Het erfdeel der Malleroy's.
Tweede Blad, behóorende
bij De Leidsche Courant van
Maandag 17 October.
Uit de Pers»
Staatssubsidie voor de openbare
leeszalen.
In 't Katholiek Sociaal |W.eek-
b'lad" schrijft Mr. Aalberse een uitvoe
rig artikel over deze aangelegenheid.
'Schr. herinnert "dat in 1908 idoor d'en
[heer van Vuur en in de Tweede Kamer een
amendement voorgesteld werd, om den
post te schrappen. Het werd met slechts
één stem meerderheid vérworpen. De ge-
iheele rechterzijde stemde vóór het amen
dement
Kort daarop viel het Ministerie De
(Meester.
Het Kabinet .Heemskerk trad op en
ide nieuwe Minister van Binnenlandischie
'Zaken keerde de subsidies niet uit.
Op de .begrooting voor 1910 kwam
de post niet voor, maar de Minister zeidie
een onderzoek toe.
,Tot verbazing, o'f laten wij 't maar
zeggen: tot ergernis van velien heeft de
Minister thans echter termen kunnen vin-
iden om op Tte ontwerp-begrooting voor
.1911 een post van f 10.000 uit te trekken,
ivoor subsidies aan openbare n e u't r a-
1 e leeszalen.
Schr. gaat de toelichting van Minister
(Heemskerk na, en legt daarin nadruk,
dat in beginsel aan slechts volko
men onpartijdige instellingen steun
Zal worden geboden.
Hebben wij daarom, Vervolgt mr.
fA tegen de vrijzinnigen onzen zwanen
schoolstrijd moeten voeren, dat thans een
Minister van Rechtsch tegenover dit nieu
we middel tot volksopvoeding want
dat is toch de Openbare Leeszaal ge
heel op vrijzinnig standpunt staat en als
:e i s c h voor subsidieering steltneutra
liteit?
"Hebben daarom, speciaal de Katholie-
ïieke leden der Tweedie Kamer, zich bij
openbare beraadslaging en stemming zoo
krachtig principieel tegen de neutrale
Openbare Leeszaal uitgesproken dat thans
een Minister uit het Coalitie-Kabinet toch
met dit principieel idoor hen verworpen
voorstel komt? Voor dit onderwerp zal
de Minister niet op zijn gewone meer
derheid kunnen Steunen, maar zal hij die
stemmen der sociaal-democraten en vrij
zinnigen behoeven. Is dit in een parlemen
tairen Staat niet iets vreemds?
Principieel zijn de katholieken te
gen de n e ut r al e Openbare Leeszalen
eveneens als tegen de neutrale school
De gronden daarvoor zet s*ir. uiteen.
Wie meewerkt aan de oprichting van
een openbare neutra Ie leeszaal, waar
alles voor ieder ter lezing ligt, werkt
inede aan de verspreiding van hoogst
gevaarlijke lectuur. En juist door zijn
lidmaatschap van 't bestuur, zal hjj (de
(katholiek) er nog toe meewerken, dat
katholieken, die anders de leeszaal niet
zouden bezoeken,- er thans wèl zullen
heengaan. En....... wie 't gevaar bemint,
zal erin vergaan.
Men werpt hier veelal tegen: Maar die
leeszalen komen er toch
Laat men dus maar mee d'oe^
"Om ze zoo weinig mogelijk slecht te ma
ken.
Dit is een drogreden. Waar anderen
een kwaad bedrijven, is dit voor ons geen
voldoende reden, om er mede de verant
woordelijkheid voor te dragen, 't Is mo
gelijk, dat er anders tóch katholieken hieen
gaan. Zeker, maar als zij dat doen; we
tende, dat katholieken er' geen bestuurs
functies in willen vervullen, dan doen
ze dat op eigen verantwoordelijkheid, en
als zij daardoor in hun geloof verflauwen,
zal dat alleen hun eigen schuld zijn.
I.n alle geval zal 't goede, dat men
tracht te bereiken, niet in evenredigheid
staan tot 't kwade, waaraan men mede
werkt, waarvoor men dus mede verant
woordelijk is.
FEUILLETON.
