind kwam, heeft hem ten gronde ge
richt en wel zonder dat hij de minste
gedachte had, dat met het op zijn val
gemunt had. En mag men nu de „Echo
de Paris" gelooven, dan heeft hij dat
neerstorten van zijn voetstuk, waarop
hij zich zoo veilig waande, te danken
aan de vrijmetselarij. Dit zou geenszins
te verwonderen zijn, daar de broeders
toch geen genoegen konden hebben met
,Jhet anti-clericalisme van Briand, omdat
het niet openlijk en niet heftig ge
noeg gevoerd werd. Voor de FransChe
Katholieken ligt dus een zware strijd
in het vooruitzicht. Toch is dit niet ont
moedigend voor hen; minder gevaarlijk
is een hernieuwde Combishsche pe
riode dan een doorvoering van1 Briands
systeem.
'fis zoo waar, wat Veuillot in de „U-
nivers" zeide, dat het regeeringstijdvak
van Briand in de geschiedenis eenl
spoor van grooter verwoesting zal achter
laten, dan dat van Combes. Deze toch
was de ijverzuchtige, de hartstochtelij
ke anticlericaal. Hij was de auteur van
de scheiding, van de schismatieke, de
roofzuchtige scheiding. Maar Combes
heeft naar men zegt, de scheiding on
mogelijk gemaakt. Briand echter heeft
ons inziens, aldus Veuillot, erger ge
daan, hij heeft haar mogelijk gemaakt.
Met dat al is het niet te verwonderen,
dat Monis in zijn program strengere
doorvoering van het- anti-clericalisme ge
zet heeft. Hij za! de strijd tegen de con
gregaties doorzetten en de tegen haar
behaalde voordeelen verder verzekeren.
Eigenaardig is dat hij verklaart, zich
te zullen verzetten tegen iederen maat
regel, die op godsdienstvervolging ge
lijkt. Maar hiervoor zal zijn boezem
vriend, den cynischen Combes, wel zor-
we! zorgen. Diens politiek ideaal zal
wei verwezenlijkt worden, het openlijke,
grove, brute anticlericalisme, zonder
eenige plooibaarheid of toegeeflijkheid.
Hierin zullen hem zijn met zorg ge
kozen volgelingen, wel trouw bijstaan1.
Steeg vooral, die zich als fel anticleri
cal bij de behandeling der onderwijs
wetten, waaraan hij als rapporteur deel
nam, kennen deed ,zal wel voor de zui
vere ~en onvorvalsdhte toepassing der
leeken-ideeën op onderwijsgebied zorg
dragen.
Maar nog andere redenen zullen niet
moeilijk ter verklaring van Briands val
zijn. Het krachtig optreden van den so-
ciahstischen minister tegen de revolutio
naire spoorwegstakers heeft hem den
vuurrooden haat der syndicaten op
den hals gehaald. Toffin lagen de 18 da
gen prefentief nog dwars in de maag,
zooals hij verklaarde. Monis heeft dan
ook wijselijk partij getrokken van het
gemopper der syndicaten, en, neemt hij
ook al een gedeelte der spoorwegwet
ten van Briand over, de bepalingen
waarbij den spoorwegbeambten 't recht
van staken ontnomen worden1, verdwij
nen, terwijl ook diens ontwerp over de
organisatie der openbare diensten ge
wijzigd wordt
be houding der regeering tegenover
de revolutionaire elementen zal dus slap
per worden, en Frankrijk Zal en' kan er
niet wel bij varen.
Een onbegrijpelijk feit is ook de opne
ming in het kabinet als minister van oor-
van een man als Bertaux. Is dat een
nieuwe concessie aan de gevreesde syn
dicaten? Berteaux minister van oorlog,
de verdediger van het revolutionaire
spoorwegpersoneel, de man, die zwaai
end met de roode vaan, aanhitste tot
het schenden van recht en orde. Is de
vrees voor oorlogsgevaar dan geheel
verdwenen'? Zou de vrees voor een her
haling van het revolutionaire drijven!
reeds zoo spoedig geheel vergeten zijn?
