29
langen tijd in Duitschland zijn verblijf moest houden.
Bij de eerste doodenwacht ontmoette hem de
oude mulder.
Toen gebeurde er iets vreemds: zoodra de mo
lenaar den geestelijke zag, werd bij bleeker dan
de doode, die in de kist lag, hij stiet een schorren
kreet uit, sprong op en snelde in den donkeren
regenachtigen avond haastig weg.
De dorpelingen, die den volgenden morgen hun
koren naar den molen brachten, hoorden van den
knecht, dat de oude mulder ziek was en te bed
lag. Het was te voorzien, dat deze ziekte door de
praatzieke lui met de ontmoeting van den vorigen
avond in vei band gebracht weid en dat daaraan
de avontuurlijkste veronderstellingen werden vast
geknoopt.
De ziekte van den molenaar nam hand over
hand toe. Door het klapperen en stampen van den
molen heen kon men zijn steunen en kermen ver
nemen.
De dokter kwam en ging en haalde de schou
ders op. Tegen de kwaal van den molenaar was
zijn kunst machteloos.
Ook tot de pastorie drong het gerucht van des
molenaars vreemde ziekte door en deed den pastoor
het plan opvatten den mulder te gaan bezoeken.
En zoo wandelde hij een der volgende dagen den
EEN UITVOERING PER RK TOONEKLVEREEMGLNG ST. LUCAS
TE OEGSTGEEST GEKIEKT:
Het schitterend gesla?gde treurspel „Brancomir."
EEN UITVOERING DER R.K. TOONEELVERF.ENIGING ST. LUCAs
TE OEGSTGEEST GEKIEKT:
Het succesvolle blijspel „De snakerijen van Hans."
vastbesloten niets onbe-
ouden mulder met den
weg buiten hetdorp op
proefd te laten om den
Hemel te verzonnen.
Links en rechts werd een venster geopend. Nieuws
gierige blikken volgde den algemeen beminden
zieleherder en als een loopend vuur ging de tijding
door het dorp: „Hij gaat naar den ouden mulder."
De pastoor klom intusschen de uitgesleten treden
van de trap naar de bovenverdieping van den molen
op en trad door de halfgeopende deur de kamer
binnen, waar de molenaar te bed lag. De zieke keek
hem met fonkelende oogen aan en wilde zich in
zijn bed oprichten, maar zijn zwakheid deed hem
weer terugvallen.
„Er uit," siste
hij, „ik heb u niet
laten roepener
uit, zeg ik."
De pastoor sprak
den ongelukkige
zachtmoedig en
kalmeerend toe,
maar tevergeefs.
De molenaar werd
al woester en woes
ter, tot hem de
oogen uit het
hoofd puilden en
het schuim hem op
den mond kwam,
zoodat de pastoor
vreesde, het leven
van den zieke in
gevaar te brengen,
als hij langer aan
hield. Bijna
schreiend ging hij
heen.
„Hebt ge het
gezien," fluisterde
men in het dorp, „weer
te vergeefs."
rJa, dat was te ver
wachten."
De pastoor kon zijn
tranen niet weerhouden,
toen hij zijn studeerkamer
binnentrad, die hij kort te
voren verlaten had met de
hoop, dat zijn poging
bij het verharde gemoed
des molenaars een goed
gevolg zou hebben. De
A. VAN DER MEER,
onderwijzer aan de R.K. Pa
rochiale Jongensschool in de
Haarlemmerstraat te Le den, die
de vorige week als zoodanig zijn
zilveren jubileum vierde.
beminde geestelijke onderbrak zijn breviergebed om
zijn gastheer naar de reden van zijn kommer te vragen.
„Is dat dezelfde man," vroeg hij, toen de pastoor
hem van zijn vruchtelooze poging verhaalde, rdie
voor eenige dagen zoo haastig wegliep toen hij mij
bij de doodenwacht ontmoette?"
„Jawel; ik heb slechts dien eenen in mijn parochie
die mij zorgen baart."
„Meent gij, dat er een schuld op zijn geweten
drukt?"
„Dat denkt men in het dorp algemeen. Hij moet
gedurende den oorlog in Frankrijk iets gedaan heb
ben, dat hem geen rust laat. Wilde hij zich maar
tot Hem wenden, die voor ons aller zonden gestor
ven is
De vreemde priester was in diep nadenken ver
zonken. „Ik zal eens aan de deur kloppen, die voor
u gesloten bleef," verklaarde hij ten laatste den
pastoor.
„Zoudt gij slagen, een vreemde, waar ik, de eigen
pastoor, zoo ruw afgewezen werd?*
„God geve het."
„Als ge slagen mocht," antwoordde de pastoor,
„zoudt ge mij de grootste vreugde bereiden, die ik
nog van het leven hoop."
Toen de schemering inviel, ontwaakte de oude
mulder uit een onrustige sluimering, die het gevolg
was van de langdurige afmatting. Wilde droomen
hadden hem gekweld en het zweet stond nog in
droppels op zijn gerimpeld voorhoofd.
Langzaam opende hij de vermoeide oogleden,
toen hij den geestelijke aan het voeteinde van zijn
bed zag zitten.
Maar het was de pastoor niet: het is de andere.
De in het zwart gekleede gestalte steekt nog ter
nauwernood tegen den donkeren achtergrond af;
alleen het gelaat schemert wit in het halfduister, als
of het niet tot een lichaam behoorde
Wordt vervolgd
EEN VREESELIJK ONGEVAL:
de ruïne van den gashouder van het Seminarie „Hageveld" te Voorhout, die de vorige
week door onvoorzichtigheid des sloopers uit elkaar sprong, waarbij deze ongelukkige
zoodanig gewond werd, dat hij den volgenden dag bezweek.