62)
Tenvijl hij zoo sprak, overhandigde hljj
aan Raoul een verzegeld couvert, dat
twee lange brieven bevatte, een van gra
vin Berengère en de andere van Suh
zanne benevens het huwelijkscontract van
Suzanne met Thierry de Montenay. De
brieven bevatten nadere bijzonderheden
over het huwelijk van gravin Berengè
re met Louis d!e Carville, Thierry's ge
boorte en hetgeen voorgevallen was tot
aan zijn vertrek naar Indië,
Terwijl Raoul dit voor zijn familie
zoo bezwarende verhaal las, kwamen en
kele politiebeambten de zaal binnen-,
stormen.
Met hen trad Xavier binnen, dien ge
heel Parijs kende als de rechterband van
graaf de Maurepas en dien men bijge?
Volg vreesde.
Een der bedienden uit het „Witte
Paard" had het ongelukkige idee ge
had naar de kamer der reizigers te gaan
Om te zien of zij soms ieijs njb-ojdfjg!
(hadden. Toen hij htoorde zuchten en
hrommen in d'e kast, had hij deze geo
pend'. Eenmaal vrij, waren de agenten
«aar den kelder gesneld en hadden hun
makkers daar bevrijd. Toen waren (zij
met Xavier naar het huis der Malleroys
gegaan fn <ïe hoop er de drie personen
terug fe yjty&gn» Een .oogenblj.kj jX^YBlËE
Eenigszins anders is het, wanneer wij
vragen, hoe moet de houding van 'den
Staat zijn?
'En dan kunnen wij deze vraag'toetsen
aan de houding tegenover een ander deel
van de.volksopvoeding: het lager middel
baar en hooger onderwijs.
De neutrale school keuren wij af.
Toch kunnen wij er aan medewerken
in de nu eenmaal gegeven omstandighe
den dat de Staat ook neutrale scholen
steunt. Maar op' deze mits dat de Staat
niet enkel de neutrale, maar ook de
niet-neutrale school steunt.
En dit is nu juist, hetgeen ons 'in het
voorstel van Minister Heemskerk bet
meest ergert.
Wordt het voorstel-Heemskerk aange
nomen, dan zal de Staat alleen subsidie
geven aan de Openbare Leeszalen, die op
„volkomen onpartijdig" standpunt staan
d. w. z. waar alles voor ie'der ter le-
zing ligt.
Mier kiest dus de Staat partij voor één
bepaalde opvoedkundige richting, "de vrij
zinnige.
En tot de andere zegt hij, gelijk vroeger
de liberale wetgever tot de voorstanders
van de confess'ioneele school z-eide: ik
steun alleen wat neutraal is daarvoor
rnoogt gij mee belasting betalen wilt
gij, ómdat gij tegen de neutrale school
principieele bezwaren hebt, een eigen
school oprichten, goed, maar.... betaal
dien dan ook zélf!
Hier schuilt het groote misverstand.
De zoogenaamd „neutrale" opvoeding
is niet neutraal, daar zij zelf beslist partij
kiest voor een bepaalde opvoedkundige
richting. De staat, die dus enkel de neu
trale school óf de neutrale leeszaal sub
sidieert, is niet neutraal, hij kiest wél
degelijk partij in den strijd der meeningeft
op dit gebied.
En dait nu hadden wij van een Mi
nister In dit Kabinet niet verwacht,
Schr. haait verschillende uitspraken aan
ten betooge, dat deze meening geen spe
cifiek katholieke meening is, maar
dat wij onze meeniiig over de openbare
leeszalen ook onder de geloovige protes
tanten gedeeld vinden.
Ds. Rudolph schreef o.a. in de „Stan
daard."
„Evenals voor de school dunkt mij niet
minder voor de openbare leeszaaf dit zoo
genaamde neutrale standpunt hoogst
verderfelijk. Evenals we Christeiijke scho
len hebben, 'moeten we ook Christelijke
Openbare Leeszalen hebben. De Chris
telijke volksleeszaal moet het wefk, dat
door de Christelijke volksschool begon
nen is, voortzetten.
En hij komt tot deze conclusie:
„Bij de subsidieering der openbare
leeszalen met boekerijen kan men mu
tatis mutandis hetzelfde stelsel aannemen
als bij de subsidieering der bijzondere
scholen wordt gevolgd.