Maar neen, dat kan niet, waar niets
voorliet buitenland uittardender kon zijn
dan de wederopname in het kabinet van
een man als Delcassé, wiens heengaan
in 1904 onder Duitschen dwang men
zich nog wel herinneren zal. Toen im
mers dacht hij, tijdens de Marokko-'
crisis, in strijd met zijn ambtgenootenj
de Fransche aanspraken door te drij-i
ven, op het gevaar af zijn land in oori
log te wikkelen. De indruk dat hi: eeii|
oorlog ligt telde, >is lang geblever Ent
of hij nu al terugkomt in een an diere'
kwaliteit, niet met d-e portefeuille van
buitenlandsche zaken, maar met uien
van de Marine, zijn invloed zal rich des
niettemin lyrachtig doen gevoelen, daar
staat de onbeduidende figuur van den
nieuwen dignitaris Cruppi borg voor,
ofschoon het feit, dat hij eerstda,aigls
naar den Haag zou komen, om voor het
hof van Arbitrage te pleiten, doet ho
pen, dat hij een vriend van arbitrage zal
zijn. Maar wat jvil hij doen jn eeiii jmi-
nisterie dat door de „Moriiing Leader"
wordt genoemd een ministerie Delcas
sé, zonder dat Delcassé de aartsvijand
van Duitschland aan het hoofd staat.
Toch is men ten zijnen aanzien niet,
zooals door enkele Fransche bladen ge
vreesd werd pessimistisch gestemd als in
Duitschland. Ai te goed bekend met de
onmacht van Frankrijk, dat inwendig te
zeer verdeeld is, om zich behoorlijk in te
genweer te stellen, laat staan dan aan te
vallen haalt men minachtend de schouders
op. Slechts even dreigt de ,Koln. Zei-
tung": „Mochten Delcassé's handelingen
zoo uitvallen, als eenige bladen vree
zen, d .i. wanneer hij schade zou doen
aan een vreedzame politiek zoo zouden
wij dat zeer betreuren maa,r dat zou
toch voor de vredelievende partijen in
Frankrijk minder aangenaam zijn dan
voor ons. In elk geval zullen wij kalm
afwachten hoe de zaken verder loopen
zullen."
Maar voor dat alles hebben de gods
diensthaters en kerkvervolgers geen oog
Wanneer zij slechts hun duivelsdhen op
zet bereiken is het hun om het even of
't land door revolutionaire beroeringen
blijft gekweld en de buitenlandsche poli
tiek tot ernstige conflicten voert,. Hun
devies schijnt te zijn: „Mangeons du cu-
ré, et que la France en crève, wat eenig-
zins vrij vertaald is: „Laat ons de gees
telijkheid verzwelgen, 't geeft niet of
Frankrijk er van berst.
Te erger voor haar! V.
Weekpraatjc.
Schoone lectuur werd ons reeds in 't
begin van deze week aangeboden door
de vastenbrieven van het Doorluchtig
Episcopaat, en we voelden nog eens be
halve door zoovele andere kenteekenen
dat we weer ingingen den tijd van boete
en rouw. „In vasten en geween bidden
wij U" (zooals we in deze dagen zingen)
dat we ons in allen ernst voorbereiden
om op waardige wijze de grootste ge
heimen van onze verlossing te vieren. In
schoone overeenstemming waren die
brieven met die geheimen, en we ver
heugden ons, dat het Episcopaat nog
eens dudielijk tot ons sprak, om ons
voorschriften te verkondigen en waarhe
den voor te stellen, die we allen met lief
de hebben aanhoord en aangenomen.
