27 gelijkmatigheid van humeur, een onuitsprekelijke toegenegenheid hadden in hem de plaats ingeno men van de ruwheid van den ouden snorrebaard en geen vrouw had met meer liefde en zachtheid het kind kunnen opvoeden. Wijl het zijn wensch was, dat Gaston evenals zijn voorvaderen de militaire loopbaan zou k ezen, had hij met de wetenschappelijke opvoeding, die de knaap in de abdij ontving, een geheel militaire vorming gepaard doen gaan. Dank zij deze was de knaap op zestienjarigen leeftijd dan ook voileerd in alle lichaamsoefenin gen, in de behandeling der wapenen en het paard rijden. Toch scheen hij weinig geestdrift voor de mili taire loopbaan te koesleren. Hij was niet onge negen daarin zijn fortuin te zoeken, maar op het tijdstip waarop dit verhaal begint, was hij nog niet besloten de traditie zijner voorvaderen te vol gen. Zijn grootvader had hem hierin vrij gelaten in de hoop, dat binnen enkele jaren die geestdrift wel zou komen. De oude Hannibal Beau Casque was niet rijk maar dank zijn spaarzaamheid en de eenvoud zijner levenswijze kon hij best rondkomen. Hij had van zijn ouders een eenvoudig maar geriefe lijk huis geërfd, wel veel minder dan een kasteel, maar toch beter dan een hut. Rond het huis bezat hij eenige landerijen, waarvan hij koren, gerst en hooi oogstte, weiland voldoende om vijf of zes koeien te onderhouden en eindelijk eenigen boschgrond, die het noodige.hout opleverde. Hij leefde met zijn kleinzoon van de opbrengst dezer gronden in zekeren welstand. Ofschoon hij nooit vergat kapitein geweest te zijn in de legers van den Franschen koning," had hij zich toch spoedig aan het landelijk leven gewend..Op het eerste gezicht had men grootvader en kleinkind voor de gelijken kunnen houden van de boeren en visschers, met wie zij leefden, maar men behoefde zich slechts eenige minuten met hen te onderhouden om te erkennen, dat zij in verstand, kennis en zelfs in hun gewoonten boven die een voudige lieden verheven waren. Eu deze erkenden die meerderheid ook gaarne ea in geheel de streek was kapitein Hannibal bekend als iemand, wiens raadgevingen men gerust kon opvolgen. Deze hoogachting, waarvan hij voortdurend de bewijzen ontving, brachten er veel toe bij het leven van den ouden kapitein en zijn kleinzoon te veraangenamen, dat in arbeid op het veld en zorg voor hun ondergeschikten, in oefening en studie en in een geregeld verkeer met de abdij en het kasteel rustig en geregeld voortging. Dikwijls vergezelde Gaston zijn grootvader ook op de vischvangst, de jacht, ,op tochtjes ter zee, op wandelingen langs de kust, en het is dus te begrijpen dat hij zeer aan zijn grootvader gehecht was, wien hij niet alleen alles dankte, maar die ook geheel voor hem scheen te leven. Het verlies van zijn grootvader door den dood was dan ook het meest door hem gevreesde ongeluk ge- geweest, en als hij hem langzaam zag verouderen, als hij hem door ziekten bezosht zag, voelde hij de angst zijn hart samenkrimpen. Wel voelde hij de hoop weer herleven bij eenige beterschap, zooals dit van zijn jeugd te verwachten was, maar nu de ziekte zoo verergerde, maakte hij zich geen illusies meerzijn groot vader was veroordeeld en hij was ontroostbaar, wanhopig. Zijn hart werd verscheurd bij de gedachte, dat hij binnen eenige dagen, binnen eenige uren misschien dat geliefde gelaat niet meer zou aanschouwen. Deze gedachte verliet hem niet, terwijl hij de gravin en broeder Hervas volgde, vergezeld door Marie Théièse, die hem nog steeds bij de hand hield. Binnen een half uur bereikte men het huis van Beau Casque, dat in de schaduw van het kasteel op de helling van een heuvel lag. Een kleine tuin, door een heg afge sloten. omgaf het huis. Bij den ingang van den tuin wachtte hen een boerenvrouw op, wier gelaat opklaarde bij het zien der be zoekers. „Dag, moeder Hanouard," zei Hervas, »wij komen uw meester bezoeken. „Dat zal hem pleizier doen, broeder Hij houdt niet op, om u te roepen." „Hoe gaat het met hem," vroeg de gravin. „Steeds slechter, mevrouw de gravin. Hij zal het niet lang meer maken." Ze traden het huis binnen, behalve Marie Thérèse, die op een wenk harer moeder in den tuin bleef en Gaston, ofschoon tot haar spijt, mede l et binnengaan. Deze snelde naar de kamer van zijn grootvader om de bezoekers aan te kondigen. De zieke zat in een kamerjapon gekleed in een leuningstoel voor een open venster. Achter hem stond zijn bed nog onopgemaakt, wijl