Dit nu is 't verwondering-wekkende,
ciat Minister "Heemselfrk dit blijkbaar niet
ingezien heeft.
In theorie deelen wij die meening van
T>s. Rudolph.
Maar wij betwijfelen wel eenigszins, of
zij practisch uitvoerbaar zal zijn.
Vooreerst... hoe hoog zal dan deze be-
grootingspost in 'de toekomst wél moe
ten worden?
Er zijn ongeveer 80 Openbare neu
trale Leeszalen.
Laat daar nu een even groot aantal Ka
tholieke, Protestantsche en Sociaal-demo
cratische Leeszalen bij komen, dan ko
men. wij op een aantal van 320 Leeszalen.
Stellen wij het gemiddeld subsidie op
maar f500, dan wordt dat een jaarlijks
terugkeerende uitgave van 160.000 gul
den
Zullen de Staten-Generaal daar ooit
voor te vinden zijn?
Vervolgens: hoe wil men deze zaak
practisch regelen
De bezwaren zijn legio.
Daarom ook juist zullen de voor
standers der neutrale leeszalen zeg
gen, kan de Staat alleen subsidie aan
de neutrale, onpartijdige instellingen ge-
zeide Murillo tot den agent, die de
Kervarec gevangen wilde nemen, wij
zijn hier verzameld ^oor een zaak,
van het hoogste gewicht en de aanwe
zigheid van dezen edelman zal ons waar
schijnlijk noodzakelijk zijn om die zaak
tot een einde tc brengen. Kunt gij hem
niet enkele oogenblikken hier laten als
hij zijn woord1 geeft niet te zullen vluch
ten? Gij kent mij, en ik neem alle ver
antwoording op mij.
Xavier bevond zich in groote verle
genheid1. De orders van de 'Maurepas,
en zijn eigen wrok dreven hem zich
oogenblikkelijk van d'e Kervarec, Jobie
en Alexus meester te maken. Van den
anderen kant echter wist hij dat 't on
verstandig zou zijn een magistraat tegen
zich in te nemen, en vooral een zoo in
vloedrijk en algemeen gezien man als de
Murieile.
Hij wist wel dat de Maurepas hem
wellicht zou berispen d'at hij zich1 door
dien ouden magistraat 'had laten weer
houden, maar hij wist evenzeer, dat als
de Maurepas soms de Muriel le hoodig
had', hij niet zou aarzelen zijn onderge
schikten aan diens wrok prijs te geven.
Daarom dan ook gar hij toe en jdlaats
te zijn mannen zoo, d'at de gevangenenl
geen tweede keer zouden kunnen ont
snappen.
Op dit oogenblik jha'd Raoul de1 brie
ven gelezen jan wendldé hij zich met
betraande oogen tot de Kervarec:
Indien u een .ontzettend groojtje
fortuin kon verkrijgen door de schand
daden vftn y^e famjlig ppjejnfoa&r; te; m&-
ven. En heeft de Minister ook niet onder
de voorwaarden opgenomen, dat alle mo
reel schadelijke en 'zuiver propagandisti
sche lectuur zal worden geweerd?
Hierop tweeërlei:
't Eerste is een p.e'titio principib
Een neu trale leeszaal is niet neutraal:
zij kiest beslist partij voor de v r ij z i n n i-
g e volksopvoedkundige richting.
En wat 't tweede aangaat. ,Wat is mo
reel schadelijke lectuur? tem wat betee-
kent dait alle zuivere propagandistische
lectuur zal worden geweerd?
"Wij komen tot deze conclusie,
dat wij deze voordracht van Minister
Heemskerk ten zeerste betreuren, omdat
zij den Staat partij doet kiezen voor een
bepaalde richting in de volksopvoédkunde,
en hem aan de andere richting allen steun
doet onthouden;
dat, wil de Staat hier steunend 'optre
den, hij dat zal moeten doen werkelijk,
en niet alleen in schijn, onpartijdig: dus
subsidie zal 'moeteni geven niet alleen aan
de neutrale, maar ook aan de niet-neu
trale Openbare Leeszalenmaar
dat dit laatste stelsel, hoewel indien
men althans van meening is, dat de Staat
deze zaak niet aan de gemeenten moet
overlaten theoretisch juist en in een
Staat mét gemengde bevolking alken
rechtvaardig, practisch moeilijk uitvoer
baar moet lieeten.
