""bïïitënland. Tweede Blad, behoorende bij De Leidsche Courant van Zaterdag 4 Maart. De Week. Het is dus geschied, wat op het einde der vorige week voorspeld werd. Bri- and is afgetreden, ofschoon hij zich eerst aan een schijnbare, zij: het) dan! Jcleime meerderheid had willen vastklampen, gevallen wie had het ooit kunnen) denken als slachtoffer van het anti- el ericalisme. Zijn politiek van schipperen, vani ?t zeil te zetten naar den kant, van waar de wind kwam, heeft hem ten gronde ge richt en wel zonder dat hij de minste gedachte had, dat met het op zijn val gemunt had. En mag men nu de „Echo de Paris" gelooven, dan heeft hij dat neerstorten van zijn voetstuk, waarop hij zich zoo veilig waande, te danken aan de vrijmetselarij. Dit zou geenszins te verwonderen zijn, daar de broeders toch geen genoegen konden hebben met ,Jhet anti-clericalisme van Briand, omdat het niet openlijk en niet heftig ge noeg gevoerd werd. Voor de FransChe Katholieken ligt dus een zware strijd in het vooruitzicht. Toch is dit niet ont moedigend voor hen; minder gevaarlijk is een hernieuwde Combishsche pe riode dan een doorvoering van1 Briands systeem. 'fis zoo waar, wat Veuillot in de „U- nivers" zeide, dat het regeeringstijdvak van Briand in de geschiedenis eenl spoor van grooter verwoesting zal achter laten, dan dat van Combes. Deze toch was de ijverzuchtige, de hartstochtelij ke anticlericaal. Hij was de auteur van de scheiding, van de schismatieke, de roofzuchtige scheiding. Maar Combes heeft naar men zegt, de scheiding on mogelijk gemaakt. Briand echter heeft ons inziens, aldus Veuillot, erger ge daan, hij heeft haar mogelijk gemaakt. Met dat al is het niet te verwonderen, dat Monis in zijn program strengere doorvoering van het- anti-clericalisme ge zet heeft. Hij za! de strijd tegen de con gregaties doorzetten en de tegen haar behaalde voordeelen verder verzekeren. Eigenaardig is dat hij verklaart, zich te zullen verzetten tegen iederen maat regel, die op godsdienstvervolging ge lijkt. Maar hiervoor zal zijn boezem vriend, den cynischen Combes, wel zor- we! zorgen. Diens politiek ideaal zal wei verwezenlijkt worden, het openlijke, grove, brute anticlericalisme, zonder eenige plooibaarheid of toegeeflijkheid. Hierin zullen hem zijn met zorg ge kozen volgelingen, wel trouw bijstaan1. Steeg vooral, die zich als fel anticleri cal bij de behandeling der onderwijs wetten, waaraan hij als rapporteur deel nam, kennen deed ,zal wel voor de zui vere ~en onvorvalsdhte toepassing der leeken-ideeën op onderwijsgebied zorg dragen. Maar nog andere redenen zullen niet moeilijk ter verklaring van Briands val zijn. Het krachtig optreden van den so- ciahstischen minister tegen de revolutio naire spoorwegstakers heeft hem den vuurrooden haat der syndicaten op den hals gehaald. Toffin lagen de 18 da gen prefentief nog dwars in de maag, zooals hij verklaarde. Monis heeft dan ook wijselijk partij getrokken van het gemopper der syndicaten, en, neemt hij ook al een gedeelte der spoorwegwet ten van Briand over, de bepalingen waarbij den spoorwegbeambten 't recht van staken ontnomen worden1, verdwij nen, terwijl ook diens ontwerp over de organisatie der openbare diensten ge wijzigd wordt be houding der regeering tegenover de revolutionaire elementen zal dus slap per worden, en Frankrijk Zal en' kan er niet wel bij varen. Een onbegrijpelijk feit is ook de opne ming in het kabinet als minister