Dat de Katholieke bladen die brieven
geheèl of gedeeltelijk hebben overgeno
men, verwonderde ons niet, of liever
het zou ons verwonderd hebben, indien
ze deze niet hadden opgenomen. Er is
echter een liberaal blad in Rotterdam
dat blad houdt er natuurlijk, omdat het
zoo hoort, ook een rubriek Kerknieuws
op na, dat is waarschijnlijk ten gerieve
van de lezers. Doch hoe je ook zoekt, er
staat niet dikwijls een berichtje in wat
op de Kath. kerk betrekking heeft, maar
als er iets in staat danja men zal
mij reeds begrijpen, dan is het er zoo een
dat veel te wenschen overlaat (om het
zoo zwak mogelijk te zeggen). In die ru
briek Kerknieuws vond ik dezer dagen
iets wat op de vasteu-mandementen van
onze bisschoppen betrekking Ihad. Mis
schien zijn er nog een paar Katholieken,
die dat blad lezen, cn dacht het blad
om die menschen te plezieren zullen
we ook wat van die vastenbrieven mee-
deelen. Luister eens hoe aardig ze daar
vastenamendementen kunnen opnemen.
Het blad geeft eerlijk dc bron aan en zegt
„De Tijd" bevat een herderlijken brief
van den R. K. aartsbisschop van Utrecht"
dan wordt gezegd, waarover die brief
^landelt, en vervolgens gaat het blad uit
dien brief een conclusie trekken, en zegt
dat uit eenige zinsneden blijkt, dat het
Pauselijk decreet ook hier te lande in
Roomsche kringen niet goed is opgeno
men. Een gedeelte van den brief wordt
dan aangehaald, waaruit dat zou moeten
blijken. Dit luidt:
„Dat deze bepaling, zoo geheel afwij
kend van de bestaande practijk, het eer
ste oogenblik verbazing wekte, kan ons
niet bevreemden."
En verder:
„Öe verbazing van het eerste oogen
blik maakte spoedig plaats voor eerbied
waardige bewondering voor de diepge-
loovige overtuiging, die aan de bepaling
ten grondslag ligt."
Uit deze zinsneden zou dan moeten
-blijken dat het besluit in Roomsche krin
gen niet goed is opgenomen. Me dunkt,
de „N. R. Ct." is nog al spoedig klaar
met zijn conclusies, ik zou ze niet zoo
gemakkelijk durven trekken.
Als de gevviliige lezers dit dan geslikt
hebben, geeft het blad tot dessert nog het
volgende: „Men weet dat ons land die
pauselijke verordening aanmerkelijk ge
wijzigd heeft gekregen." Maar hoe zou
den wij dat kunnen weten, want uit de
officieele berichten van het Vaticaan is
ons nooit gebleken, dat de Paus zijn
voorschriften gewijzigd heeft om onze
onbereicjwilligheid tegemoet te komen.
Wel weten we dat de voorschriften on
der doodzonde verplichten, doch van ver
andering heeft de Paus ons niets gezegd.
AL ik mijn meening mag- geven, zou ik
willen zeggen, dat de „N. k. Ct" voort
aan zijn Kerknieuws over Katholieke za
ken maar bij zicli moet houden. We zul
len best door Roomsche bladen van de
Roomsche zaken op de hoogte worden
gehoduen en dan zijn we beter ingelicht
dan door het Roterdamsch orgaan.
Ik zou over die rubriek Kt-rknieuWs
van dat blad nog meer kunnen zeggen,
doch dit zij genoeg.
Eenige we.'.n geleden heb ik het ge-
h-iu over onze socialistischs breeders,
die met hun neven uit België eens ge
zellig wilden praten over onze kustver
dediging, ik zei toen dat ik er misschien
nog iets van zou verteilen, als er beslui
ten genomen waren. Deze week nu heb
ben ze die vergadering gehouden, en
de besluiten waren, zooals we die ver
wacht hadden van anti-militairisten. En
dus zou het jammer zijn van mijn pen en
inkt als ik ze daaraan verknoeide.