V/ij betreuren het oprecht, dat wij te
genover een voorstel van dezen 'Mi
nister deze houding moeten aannemen.
Maar aan wien de schuld
Het was den Minister volkomen "goéd
bekend, hoe de meerderheid, waarop zijn
Kabinet steunt, zoo al niet eenstemmig,
dan toch voor een groot deel over bet
vraagstuk der subsidieering van Open
bare neutrale Leeszalen dacht.
Nu hij, niettegenstaande deze wéten-
schap, toch met dit voorstel is gekomen,
mogen wij deze critiek niet terughouden.
Het eedsvraagstuk.
Het door den Minister van Justitie
ingediende noodwetje wordt in „De
T ij d" besproken door den Amsterdam-
schen hoogleeraar prof. Struijcken, die
meent, dat het eene noodwet zal zijn,
welke voor een goed deel beslissend zal
zijn voor de eindoplossing van het eeds
vraagstuk. Zij, die niet opgehouden heb
ben, in woord en geschrift gemoedsbe
zwaren tegen het afleggen van den eed
op te stoomen, hebben hun zinwij
gaan voor een déél der bevolking een
waarborg voor de waarheid der getui
genverklaringen prijsgeven.
Ironie van het lot: een Katholiek mi
nister wordt geroepen het vrijzinnig
beginsel tot zege, te brengen.
Na de wetsbepalingen te zijn nage
gaan, merkt schri. op, dat de practijk
tot nu toe had' aangenomen, dat zijv
dlie niet tot een kerkgenootschap be-
hooren, op de gewone wijze den eed
moeten afleggen. Dé Ffooge Raad had
te hunnen opzichte geen bepaalde be
slissing gegeven. Tot het afleggen yan
den eed zouden zij volgens het arrest
n i e t kunnen worden toegelaten, daar
d'e eed behoorde te worden afgelegd vol
gens de wijze, door ieders kerkgenoot
schap voorgeschreven, of evenwel te hiun
nen opzichte de belofte in de plaats van
den eed kon- treden, was niet beslist.
Het wetsontwerp lost nu op de aange
geven wijze den twijfel op. Den ontvyfer-
per zal zeker van eigen partij de vraag
niet ontgaan, waarom hij deze oplos
sing voorsteltwaarom hij niet liever
duidelijk in de wet neerlegt het stelsel
dat tot 1910 toe door de practijk steeds
daarin werd .gelezen en dat door de
opvolgende liberale en niet-liberale mi
nisteries onaangetast werd gelaten, dat
namelijk ieder op de gewone wijze den
eed moet zweren, tenzij hij behoort tot
een kerkgenootschap, dat het eedlzwe-
ren verbiedt. Zeker zal men noode in de
Memorie van Toelichting iedere verkla
ring missen, dat de minister het betreurt
dat de des-organisatie van het corpora
tieve religieuze leven in ons land zóó
zeer is toegenomen, dat, zelfs een ka
ken, hoe zoudt u dan handelen
De ridder aarzelde te antwoorden.
Ik vraag 't u op uw geweten, ant
woord mij. Ik verzoek u niet om raad,
ik vraag u slechts of gij een fortuin
tot dien prijs zoudt aanvaarden?
Neen, zeide de Kervarec fluiste
rend1.
Dat wist ik wel, hernam Raoul.
Dank voor uwe openhartigheid; Mijne
heeren, vervolgdë hij met luider stem
me, zich tot de rechters wendend, deze
papieren bevatten het onomstootbaar be
wijs van mijn rechten....
Dat zullen we nu juist moeten zien,
riep Richard.
Laat mij uitspreken, mijnheer dé
graaf, hernam de jonge man met min
achting hem aanziende. Om deze reclb
ten te bewijzen, zou het noodig zijn
treurige familie geheimen te openbaren
en personen te kwetsen, die mij dier
baar zijn, alhoewel zij 't aan mij niet
verdienden. Dan zou ik ook mijn half
broeder Albert de Malleroy, wreed moe
ten straffen voor een misdaad waaraan hij
medeschuldgi si doch ,diie mij zoo juist
nog zooveel edelmoedigheid en be-
langelooze h ulp heeft betoond.
