55
had een zekere neiging tot lichtzinnigheid en roekeloosheid en een sterk
streven om zich het aangename en gemakkelijke in het leven te ver
schatten en lastige, moeilijke dingen ter zijde te schuiven.
„Wat hem voor de hand komt, weet hij te grijpen, maar moeielijk
heden overwinnen en zich iets door volharding en vlijt te verwerven,
daarvan houdt hij niet." Dit had zijn oude onderwijzer reeds van hem
gezegd en dat hij nu in de fabriek van RöJer een goede betrekking
had en hierin ook wat goeds presteerde, kwam alleen doordat het
gevoel voor vormen en kleuren hem om zoo te zeggen in het bloed
zat en hij talent had om de ideeën, die zich soms letterlijk aan hem op
drongen, met teekenstift en penseel vast te houden. Eens had hij
er over gedacht schilder te worden en nog zuchtte de moeder bij de
herinnering aan den toenmaligen strijd, die juist in den tijd viel, dat
zij met haar kinderen om den overleden vader treurde. Toen had zij
zich reeds ernstig moeten afvragen of hare middelen toereikend zouden
zijn om Ludwig, haar oudste, die voor priester studeerde, zoover te
kunnen brengen. Hoe had Otto toen op zijn onstuimige manier er op
aangedrongen schilder te worden en de academie te bezoeken.
Het was eer. geluk geweest, dat niet alleen de fabrikant Röder, maar
ook een vreemde professor, die toevallig bij hen was, het hem uit het
hoofd gepraat hadden.
„Zoek uw carrière liever in de kunstnijverheid," had de laatste tot
hem gezegd. Daarvoor hebt ge talent en daarin zult ge het tot iets
goeds brengen. Menig schilder, wiens stukken geen koopers vinden,
snakt naar een bestelling van den fabrikant, die ontwerpen voor deco
ratieve kunst met goud betaalt."
Toen had Otto de lagere en hoogere school voor kunstnijverheid be
zocht, krachtig ondeisteund door den heer Roder, die het ontkiemende
talent aan zijn zaak wilde verbinden. Op nauwelijks twintig-jarigen leeftijd
was hij op de fabriek aangesteld met een salaris zooals zijn vader, de
bekwame wever en opzichter, op zijn veertigste jaar niet had gehad.
Deze schitterende carrière had hem wel een weinig laatdunkend ge
maakt, dat kon men aao zijn houding en optreden goed merken. Maar
mochten er onder zijn collega's benijders zijn, hij wist ze allen door
zijn inoemend, vriendelijk optreden voor z ch te winnen. Eén was in het
bijzonder te vreezen geweest, Bernard Bruckner, de oudste onder de
teekenaars'* die een soort toezicht in de teekenzalen uitoefende. Deze
had vroeger u tgemunt, naar de nieuwe tijd met zijn nieuwe eischen
was hem boven het hoofd gegroeid. Vroeger hadden een paar goede
patroneo met eenige wijziging jarenlang voldaan, en die tijd was zijn
kracht geweest.
Nu verlangde men ieder seizoen wat nieuws, zooals het er nog nooit
geweest was. In den ouden si ijl vastgeroest, kon hij de overstelpende
wisseling van vormen en stijl niet bijhouden en zag met boozen blik
op de jongeren, de modernen, de eendagsvliegen, zooals hij ze noemde,
neer Vooral Otto's schitterende proeven, de gemakkelijkheid waarmede
hij ontwerpen „uit de mouw schudde" moesten de ijverzucht van den
ouden meester gaande maken en reeds fluisterde men, dat Otto „den
oude" een doom in het oog was en dat het binnen korteren of
langeren tijd wel zou heeten: .hij of ik," want Bruckner had met zijn
tiranniek bestuur reeds menige jonge kracht, die hem in den weg stond,
weten te verwijderen. Het kon niet uitblijven, dat bezorgde vriendinnen
Otto's moeder dit gerucht overbrachten en deze haastte zich haar zoon
te vermanen altijd bescheiden en voorkomend voor Bruckner te zijn
en te onthouden, dat deze een goed vriend van zijn overleden vader
geweest was.
Otto echter lachte om al die bezwaren hartelijk en sprak op zijn ge
wone overmoedige manier, zonder zich door de waarschuwingen der
menschen ook maar in het minst te laten verontrusten
ROOMSCHE ACTIE TE SCHEVENINGEN
De R. K. Propaganda-Cub >Dr. Schaepman« te Scheveningen, die dezer dagen met de meeste
opgewektheid en in stijgenden bloei haar eerste lustrum vierde. In het midden kapelaan H. A. Bil ars,
Geestelijk Adviseur der Club.
Foto WEEVERS.
PIET CRONJÉ f
Een der meeat besproken en bekwaamste aanvoerders uit den Boeren
oorlog in Transvaal, de bekende generaal Hiet Cronjé, die lo»d Me-
thuen en zlin tro pen bij Modderrivier zoo lang met goeden uitslag
heeft tegengehouden, is dezer dagen in zijn geboortestad gestorven.
Zijn overlijden brengt weer de heldendaden in herinnering, door de
Boeren voor hun onafhankelijkheid verricht.
„Heb maar geen zorg, moeder, ik sta met den ouden
Bruckner op goeden voet, op zeer goeden voet zelfs met
hem en allen in zijn huis. Heeft Anna er nog niets van
laten verluiden?"
„Wat moest Anna gezegd hebben?" Dat Olto Louise
Bruckner graag mocht lijden en Louise wederkeerig Otto en
dat hare ouders niets tegen een huwelijk tusschen hen beiden
hadden dan dat ze nog te jong waren. Hiermee was Otto's
moeder het geheel eens. Louise was een braaf, vlijtig meisje,
christelijk opgevoed, en lieftallig en bescheiden was ze ook.
Een betere schoondochter kon zij zich niet wenschen en wijl
geen gebrek zoo gemakkelijk en van zelf verdwijnt als te
jeugdige leeftijd, zoo was in dezen zomer de zaak beslist en
het jonge paar publiek verloofd.
Tot een huwelijk zou het echter de eerste maanden nog
niet komen. Als binnen eenigen tijd Otto's moeder en zuster
zich gingen vestigen op het dorpje, waar
de heerzoon kapelaan was, dat was
al sinds lang moeders liefde wensch
dan konden de jongelui trouwen en in de
ouderlijke wonirig hun intrek nemen.
Die behoefde dan niet leeg te staan of
verkocht te worden, en het zou de jonge
lui heel wat schelen, dat ze in moeders
welouderhouden woning zouden komen
en daa niet in den zak behoefden te
tasten voor de duizend kleinigheden, die
bij de inrichting van een woning noodig
zijn.
Deze woning was een van die, welke
voor ruim twintig jaren bij de uitbreiding
der fabriek door den vader van den
tegenwoordigen eigenaar voor zijne
onderhoorigen varen gebouwd DeRoder's,
vader en zoon, hadden altijd bijzonder
goed voor hun personeel gezorgd en
waren dan ook onder al de werklieden
zeer bemind. De uitbreiding die de fabriek
met aanhoorigheden in dien tijd had ver
kregen, en die zeker voor een niet ge
ring deel aan den goeden geest onder
het personeel te danken was, had de
wijk, die geheel buiten het stadje lag. tot
een soort voorstad gemaakt van een wel
varend, aangenaam voorkomen.
Zoo kwam het ook Otto op dezen
mooien herfstmorgen voor, toen hij tus
schen de tuiotjes die voor de huizen lagen,
door wandelde en naar de bloeiende asters
en dahlia's en naar de openstaande ven
sters keek, vooral naar dat eene daar, waar