Een Broederdienst.
54
E Heer zegene uwen ingang en uwen uitgang1"
Of Otto Gradmann zich ooit de beteekenis
dezer spreuk bewust geworden was? Wel viel
zijn oog daarop, zoo dikwijls hij zijn hoed van
den kapstok daarnaast nam, maar hij kreeg daarbij
nooit een andere gedachte dan deze: „Hoe laDg zullen
Anna's klaprozen den wand nog ontsieren?" De wandver-
s.ering als zoodanig toch moest het gelden was
een van Anna's eerste proeven van glasschilderen en
ofschoon het meisje infusschen het gebrekkige van haar
al te rijk gekleurd werk reeds lang had ingezien, het bleef
op zijn plaats in de vestibule hangen, om de vrome spreuk,
zooals hun moeder zei.
Op een schoonen herfstmorgen gebeurde het, dat Olto
de klaprozen in het geheel niet opmerkte. Hij nam in
de grootste haast zijn hoed van den kapstok en nep zijn
moeder, die achter hem de huiskamer u t was gekomen,
in het heengaan nog toe: „Ik heb haast. Ik wou Frits
Bruckner nog even spreken, vóór de klok luidt. U weet
wel, over morgen."
Met den knop der huisdeur in de hand keerde hij
zich op den drempel nog eens om en wenkte zijn moeder
volgens zijn gewoonte een groet toe, toen zijn oog op
de spreuk aan den wand viel Een zonnestraal, die door
de openstaande deur in de vrij donkere gang viel, deed
de letters in glanzend goud schitteren en verzachtte het
harde rood der daaromheen geslingerde bloemen.
Hoe eigenaardig schoon deed het zich nu voor! Doch
al bekeek Otto de wandspreuk nu met groote oplettend
heid, toch wis het ook heden niet de diepe zin dei woor
den, die hem boeide, maar alleen het lichteffect, dat de
eenvoudige wandvers ering zoo schoon maakte. Otto be
zat een fijn gevoel voor vorm en kleur en al was hij
geen schilder, hij teekende en schilderde toch de motie
ven en patronen in de groote tapijtfabriek van Roder te G.
„Adieu, moeder. Denk u er om: precies half een."
Voort was hij. Nog steeds schitterde en glansde de
spreuk aan den muur: „De Heer zegene uwen ingaDg
en uwen uitgang!"
Octo's moeder, een kleine, tengere vrouw van bijna
zestig jaar, op wier gelaat het leven menigen trek van
zorg had achtergelaten, was haar zoon tot op den drem
pel gevolgd ea keek hem na, zooals hij daar met vlug
geD, veerkrachtigen tred de smalle straat afliep naar het
nabijgelegen fabrieksgebouw. Wat had hij weer een haast,
en het was nog een half uur voor den tijd Maar als hij
den jongen Bruckner nog overhalen wilde morgen aan
het Z mdagsuitstapje deel te nemen en zijn zuster Louise
mede te nemen, dan had hij zijn tijd noodig Gemakke
lijk zou het niet gaan, want de oude Bruckoer had strenge
inzichten en al was Louise nu publiek met Otto verlocfd,
haar vader wilde van wandeltochten of uitstapjes, waar-
UIT HET LAND VAN OUDE GEBRUIKEN:
Engeland is wel het meest democratische koninkrijk van alle bestaande, maar toch
weet men daar od gelukkige wijze het plechtige en indrukwekkende in oude .tra
dities en vormelijkheden te verbinden a>tn nieuwe dingen. Doch soms leidt die
hebbelijkheid om aan de oude gebruiken vast te houden, toch tot curieuze dingen.
Zoo b. v. wordt bij den plechtigen stoet ter opening van het parlement in een der
galakoetsen de koningskroon medegevoerd, gedragen door een daartoe bevoegden
lo d. Dit is nog niet zoo zonderling, maar wèl curieus is. dat achter op deze gala
koets tusschen de lakeien meerij lt de.. koninklijke hof-bootsman! De zaak is
n 1 dat in vroeger tij leq de koningskroon ter wille der veil gheid altijd over water
werd vervoerd. Aan den „hof-bootsman" was daarbij de zorg voor dit kleinood
opgedragen, en dat blijft nu eenmaal zoo!
aan de ouders geen deel namen, niets weten.
KIJKJES VAN DE NIEUWE KERK TE SPANBROEK, EEN BOUWWERK VAN DEN HAARLEMSCHEN ARCHITECT
C. L. M. ROBBERS:
het prachtige vleugelaltaar met opengeslagen vleugels, het intérieur van de ruime, frissche, waardige kerk.
Misschien zou het
intusschen nog
gelukken den
ouden man over
te halen. Sinds
twee dagen sprak
Otto van niets
anders, alsof van
dit uitstapje zijn
'even afhing.
Maar z)o was hij
alvijd; altijd ver
rukt en meege
sleept door iets,
dat hem interes
seerde,zoo aDgtot
iets anders het
weer geheel ver
drong. Moeder
Gradmann zucht
te. Altijd had Ot
to haar meer zorg
gegeven dan de
beide andere,
Ludwig en Anna,
die ka'm en be-
s'endig hun weg
gingen. A tijd
had zij bij hem
den teugel strak
moeten houden.
Niet dat hij slecht
of weerbai st g ge
weest was, o neen,
hij was gewillig
en gehoorzaam
genoeg, maar
zeer onbestendig
en vatbaar voor
indrukken. Hij