Doch ik wil nog eens wat vragen
't gebeurt wel rjiet te dikwijls, want ik
heb meestal wat te vertellen. Ik wilde
vragen of mijne lezers die mop gelezen
hebben, over die dooie eend, of liever
dien gebraden eend; Die bak stond deze
week in onze krant. Het antwoord zal
wel bevestigend luiden, want onze cou
rant wordt trouw gelezen. Ik heb gela
chen toen ik die aardigheid las, en de le
zers zeker ook. Aardiger vond ik dat
ik een paar dagen later een blief onder
m'n oogen kreeg, van wien komt er min
der op aan, waarin ik die mop opnieuw
zag, ien nog wel zoo aardig. Daarin
werd verteld, dat Victorien Sardou in
Frankrijk eens een voordracht ;zou hou
den over Plautus, en wel voor een heel
groot gezelschap De. man had daartegen
eenige bezwaren, want als auteur voor
een massa personen op te treden, daar
had hij' niets op tegen, doch voor een
groote vergadering te spreken, vond bij
hem wel eenige zwarigheden. En hij uitte
zijn gevoelens aldus: „lk had een vriend
wiens mond en maag in verhouding tot
het overige varv zijn lichaam zeer groot
waren. Eens was hij ergens aan tafel ge-
noodigd, en er werd o.a. ook een eend
je opgedischt, dat wel te zamen met al
haar kuikentjes in de maag van den man
had kunnen zwemmen, en dan was er
nog plaats geweest om er nog een woerd
ook bij te doen. Mijn vriend boog zich
over het eendje, zuchtte diep en zeide:
Die eend denkt „Que de monde". (Het
was een Fransche eend, een Hollandsche
zou gedacht hebben: „Wat een men
schen"). En, ging mijnheer Sardou toen
voort, ik denk er precies voo over als
die eend, doch ik vertrouw, dat mijn audi
torium me niet zal verslinden."
Ik behoef er gelukkig niet zoo over te
denken als mijnheer Sardou, want ik zit
rustig op mijn kamer, en niemand kent
me, dus
STAN.
STATEN-GENERAAL.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Vrijdag 3 Maart. (Ver\Aotg).
Hierna werd na kort debat aangeno
men het artikel waarbij boete wordt
bedreigd van ten hoogste f 300, tegen
dengene die gebruik maakt van eene
hi strijd met de wet opengestelde ge
legenheid tot hazardspel.
De volgende artikelen van het wets
ontwerp, beoogen een noodzakelijk ge
bleken uitbreiding van de bevoegdheid
van politie en justitie
Ze werden goedgekeurd na eenig de
bat
Eindstemming over het ontwerp later.
Aan de orde zijn de algemeene be
schouwingen over het wetsontwerp, hou
dende nadere regeling van de rechten
van successie en overgang bij overlij
den.
De heer De Kanter betoogde dat
dit ontwerp en de algemeene inkomsten
belasting zóó geregeld kunnen worden
dat de tariefsherziening die zeer in het
nadeel van handel en nijverheid zal zijn,
niet noodig zal wezen. Tegen het voor
gestelde tarief der successierechten had
spreker geen bezwaarwel tegen enkele
onderdeelen van het ontwerp.
Op een desbetreffende vraag van den
heer v. L ij n d e n v. Sanderb'urg
omtrent de verbreiding .van het mond
en klauwzeer, antwoord de Min van
La n d b o u w, dat vooral in Zuid-Lim
burg, doch ook in andere provinciën' ge
vallen van mond- en klauwzeer zijn voor
gekomen, vermoedelijk uit Duitsche
grensprovincies afkomstig.
Het aantal nieuwe gevallen is deze
week reeds geringer dan de vorige.
De minister doet vervolgens mede-
deeling vaii de maatregelen tegen: de
ziekte genomen. De bemoeiingen der
regeering zullen ongetwijfeld kunnen1
bijdragen tot beperking der ziekte. De
veehouders blijken in 't algemeen de ad
viezen der Regeering ter harte te ne
men en tijdig aangifte te doenL
Ook kan niet genoeg gewezen worden
od het onverantwoordelijke van te late
aangifte. Van de medewerking van vee
houders en veehandelaren hangt alles
af, te meer daar de ziekte nog kan wor
den gestuit, daar zij thans nog fri! haar
begin is.