Mijn fortuin met dien prijs te betallen
zou te duur zijn. Ik verklaar hier plech
tig afstand te doen van de drie mil-
lioen livres die mijne grootmoeder gra
vin Berengère dé Malleroy mij vermaakt
heeft. Echter stel ik hierbij dé volgen
de voorwaarden:
lo. Deze fortuin zal gelijkelijk ver
deeld tysschen mijn bpo^d^
thol-iek minister genoopt is, 'de regeling
van het eedsvraagstuk op de individua-
listisch-religieuze levensbeschoutving op
te trekken.
Na deze critiek, die den grondslag
van het ontwerp raakt, stelt schrijver
de vraag of de voorgestelde oplossing
de juiste is te achten. Met tal van argu-
emnten geelt prof. Struycken hierop
ontkennend antwoord.
De minister wil blijkbaar hen, die niet
en hen, die wél tot een kerkgenoot
schap behooren, met gelijke maat meten.
Welnu, wanneer een kerkgenootschap
zijnen leden liet eedzweren verbiedt, legt
de wet zich daarbij neer, zonder te vra
gen, of dat kerkgenootschap voor zijn
verbod r e d e 1 ij k e gr onden kan aan
voeren. Waarom wil men dan bij hen,
die buiten een kerkgenootschap staan,
wél de redelijkheid onderzoeken van do
bezwaren, die zij tegen den eed hebben,
en van den uitslag van dat onderzoek
laten afhangen, of die bezwaren zullen
gelden dan wel niet? Wie bovendiein
zal dat onderzoek doen De rechter?...
Er zullen over die'redelijkheid even
veel oordeelvellingen zijn als rechters,
terwijl de Hooge Raad, dank zij zijne tot
cassatie beperkte rechtspraak, wel 'niet
bij machte zal zijn, éénheid erin te b'ren-
gen.
Het wetsontwerp bevat geen bepa
ling over hen, die behooren tot een kerk
genootschap, dat het eedzweren niet ver
biedt, maar die niettemin persoonlijk
daartégen ernstige bezwaren hebben.
Moeten zij het zich laten wélgevallen
dat zij minder goed worden behandeld
dan zij, die buiten ieder kerkgenootschap
staan
Men ziet, het vraagstuk is moeilijk
op te lossen. Ja, men kan zeggen, dat
voor een land, waar de eed eenmaal een
„vraagstuk" is geworden, dit vraagstuk
wil men den eed behouden, vrijwel on
oplosbaar -is. Die oplossing toch zoude
in het recht verzoening moeten brengen
tusschen twee tegenstrijdige levensbe
schouwingen, en dat lean ook de wet
gever niet.
In een ander artikel van de „Tijld"
over dezelfde materie, eveneens van
„zeer bevoegde zijde" afkomstig wordt
met instemming dé noodwet begroet en
toegejuicht, dat ten opzichte van per
sonen die tot qen bepaald kerkgenoot
schap behooren, gemoedsbezwaren tegen
eedsaflegging hadden bevestigd, wordt,
wat tijdelijk door de beslissing van den
Hoogen Raad was losgemaakt.
Maar de Minister is een stap verder
gegaan en heeft een principieele wijziging
in de eedskwestie aangebracht.
Wordt- toch het thians ingediend voor
stel aangenomen, clan zal in burger
lijke zaken en in strafgedingen in
plaats van den eed de belofte mogen af
leggen hij., die niet behoort tot een kerk
of kerkgenootschap en redelijke gron
den opgeeft, waarom hij tegen het afleg
gen van den eed bezwaren heeft.
Onnoodig er op te wijzen, dat hier
door eene diep ingrijpende wijziging
wordt aangebracht, waarvan de aard en
de gevolgen nu maar niet aanstonds zijn
te overzien. Uit religieus, uit moreel,
uit politiek, uit sociaal, uit juridiek oog
punt kan en moet déze zaak worden be
zien, en zal alsdan tot uitvoerige, niet
altijd met cl caar overeenstemmende be
schouwingen aanleiding kunnen geven.
Op deze laatste kwestie gaat schrijver
niet in. Alleen wijst hij er op, dat niet
temin de Regeering het eedsvraagstuk
voor zeker niet het minst belangrijke
deel (Jen eed in burgeilijke en in straf
gedingen) bij liet ingediend ontwerpl
getracht heeft tot oplossing te brengen.