van oor- van een man als Bertaux. Is dat een nieuwe concessie aan de gevreesde syn dicaten? Berteaux minister van oorlog, de verdediger van het revolutionaire spoorwegpersoneel, de man, die zwaai end met de roode vaan, aanhitste tot het schenden van recht en orde. Is de vrees voor oorlogsgevaar dan geheel verdwenen'? Zou de vrees voor een her haling van het revolutionaire drijven! reeds zoo spoedig geheel vergeten zijn? Maar neen, dat kan niet, waar niets voorliet buitenland uittardender kon zijn dan de wederopname in het kabinet van een man als Delcassé, wiens heengaan in 1904 onder Duitschen dwang men zich nog wel herinneren zal. Toen im mers dacht hij, tijdens de Marokko-' crisis, in strijd met zijn ambtgenootenj de Fransche aanspraken door te drij-i ven, op het gevaar af zijn land in oori log te wikkelen. De indruk dat hi: eeii| oorlog ligt telde, >is lang geblever Ent of hij nu al terugkomt in een an diere' kwaliteit, niet met d-e portefeuille van buitenlandsche zaken, maar met uien van de Marine, zijn invloed zal rich des niettemin lyrachtig doen gevoelen, daar staat de onbeduidende figuur van den nieuwen dignitaris Cruppi borg voor, ofschoon het feit, dat hij eerstda,aigls naar den Haag zou komen, om voor het hof van Arbitrage te pleiten, doet ho pen, dat hij een vriend van arbitrage zal zijn. Maar wat jvil hij doen jn eeiii jmi- nisterie dat door de „Moriiing Leader" wordt genoemd een ministerie Delcas sé, zonder dat Delcassé de aartsvijand van Duitschland aan het hoofd staat. Toch is men ten zijnen aanzien niet, zooals door enkele Fransche bladen ge vreesd werd pessimistisch gestemd als in Duitschland. Ai te goed bekend met de onmacht van Frankrijk, dat inwendig te zeer verdeeld is, om zich behoorlijk in te genweer te stellen, laat staan dan aan te vallen haalt men minachtend de schouders op. Slechts even dreigt de ,Koln. Zei- tung": „Mochten Delcassé's handelingen zoo uitvallen, als eenige bladen vree zen, d .i. wanneer hij schade zou doen aan een vreedzame politiek zoo zouden wij dat zeer betreuren maa,r dat zou toch voor de vredelievende partijen in Frankrijk minder aangenaam zijn dan voor ons. In elk geval zullen wij kalm afwachten hoe de zaken verder loopen zullen." Maar voor dat alles hebben de gods diensthaters en kerkvervolgers geen oog Wanneer zij slechts hun duivelsdhen op zet bereiken is het hun om het even of 't land door revolutionaire beroeringen blijft gekweld en de buitenlandsche poli tiek tot ernstige conflicten voert,. Hun devies schijnt te zijn: „Mangeons du cu- ré, et que la France en crève, wat eenig- zins vrij vertaald is: „Laat ons de gees telijkheid verzwelgen, 't geeft niet of Frankrijk er van berst. Te erger voor haar! V. Weekpraatjc. Schoone lectuur werd ons reeds in 't begin van deze week aangeboden door de vastenbrieven van het Doorluchtig Episcopaat, en we voelden nog eens be halve door zoovele andere kenteekenen dat we weer ingingen den tijd van boete en rouw. „In vasten en geween bidden wij U" (zooals we in deze dagen zingen) dat we ons in allen ernst voorbereiden om op waardige wijze de grootste ge heimen van onze verlossing te vieren. In schoone overeenstemming waren die brieven met die geheimen, en we ver heugden ons, dat het Episcopaat nog eens dudielijk tot ons sprak, om ons voorschriften te verkondigen en waarhe den voor te stellen, die we allen met lief de hebben aanhoord en aangenomen. Dat