35 Maar toen hij zonder om te zien wilde voorbijgaan, verscheen Luyster op den drempel. Hij kwam juist de deur uit, beladen met een zwaar net en een paar roeispanen. Broeder Hervas veinsde hem niet te zien. Waartoe een gesprek aan te knoopen met dezen man, die ongevoelig bleef voor de herhaalde pogingen van de paters der abdij om hem op den goeden weg terug te brengen en die de ontvangen weldaden beantwoordde met slecht gedrag en zelfs me' beleedigingen, als hij te veel gedronken hadl De broeder herhaalde deze dingen bij zich zelf als om zijn overhaasten gang te rechtvaardigen, toen hij z.ch hoorde toe roepen. „Ge gaat al heel trot ch voorbij, bioeder Hervas, alsof ge geen arme lieden kendet." Ofschoon zijn geestelijke staat hem toegevendheid en liefde gebood, was broeder Hervas kort van stof en lichtgeraakt, een tout, die hij uit zijn militaire loopbaan had overgehouden en in welk punt hij zich vruchteloos had zoeken te verbeteren. Dit bewees hij op dit oogenblik, want zich omkeerende ant woordde hij vrij scherp „Ik veracht alleen deugnieten en ongeloovigen zooals gij." De hardheid van dit antwoord scheen Luyster niet te treffen. Een boosaardige glimlach plooide zijne lippen „Oogeloovige, deugniet, dat is gauw gezegd. Men zou evenwel moeten weten, of ik zoo verdien genoemd te worden." En terwijl hij broeder Hervas, die weer doorgeloopen was, ter zijde bleef, vervolgde hij „Wat legt men mij dan ten laste?" „Men verwijt u, dat ge te vaak vergeet een schepsel Gods te zijn, dat ge nooit tot God bidt en Zijn geboden overtreedt." „En dat alles, omdat ik niet naar de Mis ga," sprak de oude matroos met een gedwongen lach. „Ja zeker, maar ook omdat ge liever naar de herberg gaat." „Als ik soms mijh ellende z)ek te vergeten door een glas cider te drinken, is dat mijn zaak; ik doe er mijn naaste niet mede te kort." „Dat doet gij door uw slecht voorbeeld en door vijandige taal tegen den godsdienst, tegen den koning en tegen diegenen, welke hem vertegenwoordigen." „Hem, dien gij den koning noemt, noem ik een tiran. Hij ver drukt het volk en de godsdienst is zijn medeplichtige." „Hoe durft ge aldus spreken, ongelukkige," sprak broeder Hervas verontwaardigd. „Ge vergeet, dat de religieusen der abdij u niets dan goeds hebben gedaan. Waart ge niet bedorven door slechte lectuur, ge zoudt hun dankbaar zijn; in plaats van den koning te belasteren, moest gij hem zegenen. Van hem ontvangt gij immers uw pensioen." „Dat is het loon voor mijn diensten," wierp Luyster tegen. „En dan, voor wat dat hem kost Het overige van den volzin ging verloren in het geraas dat de golven der zee maakten, die tegen het strand kwamen breken, dat de beide voetgangers juist hadden bereikt. Evenwel kon broeder Hervas de laatste woorden van Luyster nog verstaan: „Alles zal weldra veranderen. De regeering van het despotisme is uit; het volk kent thans zijn rechten." De broeder wilde op deze bedreigingen niet letten. Luyster had te vaak reeds getoond onverbeterlijk te zijn, dan dat broeder Hervas daartoe een poging zou willen aanwenden. Hij hield zich dus, alsof hij het niet gehoord had en veranderde plotseling van onderwerp met de woorden „De zee staat slecht; ge zult moeite hebben een net uit te werpen." „Dat zou ongelukkig zijn, want als ik vandaag niets vang, heb ik morgen niet te eten." „Zoo behoeft ge niet te spreken. Ge weet wel dat er aan de abdij altijd brood voor u is en ook gebed, waaraan ge nog meer behoefte hebt." Broeder Hervas haastte zich nu het klooster te bereiken en den abt te berichten, wat hij vernomen had. De woorden van Luyster wekten in hem sombere voorgevoelens. Hij vermoedde, dat zij slechts den weerklank vormden van hetgeen Luyster van de revolutionairen te Frécamp had gehoord, met wien hij zich beroemde in betrekking te staan. Uit de stoutmoedigheid, waar mede hij durfde spreken scheen te blijken, dat hij zeker was van den steun dezer lieden. Het was te vreezen, dat de gebeurtenissen te Parijs hun booze hartstochten zouden ontketenen en als zij een maal meester van het land waren, zouden èn de abdij èa het kasteel aan hun willekeur en geweld zijn overgeleverd Deze vooruitzichten maakten broeder Hervas somber en hij vroeg zich angstig af door welke middelen de gevaren, die hij voorzag, te bezweren zouden zijn. III. Na de in het vorige hoofdstuk verhaalde gebeurtenissen verliepen er verscheidene dagen zonder dat zich eenig belangrijk voorval voor deed. Men bemerkte alleen, dat Luyster niet meer aan de abdij was verschenen en dat zijn hut gesloten bleef. Zijn verdwijning verwonderde niemand, hij was zoo dikwijls afwezig zonder dat men wist waar hij zich bevond. De abt en broeder Hervas wisten echter meer van de* reden dezer afwezigheid. Door hun betrekkingen met Fécamp wisten zij, dat den 14 Juli, toen zich zooveel tragische tooneelen in de hoofdstad hadden afgespeeld, in de kleine Norman- dische stad de terugslag daarvan zich had doen gevoelen. Ordeloos (Foto. C. J. L. Vermeulen, Lange Poten en Toussainckade, Den Haag). EEN VEELBESPROKEN STADSGE- jenden zwierven langs de straten ZICHT TE 's-GR AVENHAGE de Noordwal en Veenkade met brug, welke de Gemeenteraadsleden Vengen oproerige liederen en stieten burg, Deen, Kessler Gevers Deijnoot vojrs tellen door eene overkluizing te vervangen. HET GROOTSTE OLIERESERVOIR TER WERELD: wordt op den hui ligen oogenblik gebouwd in Amerika. In Californië, op een van de eindelooze vlakten in de buurt der oliebronnen, is het door de oliekoningen der Vereenigde Staten aangelegd, en een tweede van dezelfde grootte waarin millioenen gallons olie kunnen worden geborgen, volgt nog. Zulke bouwwerken zijn eerst mogelijk geworden door aanwending van het gewapende beton, dat in staat is den ontzaglijken druk der vloeistof te houden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 5