hij pas opgestaan was. Ofschoon door ouderdom en ziekte vervallen, zijn gelaat had de uitdrukking van energie en wilskracht behouden, die hem steeds had gekarakteriseerd. Zijn witte, kort geknipte haren lieten het hooge, breede voorhoofd vrij, dat getuigde van zijn levendig verstand, nog verhoogd door de uitdrukking der oogen. Men behoefde dezen grijsaard slechts aan te zien om te weten, dat hij een werkzaam leven geleid had, waarvan hij zonder te verzwakken de-vermoeienissen had ondergaan. Rondom hem prijkten VAN EEN DER LAATSTE SPOORWEGONGELUKKEN IN DUITSCHLAND de spoorwegongelukken zijn tegenwoordig aan de orde van den dag: vooral Frankrijk met de beruchte staatslijnen in het Westen zorgt ervoor, en ook in Duitschland zijn binnenkort een paar ernstige ongelukken voorgevallen Materieel vooral van groote beteekenis door de err.orme schade, al kwamen er gelukkig geen menscken bij om, was de hierboven gekiekte ontsporing van den D-trein Berlijn—Kopenhagen bij het slation Buberow. talrijke souvenirs die dat in herinnering brachtendegens, sabels, pistolen, geweren, een geheel arsenaal, gedenkteekenen van roem rijke wapenfeiten en op den schoorsteenmantel de helm van zijn beroemden voorvader. Toen hij met broeder Hervas de gravin zag binnentreden, kon hij zijn verrassing niet verzwijgen. „Hoe, u, mevrouw! Ge verwaardigt u..." Zij viel hem in de rede en zeide „Toen ik hoorde, dat ge broeder Hervas verlangdet te zien, wilde ik mij ervan overtuigen, dat gij alle zorgen genoot, die ge noodig hebt." „Er ontbreekt mij niets, mevrouw," antwoordde hij. „Ik heb mijn kleinzoon, zijn dienstbode en broeder Hervas die dikwijls naar zijn ouden kameraad komt zien. Maar in mijn toestand baten alle zorgen niets. Het uur van heengaan is voor mij gekomen en ik maak mij daartoe gereed." „Het is altijd voorzichtig zich gereed te houden om voor God te verschijnen en ge doet wel u voor te bereiden. Maar ge kunt hopen en wij hopen ook, dat Hij u nog zal laten leven." Hij schudde het hoofd met een uitdrukking van twijfel. Hij liet zich door deze troostende woorden niet misleiden. „Het is zeer vriendelijk van u, mevrouw de gravin, zoo tot mij te spreken. Maar het is met mij gedaan, voor goed gedaan, en omdat ik overtuigd ben van de nadering van den dood heb ik broeder Hervas laten roepen. Ik heb hem eenige belangrijke din gen aan te bevelen, vooral met betrekking tot Gaston. Hij zal alleen achter blijven, en op zijn leeftijd raad, steun en bescher ming noodig hebben." „De mijne zal hem niet ontbreken," verklaarde de gravin. „Ik durfde het u niet vragen. Maar nu ge het belooft, maakt ge mij zeer gelukkig." Hij nam de hand der gravin en bracht die eerbiedig aan zijn lippen. „Wees er van verzekerd," hernam zij, „dat uw kleinzoon niet verlaten zal zijn. Nu ge er met broeder Hervas over wilt spreken zal ik heengaan. Maar als ge mij spreken wilt, laat mij dan maar roepen." Hij kon slechts eenige woorden van dankbare erkentelijkheid stamelen. „Geleid mevrouw de gravin, mijn jongen," zei hij vervolgens tot Gaston, „en wees haar dankbaar voor de goedheid, die zij ons betoont." De gravin vertrok, gevolgd door Gaston. Zij herhaalde hem wat zij zijn grootvader gezegd had. Hij bewaarde het stilzwijgen, tranen verstikten zijn stem. Maar woorden waren er ook niet noodig om de edele vrouw te overtuigen van de toewijding, die hij voor haar gevoelde. Toen hij echter Marie-Thérèse zag, snelde hij op haar toe en zijn innige broederlijke omhelzing getuigde van de gevoe lens, die zijn hart vervulden. Toen hij de gravin en haar dochter had zien vertrekken ging hij weer naar binnen en vónd zijn vader in druk gesprek met broeder Hervas. Deze luisterde stilzwijgend, maar zijn oogen ant woordden, hij stemde toe en beloofde. „Wij spreken van u, mijn beste jongen, ik heb u aan onzen vriend aanbevolen, zijn steun zal u niet ontbreken." „Nooit," herhaalde broeder Hervas. „Van uwe zijde," vervolgde de zieke, „moet gij hem beschou wen als uw vader, geen ernstig besluit nemen zonder hem, in éen woord hem gehoorzamen zooals ge mij altijd gehoorzaamd hebt. Beloof mij dit op dit oogenblik, mijn kind." „Voor God en voor u, grootvader," antwoordde Gaston, „beloof ik broeder Hervas gehoorzaamheid. Waar zal ik een beteren gids vinden, een gids meer vertrouwd en ook meer bemind, want ik heb hem evenzeer lief als hij mij bemint." Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 11