de Katholieke bladen die brieven geheèl of gedeeltelijk hebben overgeno men, verwonderde ons niet, of liever het zou ons verwonderd hebben, indien ze deze niet hadden opgenomen. Er is echter een liberaal blad in Rotterdam dat blad houdt er natuurlijk, omdat het zoo hoort, ook een rubriek Kerknieuws op na, dat is waarschijnlijk ten gerieve van de lezers. Doch hoe je ook zoekt, er staat niet dikwijls een berichtje in wat op de Kath. kerk betrekking heeft, maar als er iets in staat danja men zal mij reeds begrijpen, dan is het er zoo een dat veel te wenschen overlaat (om het zoo zwak mogelijk te zeggen). In die ru briek Kerknieuws vond ik dezer dagen iets wat op de vasteu-mandementen van onze bisschoppen betrekking Ihad. Mis schien zijn er nog een paar Katholieken, die dat blad lezen, cn dacht het blad om die menschen te plezieren zullen we ook wat van die vastenbrieven mee- deelen. Luister eens hoe aardig ze daar vastenamendementen kunnen opnemen. Het blad geeft eerlijk dc bron aan en zegt „De Tijd" bevat een herderlijken brief van den R. K. aartsbisschop van Utrecht" dan wordt gezegd, waarover die brief ^landelt, en vervolgens gaat het blad uit dien brief een conclusie trekken, en zegt dat uit eenige zinsneden blijkt, dat het Pauselijk decreet ook hier te lande in Roomsche kringen niet goed is opgeno men. Een gedeelte van den brief wordt dan aangehaald, waaruit dat zou moeten blijken. Dit luidt: „Dat deze bepaling, zoo geheel afwij kend van de bestaande practijk, het eer ste oogenblik verbazing wekte, kan ons niet bevreemden." En verder: „Öe verbazing van het eerste oogen blik maakte spoedig plaats voor eerbied waardige bewondering voor de diepge- loovige overtuiging, die aan de bepaling ten grondslag ligt." Uit deze zinsneden zou dan moeten -blijken dat het besluit in Roomsche krin gen niet goed is opgenomen. Me dunkt, de „N. R. Ct." is nog al spoedig klaar met zijn conclusies, ik zou ze niet zoo gemakkelijk durven trekken. Als de gevviliige lezers dit dan geslikt hebben, geeft het blad tot dessert nog het volgende: „Men weet dat ons land die pauselijke verordening aanmerkelijk ge wijzigd heeft gekregen." Maar hoe zou den wij dat kunnen weten, want uit de officieele berichten van het Vaticaan is ons nooit gebleken, dat de Paus zijn voorschriften gewijzigd heeft om onze onbereicjwilligheid tegemoet te komen. Wel weten we dat de voorschriften on der doodzonde verplichten, doch van ver andering heeft de Paus ons niets gezegd. AL ik mijn meening mag- geven, zou ik willen zeggen, dat de „N. k. Ct" voort aan zijn Kerknieuws over Katholieke za ken maar bij zicli moet houden. We zul len best door Roomsche bladen van de Roomsche zaken op de hoogte worden gehoduen en dan zijn we beter ingelicht dan door het Roterdamsch orgaan. Ik zou over die rubriek Kt-rknieuWs van dat blad nog meer kunnen zeggen, doch dit zij genoeg. Eenige we.'.n geleden heb ik het ge- h-iu over onze socialistischs breeders, die met hun neven uit België eens ge zellig wilden praten over onze kustver dediging, ik zei toen dat ik er misschien nog iets van zou verteilen, als er beslui ten genomen waren. Deze week nu heb ben ze die vergadering gehouden, en de besluiten waren, zooals we die ver wacht hadden van anti-militairisten. En dus zou het jammer zijn van mijn pen en inkt als ik ze daaraan verknoeide. Doch ik wil nog eens wat vragen 't gebeurt wel rjiet te dikwijls, want ik heb meestal