De vergadering werd daarna verdaagd
tot Dinsdag 11 uur
Kunst en Wetenschappen,
Maatsch. van Ned. Letterkunde.
Op de maandvergadering van de maat
schappij van Nederl. Letterkunde, voor
gezeten door Dr. A. Kluijver, sprak Vrij
dagavond Prof. Dr. L. Knappert over de
„Vrijmaking der Joodsche natie onder
de Bataafsche republiek."
Na een breed overzicht van den toe
stand der joden ten onzent vóór 1795
verhaalt spr. van de oprichting van 't ge
nootschap Felix libertate, door een aantal
vrijzinnige joden den 6en Februari 1795,
die voor de burgerlijke rechten van hun
volk hebben geijverd, voor het dienen in
49 togergaide, yooj het ste.mr.e^it, en
die 29 Maart 1796 tot de eerste nationale
vergadering het verzoek richtten, om vol
ledige gelijkstelling voor de wet. De rap-
porteerende commissie stelde, bij monde
van Hahn, voor te decreteeren dat de
„zoogenaamde joden" in den volmaak
ten gelijkstaat met alle burgers behoor
den gebracht te worden.
Koning Lodewijk, hun zeer genegen,
hief tal van onrechtvaardige bepalingen
te hunner opzichten op; ln 1846 is het
50-jarig gedenkfeest der vrijmaking ge
vierd, waarvoor het jubileums gedenk
schrift veel merkwaardigs meedeelt
De belangrijkheid der voordracht, die
ook over het maatschappelijk en gees
telijk leven der joden in 1795 veel ver
telde werd nog verhoogd door de ten
toonstelling der zeldzame pamfletten, enz.
door den genoemden heer Seeligmann
daartoe afgestaan.
Na het eindigen dezer veelzins be
langrijke en zeer onderhoudende voor
dracht werd den geleerden spreker des
wege, ook namens de vergadering door
den Voorzitter dank betuigd.
Eerste Heilige Communie op Curafao.
In een brief aan het Centr. van Pater
P. J. P., Dominicaan, lezen wij het vol
de:
Op den 31 sten Jan. had in de Rozen
kranskerk te Pietcrmaai een plechtigheid
plaats die geheel nieuw was voor het ka
tholieke volk en die om haar verheven
eenvoud menigeen een traan naar de oo
gen drong.
In alle stilte deden meer dan 80 kin
deren hun Eerste H. Communie. Onder
hen waren er 20 beneden de 9 jaar en
zelfs eenige kleine peuters, die nauwe
lijks den leeftijd van 7 jaar bereikt heb-
den.
Terwijl op het eenvoudig versierde al
taar een stille H. Mis werd opgedragen,
bad een pater op den preekstoel met de
kleinen. Woord voor woord werden dien
engelen de gebeden ingegeven, die zij
hadden aan te bieden aan hun Hemel-
schen Koning. Eii woord voor woord
herhaalden zij met luider stemme alles,
wat de pater hun voorbad.
Alleen onder het Communiceeren, zong
het koor een tweestemmig lied in de
volkstaal
Het oogenblik der H. Communie was
het glanspunt dezer Goddelijke plichtig-
heid. Eerst de kleintjes van 7 jaar, de
meest onschuldigen en daarom de minst
onvvaardigen.
Toen die peuters de bank uittippelden
met al de onschuld en onbevangenheid,
alleen dien leeftijd eigen, schoot er een
trilling door aller hart een ontroering
die niet was van deze aarde. Aller oógen
waren gericht op die kleinen, die zelfs
staande met hun engelenkopjes niet bo
ven "de communie-bank uitkwamen. In
menig oog blonk een traan en in menig
ouderhart rijpte dit vaste besluit: ook
ik zal weldra mijn kleintjes tot Christus
voeren.
Onwillekeurig- dwaalden toen onze ge
dachten terug naar het verre verleden,
naar de groenende bergen van Palestina,
waar Christus sprak tot de schare.
