Een Broederdienst.
70
fK heb daarom de stoute schoenen nog eens aangetrokken
en hem er aan herinnerd, hoe schoon ge hem met Kerst
mis hebt toegesproken met allerlei opbeurende voorbeelden.
Maar ik kwam slecht van de reis. Die mooie vertelsels
van Ludw g, heeft hij gezegd, zijn goed voor de kinderen in de
school. Als iemand echier in zijn ongeluk zit, baten zijn niets. Hij
moet mij eens iemand toonen, die zonder handen schildert of
teekentdien wil ik het nadoen. Dat is weer een van zijn ver
keerde praatjes, want hij heelt toch nog éenhandmaar hij overdrijft
zijn ongeluk en daardoor wordt het niet minder.
Hij zal je dit niet in het gezicht zeggen, want jij bent de eenige,
die nog invloed ten goede op hem hebt. Daarom vraagt moeder
of je niet eens kunt overkomen voor een paar dagen en hem
eens terecht zetten voor die oproerkraaiers terugkomen en hem
geheel aan hunne zijde brengen.
Was het te verwonderen, dat het gelaat van den jongen gees
telijke bij het lezen van dezen brief bewolkt werd en dat hij nog
lang daarna in droevige gedachten peinzend bleef staan?
Hij zag zijn broeder vóór zich, zooals hij hem hel laatst vóór
het ongeval had gezien, vroolijk en vertrouwend Otto had hem
verhaald van zijn vooruitzichten en plannen, van nieuwe teekenin-
gen en ontwerpen, van een reis in het buitenland, die de fabri
kant hem in uitzicht gesteld had en vooral van zijn verloving,
die hem een waarborg scheen voor een ongestoord, vreedzaam
levensgeluk.
Hard was het, dit alles verwoest te zien, harder neg, dat de
ongelukkige zich in zijn lot niet kon schikken en het niet met
geduld en christelijke gelatenheid wist te dragen. Wat zijn moed
en wilskracht tot nieuwe inspanning had moeten prikkelen, had
die geheel geknakt. Wat den held in hem had moeten wekken
en hem had moeten stalen tot een harden levensstrijd, had hem
tot een lafaard gemaakt.
„Slechts gij kunt nog raden en helpen," schreef zijn zuster.
Ludwig schudde het hoofd. Hier raad en hulp te verschaffen
stond niet in de macht eens sterveliugs. Dat kon slechts Eén,
de Eéne, die de harten en lotgevallen der menschen leidt als een
beek, en tot dezen Eenen wendde zich de priester in een vurig,
innig gebed.
Wxjl hij niet op zijn omgeving had gelet, was het hem ontgaan,
dat de deur der eetkamer, waarin hij zich bevond, tweemaal zacht
opengegaan was en dat tweemaal een zvart mutsje zichtbaar ge
worden was, dat zich even snel weer verwijderd had. Toen de
deur voor de derde maal geopend werd, geschiedde het wat luid
ruchtiger en onder de muts keken een paar levendige oogen
vragend den jongen geestelijke aan.
Mijnheer kapelaan, weet u niet, waar mijn heerbroer zoo lang
blijft?* Deze vraag der oude dame beantwoordde Ludwig zoo
goed hij kon. De pastoor was naar de school gegaan om catechis-
musles te geven en vandaar wellicht naar een zieke; de oude
boer van den Wiesenhof moest er slecht aan toe zijn en het was
een half uur ver. Op dit bericht zuchtte de dame zeer hoorbaar
over het wachten mtt het middagmaal en ging weer heen.
Werktuiglijk had de kapelaan bij haar binneutréden naar een
maandschrift gegrepen, dat in een gelen omslag op een tafeltje
lag. Het was een gcillustreerd tijdschrift, dat de pastoor voor
zijn zuster had besteld, opdat ze in haar ledige uren iets te lezen
zou hebben. Zonder op den inhoud te letten sloeg Ludwig de
bladen om, tot zijn oog door een gravure werd geboeid, 't Was
een portret van een man, blijkbaar naar een photographie gemaakt,
die in zittende houding den lezer een vriendelijk, open gelaat
toewendde.
DE BEGRAFEMS VAN PASTOOR S. WITTE VAN UITCEEST:
een kiekje ran de droeve plechtigheid op de begraalplaats
Enkele regels slechts vond hij, een korte toelichting, maar hij
las die twee, driemaal over en daarbij verdween de wolk van zijn ge
laat. Steeds duidelijker drong zich de gedachte aan hem op: „Hier,
hier is een weg tot het doel."