wat te vertellen. Ik wilde vragen of mijne lezers die mop gelezen hebben, over die dooie eend, of liever dien gebraden eend; Die bak stond deze week in onze krant. Het antwoord zal wel bevestigend luiden, want onze cou rant wordt trouw gelezen. Ik heb gela chen toen ik die aardigheid las, en de le zers zeker ook. Aardiger vond ik dat ik een paar dagen later een blief onder m'n oogen kreeg, van wien komt er min der op aan, waarin ik die mop opnieuw zag, ien nog wel zoo aardig. Daarin werd verteld, dat Victorien Sardou in Frankrijk eens een voordracht ;zou hou den over Plautus, en wel voor een heel groot gezelschap De. man had daartegen eenige bezwaren, want als auteur voor een massa personen op te treden, daar had hij' niets op tegen, doch voor een groote vergadering te spreken, vond bij hem wel eenige zwarigheden. En hij uitte zijn gevoelens aldus: „lk had een vriend wiens mond en maag in verhouding tot het overige varv zijn lichaam zeer groot waren. Eens was hij ergens aan tafel ge- noodigd, en er werd o.a. ook een eend je opgedischt, dat wel te zamen met al haar kuikentjes in de maag van den man had kunnen zwemmen, en dan was er nog plaats geweest om er nog een woerd ook bij te doen. Mijn vriend boog zich over het eendje, zuchtte diep en zeide: Die eend denkt „Que de monde". (Het was een Fransche eend, een Hollandsche zou gedacht hebben: „Wat een men schen"). En, ging mijnheer Sardou toen voort, ik denk er precies voo over als die eend, doch ik vertrouw, dat mijn audi torium me niet zal verslinden." Ik behoef er gelukkig niet zoo over te denken als mijnheer Sardou, want ik zit rustig op mijn kamer, en niemand kent me, dus STAN. STATEN-GENERAAL. TWEEDE KAMER. Zitting van Vrijdag 3 Maart. (Ver\Aotg). Hierna werd na kort debat aangeno men het artikel waarbij boete wordt bedreigd van ten hoogste f 300, tegen dengene die gebruik maakt van eene hi strijd met de wet opengestelde ge legenheid tot hazardspel. De volgende artikelen van het wets ontwerp, beoogen een noodzakelijk ge bleken uitbreiding van de bevoegdheid van politie en justitie Ze werden goedgekeurd na eenig de bat Eindstemming over het ontwerp later. Aan de orde zijn de algemeene be schouwingen over het wetsontwerp, hou dende nadere regeling van de rechten van successie en overgang bij overlij den. De heer De Kanter betoogde dat dit ontwerp en de algemeene inkomsten belasting zóó geregeld kunnen worden dat de tariefsherziening die zeer in het nadeel van handel en nijverheid zal zijn, niet noodig zal wezen. Tegen het voor gestelde tarief der successierechten had spreker geen bezwaarwel tegen enkele onderdeelen van het ontwerp. Op een desbetreffende vraag van den heer v. L ij n d e n v. Sanderb'urg omtrent de verbreiding .van het mond en klauwzeer, antwoord de Min van La n d b o u w, dat vooral in Zuid-Lim burg, doch ook in andere provinciën' ge vallen van mond- en klauwzeer zijn voor gekomen, vermoedelijk uit Duitsche grensprovincies afkomstig. Het aantal nieuwe gevallen is deze week reeds geringer dan de vorige. De minister doet vervolgens mede- deeling vaii de maatregelen tegen: de ziekte genomen. De bemoeiingen der regeering zullen ongetwijfeld kunnen1 bijdragen tot beperking der ziekte. De veehouders blijken in 't algemeen de ad viezen der Regeering ter harte te ne men en tijdig aangifte te doenL Ook kan niet genoeg gewezen worden od het onverantwoordelijke van te late aangifte. Van