Op zekeren dag predikte Hij in de
bergen, gezeten op een verhevenheid, van
waar Hij allen overzag, en omsloten door
een kring van luistergrage leerlingen, die
staande luisterden naar zijn Goddellijk
woord
Een schaar van kinderen, door hunne
moeders vergezeld, komt nader en tracht
tot Hem aoor te dringen. Doch daar is
geen doorkomen aan. Niemand laat hen
door. En zelfs de apostelen berispen hen
en zenden hen weg.
Vanaf zijne verhevenheid 'heeft Christus
alles opgemerkt. En aangedreven door
Zijne liefde, staat Hij op, en spreekt
tot de grooten„laat die kleinen begaan,
en belemmert hen toch niet tot Mij te
komen, want derzulken is het Hemelrijk".
En zij komen tot Hem, Hij neemt ze
in Zijne annen cn zegent hen. En nu
spreekt Hij tot de grooten: Voorwaar,
voorwaar, lk zeg u, als gij niet gelijk
wordt aan deze kleinen, zult gij niet bin
nengaan in het hemelrijk.
In 't verleden ligt het heden
ln het nu wat worden zal.
Wat daar gebeurde in de bergen van
Palestina, dat wordt in deze dagen her
haald.
De grooten beletten de kleinen tot
Christus te komen., Volgens sommigen,
hebben de kinderen geen verstand ge
noeg, volgens anderen hebben zij geen
voldoende kennis, weer anderen zeggen,
dat zij den ernst missen, die aan zulk
een hoog-heilige handeling past.
Doch van de hoogte des Vaticaans
heeft Pius X alles opgemerkt. En met de
liefde en het gezag van Christus heeft
hij dat woord herhaald, dat eenmaal de
kinderen verblijdde op de bergen van
Palestina: Laat die kleinen begaan en
verhindert hen toch niet tot Mij te komen,
want derzalken is het Hemelrijk.
De treffende plechtigheid, die wij heb
ben vermeld was de duidelijke vertolking,
de tastbare uitbeelding van dat g- Idelijk
liefdewoord en van de uitspraak des Pau
sen.
En menigeen die het woord des Pau
sen had weersproken, gaf zich gewon
nen na dit hemelsch tableau vivant.
En menigeen verkonde het luideChris
tus heeft gesproken door den Paus. De
kleinen moeten komen tot Christus, zij
moeten Christus ontvangen en smaken en
beminnen ,voor zij den duivel kunnen ont
moejen op hun levensdag. Men mag den
duivel den tijd niet gunnen, die blanke)
zielen te besmetten.
En daarom moeten zij Christus ontvan
gen tegelijk met het licht der rede. Zoo
dra de zon des verstands opgaat uit hun
jeugdig brein, moet ook over hun morgen
schoone zielen uitstralen Christus, het
ware Licht der wereld, de Zon der Eeu
wige Gerechtigheid.
Rechtszaken.
Dat ging haar te hoog.
Een paar jaar geleden werd door
dejiaagsche rechtbank een werkvrouwl
bij verstek veroordeeld tot een maand
gevangenisstraf, wegens diefstal van een!
aarden schoteltje. Zij kwam tegen dit
vonnis in verzet en veertien dagen1 ge-<
leden nam zij, met een zuigelinig op den]
arm, in het beklaagdebankje plaafsj
Haar bewering was nu, dat zij het scho
teltje niet had gestolen, maar het, met
wat overgeschoten middageten, had mee-j
gekregen van de dienstbode.
De rechtbank besloot toen, de ver
dere behandeling veertien dagen' te
schorsen, ten einde de dienstbode te
hooren.
Deze verklaarde nu, dat de werid-i
vrouw inderdaad het schoteltje met eten
had meegekregen, en dat dit meermalen
gebeurde. Zij bracht het schoteltje of
pannetje, waarin het eten was geweest,
dan weer terug, doch had dit met het
aarden schoteltje niet gedaan. Getuige
had de werkvrouw er een .paar palen!
naar gevraagd, doCh deze had beweerd1,
het niet te hebben.
Bekl. gaf dit toe. Ze had het schotel
tje wat lang gehouden en durfde er!
toen niet voor uit te komen, dat zij het
nog thuis had.