„Een beschikking des hemels is het," mompelde hij, „een vinger
wijzing van Hem. Goede God, help mij, geef mij licht, om Uwe
ingeving te verstaan en krachten om haar te volgen.
Iets zeldzaams en ongewoons in de houding en de geheele ge
stalte van den man boeide de opmerkzaamheid van den kapelaan,
die met een lichten kreet van verrassing op het portret staarde.
Toen sloeg hij haastig de bladen om ten einde den bij de plaat
behoorenden tekst tevinden.
De slinger van den grooten regulator had nog nauwelijks eenige
zijner plechtig afgemeten bewegingen volbracht of in Ludwigshoofd
stond reeds een geheel krijgsplan vast.
Hij wreef zich in de banden en zette een borst, alsof hij reeds vic
torie hoorde blazen. Wat echter zoo zegevieiend stormachtig tot
hem doordrong, was geen fanfare, maar het vroolijke blaffen van
Moortje den zwarten spits, die zijn thuiskomenden meester be
groette.
Toen de pastoor moe en verhit van zijn wandeling over den
zonnigen landweg de koele eetkamer binnentrad, waren de rimpels
van zorg, die enkele minuten geleden nog het voorhoofd van
zijn kapelaan verduisterd hadden, geheel verdwenen, en aan de
wijze, waarop hij zich den eenvoudigen maaltijd liet smaken, was
geen spoor van een verborgen verdriet te bemerken. Toch was
hij blijkbaar verstrooid, gaf den pastoor vei keerde antwoorden
en zou als de huishoudster hem niet tijdig gewaarschuwd had
een lepeltje mosterd in plaats van eenige korrels zout in zijn soep
gedaan hebben.
De pastoor was dan ook niet verwonderd, toen de kapelaan,
wien hij de opgewondenheid best kon aanzien, hem na het eten
om een onderhoud verzocht.
Achtereenvolgens besprak nu Ludwig den brief zijner zuster, het
geïllustreerde tijdschrift en het stoute krijgsplan voor zijn belang
stellenden toehoorder.
Daarna stapte deze in diepe gedachten met de handen op den
rug de kamer eenige malen op en neer, tot hij ook met een plan
gereed was gekomen.
DE BEGRAFENIS VAN ASTOOR S. WITTE VAN UITGEEST:
Deken Waare van Beverwijk met andere Eerw H. H. geestelijken die bij
de begrafenis tegenwoordig waren.
„Ik ben het vorkomen eens met uw plan, mijnheer kapelaan
en ik wensch u geluk daarbij. Als dit« hier wees hij op het
portret in het tijdschrift „een vingerwijzing van Boven is, dan
kunt ge ook verder op Gads hulp rekenen Doch sta mij een
vraag toe. Ge wilt een reis maken, een groote reis en nog wel
met u beiden. Reizen echter kosten tijd en geld. Tijd kan ik u
geven in den tijd tuschen Pinksteren en H. Sacramentsdag. Wat
de financiën betreft, hebt ge al een berekening van de kosten
gemaakt Ik vraag dit niet uit bloote nieuwsgierigheid."
De kapelaan was bij deze woorden zichtbaar verlegen, Een
hoog rood bedekte zijn gelaat. Het gold hier toch zijn herder een
lang bewaard geheim te openbaren. Ludwig had zich reeds in zijn
studietijd ernstig met de studie der kerkelijke kunst en kunstge
schiedenis onledig gehouden. De kunstader, die bij de Gradmann's
sloeg, was bij hem met wetenschap gemengd en zoodoende niet
onvruchtbaar gebleven.
In het vorige jaar was in een naburig dorp bij de vernieuwing
eener kerk een kostbaar schilderstuk uit de 14e eeuwontdekt.dat
sommigen den beroemden Jorg Ziegler van Munchen toeschreven,
teiwijl anderen het als een kopie uit later tijd beschouwden. In den
pennenstiijd, die zich hierover ontspon, was eea criticus or.der den
pseudoniem Gero' overwinnaar gebleven.
Van denzelfden Gero was kort daarop in een kunstlijdschrifc
een levensschets van den meester van Munchen verschenen, en als
had hij een misdaad bedreven, zoo verlegen bekende nu de ka
pelaan, wat hij onder den naam Gero had misdaan en dat het
klinkende loon voor zijn arbeid hem in een aardige rij glanzende
goudstukken op tafel was geteld. Een der goudvinken was reeds