de medewerking van vee houders en veehandelaren hangt alles af, te meer daar de ziekte nog kan wor den gestuit, daar zij thans nog fri! haar begin is. De vergadering werd daarna verdaagd tot Dinsdag 11 uur Kunst en Wetenschappen, Maatsch. van Ned. Letterkunde. Op de maandvergadering van de maat schappij van Nederl. Letterkunde, voor gezeten door Dr. A. Kluijver, sprak Vrij dagavond Prof. Dr. L. Knappert over de „Vrijmaking der Joodsche natie onder de Bataafsche republiek." Na een breed overzicht van den toe stand der joden ten onzent vóór 1795 verhaalt spr. van de oprichting van 't ge nootschap Felix libertate, door een aantal vrijzinnige joden den 6en Februari 1795, die voor de burgerlijke rechten van hun volk hebben geijverd, voor het dienen in 49 togergaide, yooj het ste.mr.e^it, en die 29 Maart 1796 tot de eerste nationale vergadering het verzoek richtten, om vol ledige gelijkstelling voor de wet. De rap- porteerende commissie stelde, bij monde van Hahn, voor te decreteeren dat de „zoogenaamde joden" in den volmaak ten gelijkstaat met alle burgers behoor den gebracht te worden. Koning Lodewijk, hun zeer genegen, hief tal van onrechtvaardige bepalingen te hunner opzichten op; ln 1846 is het 50-jarig gedenkfeest der vrijmaking ge vierd, waarvoor het jubileums gedenk schrift veel merkwaardigs meedeelt De belangrijkheid der voordracht, die ook over het maatschappelijk en gees telijk leven der joden in 1795 veel ver telde werd nog verhoogd door de ten toonstelling der zeldzame pamfletten, enz. door den genoemden heer Seeligmann daartoe afgestaan. Na het eindigen dezer veelzins be langrijke en zeer onderhoudende voor dracht werd den geleerden spreker des wege, ook namens de vergadering door den Voorzitter dank betuigd. Eerste Heilige Communie op Curafao. In een brief aan het Centr. van Pater P. J. P., Dominicaan, lezen wij het vol de: Op den 31 sten Jan. had in de Rozen kranskerk te Pietcrmaai een plechtigheid plaats die geheel nieuw was voor het ka tholieke volk en die om haar verheven eenvoud menigeen een traan naar de oo gen drong. In alle stilte deden meer dan 80 kin deren hun Eerste H. Communie. Onder hen waren er 20 beneden de 9 jaar en zelfs eenige kleine peuters, die nauwe lijks den leeftijd van 7 jaar bereikt heb- den. Terwijl op het eenvoudig versierde al taar een stille H. Mis werd opgedragen, bad een pater op den preekstoel met de kleinen. Woord voor woord werden dien engelen de gebeden ingegeven, die zij hadden aan te bieden aan hun Hemel- schen Koning. Eii woord voor woord herhaalden zij met luider stemme alles, wat de pater hun voorbad. Alleen onder het Communiceeren, zong het koor een tweestemmig lied in de volkstaal Het oogenblik der H. Communie was het glanspunt dezer Goddelijke plichtig- heid. Eerst de kleintjes van 7 jaar, de meest onschuldigen en daarom de minst onvvaardigen. Toen die peuters de bank uittippelden met al de onschuld en onbevangenheid, alleen dien leeftijd eigen, schoot er een trilling door aller hart een ontroering die niet was van deze aarde. Aller oógen waren gericht op die kleinen, die zelfs staande met hun engelenkopjes niet bo ven "de communie-bank uitkwamen. In menig oog blonk een traan en in menig ouderhart rijpte dit vaste besluit: ook ik zal weldra mijn kleintjes tot Christus voeren. Onwillekeurig- dwaalden toen onze ge dachten terug naar het verre verleden, naar de groenende bergen van Palestina, waar