Het O. M. eischte daarop bekl's vrijJ
spraak, daar zij zich, zooals nu blijktyl
aan verduistering had schuldig gemaakt,
terwijl haar diefstal is ten laste gelegd.
Diepresident vroeg de vrouw, of zij
het begreepzij had wel misdreven,
maar kroop nu door het oog van de
naald, omdat ze had verduisterd en niet
gestolen. „Maar pas op, dat je 't niet
meer doet, want dan kon het nog wet
anders afloopen."
De beklaagde beloofde, voortaan be
ter te zullen oppassen, doch gaf alle
blijken van het juridisch verschil tus-
schenlverduistering en diefstal niets te
snappen, al was ze in Ijaar schik ovefi
denlgoeden afloop.
Kinderroof.
Gisteren stond een 51-jarige stoker
voor de zesde Kamer der Rechtbank te
Amsterdam terecht, beklaagd van het
onttrekken van een minderjarige aan het
ouderlijk gezag.
Bijldagvaarding wordt beklaagde teil
laste gelegd, dat hij op 31 December
1910 en volgenden dag opzettelijk het
14-jarig zoontje van Catharina van der
Woude wed. Hellewegen, staande on
der hef gezag van zijn te Hilversuitnl
wonende moeder, heeft onttrokken aan'
het wettig over hem gestelde gezag cu
aan het opzicht dat aldaar in opdraclri
van die moeder door L. B. den Haai
werd uitgeoefend.
Uit de behandeling bleek, dat beklaag
de den jongen met zich meelokte door
hem een nieuw costuum en een gouden
horloge te belooven. Hij had hem ook
gezegd f600 pesioen te hebben.
De beklaagde daarentegen verklaarde,
dat de jongen hem verzocht had hem
mede te nemen, omdat hij thuis zoo'n
slecht leven had.
Hij was met den knaap te voet van
Hilversum naar Utrecht gegaan, waar
in hét christelijk volkslogement over
nacht werd. Den volgenden nacht was
hij, eveneens te voet, naar Dordrecht
vertrokken. Daar had hij den jongen)
aan zijn lot overgelaten. Volgens hem'
omdat hij niet wilde venten.
Dejongen daarentegen beweerde dat
de beklaagde hem dit niet verzocht had.
Te Dordrecht had dc politie zich het
lot van den knaap aangetrokken en hem;
aan de doodelijk ongeruste moeder te-,
ruggegevenl
De beklaagde zelf werd te Roozen-
daal door de marechaussee gearresteerd.
Eisch één jaar gevangenisstraf.
Een brandbrief aan den minister
van marine.
Op 18 Januari werd op het departe1-
ment van marine een brief ontvangen,
geadresseerd„aan den minister van' ma
rine te 's-Gravenhage." Daar de enve
loppe niet het persoonlijk adres der mi
nisters bevatte, werd de brief door den
hoofdcommies M. C. A. Muller geopend.
De brief begon met de woorden„Am
sterdam 17 Januari 1911. Mijnheer, daar
ondergeteekende Willem Frederik San-
dig, oud 32 jaar, geboren te Schraven-
hagen, van beroep behander en stoffer
der" en bevatte verder de volgende
zinsneden
„Mijnheer daar ik in al die 9 jar-en mogi
nooit iets gehad heb en ik geld noodig
heb, zoo wendt ik dit schrijven tot u,
daar ik van dezen keer geld hebben moet
en wel net zooveel alsdat mijn gratifi-»
katie bedraagt heb f60.zegge zestig
gulden en zoo dit nu niet voor Woens-i
dagavond hebt op zijn uitters Donder
dag morgen dan kom ik zelf naar Denj
Haag en dan ben je niet zeker meed
van je leven en anders gaat de roode
haan in je huis dus weet wat je doet,
op ze laats Woensdagavond geld of an
ders staan ik voor de gevolgen niet in."
De brief eindigde met de woorden:
„In afwachting op zoo spoedig mogelijk)