Christus sprak tot de schare. Op zekeren dag predikte Hij in de bergen, gezeten op een verhevenheid, van waar Hij allen overzag, en omsloten door een kring van luistergrage leerlingen, die staande luisterden naar zijn Goddellijk woord Een schaar van kinderen, door hunne moeders vergezeld, komt nader en tracht tot Hem aoor te dringen. Doch daar is geen doorkomen aan. Niemand laat hen door. En zelfs de apostelen berispen hen en zenden hen weg. Vanaf zijne verhevenheid 'heeft Christus alles opgemerkt. En aangedreven door Zijne liefde, staat Hij op, en spreekt tot de grooten„laat die kleinen begaan, en belemmert hen toch niet tot Mij te komen, want derzulken is het Hemelrijk". En zij komen tot Hem, Hij neemt ze in Zijne annen cn zegent hen. En nu spreekt Hij tot de grooten: Voorwaar, voorwaar, lk zeg u, als gij niet gelijk wordt aan deze kleinen, zult gij niet bin nengaan in het hemelrijk. In 't verleden ligt het heden ln het nu wat worden zal. Wat daar gebeurde in de bergen van Palestina, dat wordt in deze dagen her haald. De grooten beletten de kleinen tot Christus te komen., Volgens sommigen, hebben de kinderen geen verstand ge noeg, volgens anderen hebben zij geen voldoende kennis, weer anderen zeggen, dat zij den ernst missen, die aan zulk een hoog-heilige handeling past. Doch van de hoogte des Vaticaans heeft Pius X alles opgemerkt. En met de liefde en het gezag van Christus heeft hij dat woord herhaald, dat eenmaal de kinderen verblijdde op de bergen van Palestina: Laat die kleinen begaan en verhindert hen toch niet tot Mij te komen, want derzalken is het Hemelrijk. De treffende plechtigheid, die wij heb ben vermeld was de duidelijke vertolking, de tastbare uitbeelding van dat g- Idelijk liefdewoord en van de uitspraak des Pau sen. En menigeen die het woord des Pau sen had weersproken, gaf zich gewon nen na dit hemelsch tableau vivant. En menigeen verkonde het luideChris tus heeft gesproken door den Paus. De kleinen moeten komen tot Christus, zij moeten Christus ontvangen en smaken en beminnen ,voor zij den duivel kunnen ont moejen op hun levensdag. Men mag den duivel den tijd niet gunnen, die blanke) zielen te besmetten. En daarom moeten zij Christus ontvan gen tegelijk met het licht der rede. Zoo dra de zon des verstands opgaat uit hun jeugdig brein, moet ook over hun morgen schoone zielen uitstralen Christus, het ware Licht der wereld, de Zon der Eeu wige Gerechtigheid. Rechtszaken. Dat ging haar te hoog. Een paar jaar geleden werd door dejiaagsche rechtbank een werkvrouwl bij verstek veroordeeld tot een maand gevangenisstraf, wegens diefstal van een! aarden schoteltje. Zij kwam tegen dit vonnis in verzet en veertien dagen1 ge-< leden nam zij, met een zuigelinig op den] arm, in het beklaagdebankje plaafsj Haar bewering was nu, dat zij het scho teltje niet had gestolen, maar het, met wat overgeschoten middageten, had mee-j gekregen van de dienstbode. De rechtbank besloot toen, de ver dere behandeling veertien dagen' te schorsen, ten einde de dienstbode te hooren. Deze verklaarde nu, dat de werid-i vrouw inderdaad het schoteltje met eten had meegekregen, en dat dit meermalen gebeurde. Zij bracht het schoteltje of pannetje, waarin het eten was geweest, dan weer terug, doch had dit met het aarden schoteltje niet gedaan. Getuige had de werkvrouw er een .paar palen! naar gevraagd, doCh deze had beweerd1, het niet te hebben. Bekl. gaf dit toe. Ze had het schotel tje wat lang gehouden en durfde er! toen niet voor uit te komen, dat zij het nog thuis had. Het O. M. eischte daarop bekl's vrijJ spraak, daar zij zich, zooals nu blijktyl aan verduistering had schuldig gemaakt, terwijl haar diefstal is ten laste gelegd. Diepresident vroeg de vrouw, of zij het begreepzij had wel misdreven, maar kroop nu door het oog van de naald, omdat ze had verduisterd en niet gestolen. „Maar pas op, dat je 't niet meer doet, want dan kon het nog wet anders afloopen." De beklaagde beloofde, voortaan be ter te zullen oppassen, doch gaf alle blijken van het juridisch verschil tus- schenlverduistering en diefstal niets te snappen, al was ze in Ijaar schik ovefi denlgoeden afloop. Kinderroof. Gisteren stond een 51-jarige stoker voor de zesde Kamer der Rechtbank te Amsterdam terecht, beklaagd van het onttrekken van een minderjarige aan het ouderlijk gezag. Bijldagvaarding wordt beklaagde teil laste gelegd, dat hij op 31 December 1910 en volgenden dag opzettelijk het 14-jarig zoontje van Catharina van der Woude wed. Hellewegen, staande on der hef gezag van zijn te Hilversuitnl wonende moeder, heeft onttrokken aan' het wettig over hem gestelde gezag cu aan het opzicht dat aldaar in opdraclri van die moeder door L. B. den Haai werd uitgeoefend. Uit de behandeling bleek, dat beklaag de den jongen met zich meelokte door hem een nieuw costuum en een gouden horloge te belooven. Hij had hem ook gezegd f600 pesioen te hebben. De beklaagde daarentegen verklaarde, dat de jongen hem verzocht had hem mede te nemen, omdat hij thuis zoo'n slecht leven had. Hij was met den knaap te voet van Hilversum naar Utrecht gegaan, waar in hét christelijk volkslogement over nacht werd. Den volgenden nacht was hij, eveneens te voet, naar Dordrecht vertrokken. Daar had hij den jongen) aan zijn lot overgelaten. Volgens hem' omdat hij niet wilde venten. Dejongen daarentegen beweerde dat de beklaagde hem dit niet verzocht had. Te Dordrecht had dc politie zich het lot van den knaap aangetrokken en hem; aan de doodelijk ongeruste moeder te-, ruggegevenl De beklaagde zelf werd te Roozen- daal door de marechaussee gearresteerd. Eisch één jaar gevangenisstraf. Een brandbrief aan den minister van marine. Op 18 Januari werd op het departe1- ment van marine een brief ontvangen, geadresseerd„aan den minister van' ma rine te 's-Gravenhage." Daar de enve loppe niet het persoonlijk adres der mi nisters bevatte, werd de brief door den hoofdcommies M. C. A. Muller geopend. De brief begon met de woorden„Am sterdam 17 Januari 1911. Mijnheer, daar ondergeteekende Willem Frederik San- dig, oud 32 jaar, geboren te Schraven- hagen, van beroep behander en stoffer der" en bevatte verder de volgende zinsneden „Mijnheer daar ik in al die 9 jar-en mogi nooit iets gehad heb en ik geld noodig heb, zoo wendt ik dit schrijven tot u, daar ik van dezen keer geld hebben moet en wel net zooveel alsdat mijn gratifi-» katie bedraagt heb f60.zegge zestig gulden en zoo dit nu niet voor Woens-i dagavond hebt op zijn uitters Donder dag morgen dan kom ik zelf naar Denj Haag en dan ben je niet zeker meed van je leven en anders gaat de roode haan in je huis dus weet wat je doet, op ze laats Woensdagavond geld of an ders staan ik voor de gevolgen niet in." De brief eindigde met de woorden: „In afwachting op zoo spoedig mogelijk)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 5