En geheel in 't midden latend, of wij
die oplossing al dan niet juist achten,
komt het ons voor, dat zulks nimmer
geschieden mag incidenteel bij nood
maatregel.
Eene regeling omtrent den eed in
burgerlijke en in strafgedingen maig
slechts getroffen na gezette overweging
van de zaak gelve en van de gevolgen
Albert de Malleroy en mijn nicht Marie
de Canisy, wier moeder de liefdevolle
echtgenoote van mijn vader, de steun
van mijn grootmoeder en moeder en de
beschermster van een kleinen wees,
dien zij slechts van naam kende, ge
weest is.
2o. Mijn vriend1, de Kervarec, zijn
knecht Jobie en de andere personen die
om mij gevangen genomen zijn, moeten
onverwijld in vrijheid gesteld wordén.
3o. Moet een som van twintig dhizend
livres aan Gilbert Forinar, den trou
wen dienaar van mijn vader, gegeven
worden.
Bij deze edele woorden, op krachtigen
toon gesproken, ging een bewonderend
gemompel door de aanwezigen.
Broeder, ze7 Albert, opstaande,
en dé klemtoon leggend on Hot wo-. 1
uw woorden hebben Le achting tu
vriendschap, die ik voor u vanaf 't eer
ste oogenblik koesterde verdubbeld
toen ik u uit uw gevangenis bevrijdde
en toen ik u de papieren, die u toe-
behoordén ter hand stelde, heb ik slechts
den plicht vervuld van ieder rechti-ko-
pen edelman. Ik breng u mijn dank voor
uwe edelmoedigheid, maar ik jcan ze
niet aanvaarden.
Bedenk dat 't gaat om den goedeh
naam van die u dierbaar zijn of moesten
zijn, zeide Raoul op hem toetredend en
fluisterend liet hij er op volgen: Wilt
gij dat het hof en de gehleele stad we
ten dat uw vader niets minder was dan
een....
==ü^a.qu.l 1 moinpelde Albert op. snie,e-
waartoe ze leiden kan, terwijl die even-
tueele regeling noodwendig beschouwd;
zaï moeten worden in verband met diej
regeling omtrent de eedsaflegging ppj
ander terrein (successie-eéd enz.)
Bij een ftoodWet k,an 'duidelijk tvaft,'
dat alles geen sprake zijn.
Brengen wij daarom van ganscher har
te hulde aan den minister van Justitie!
voor den spoed, waarmede hij deze zaak!
heeft tot stand1 gebracht, en voor de o.i.
gelukkige wijze, waarop hij er in is geL
slaagd datgene te ontwerpen, wat ten
gevolge van de jongste jurisprudentie'
n o o d z a k e 1 ij k was geworden vet!
der dan dit n o' o d z a k e 1 ij k gewordend,
moet men o.i. bij deze noodwjet niet
gaan. i
Wellicht zal de ervaring leeren, dat
ook in het vervolg niet verdér behoeft
te worden gegaan. Doch wat idaarvam!
ook \ij, met het aanbrengen van ingrij
pende wijzigingen in het eedsvraagstuk!
zelf zal men, naar onze meening, in elkj
geval moeten wachten, totdat het on
derzoek is afgeloopen, betreffende hef
eedsvraagstuk in zijn algemeene beteeke-
nis, dat blijkens de Memorie van Toé*
lichting reed's aanhangig is.
In een „S t a n d a a r d" driestar luidt
het slot: |1
„Wordt dit ontwerp wet, dan is het ge
vaar dat uit het arrest van den Hoogen'
Raad voortvloeide, voorioopig afgewend
doch meer is er dan nog niet verkre
gen. Het eigenlijke wetsontwerp, dlaft
de geheele zaak de novo te regelen'
heeft, zal eerst daarna kunnen komen.
Juist daarom hadden we liever ge
zien, d'at de noodige wijzigingen in den
tekst van art. 161 Strafv. enz. waren'
aangebracht. Het ware dan duidelijker
geweest, dat thans niet anders bedoeldl
•is, d'an in de bestaande wetgteving
voorziening aan te brengen, waar die
reeds aanstonds poodig bleek. Immers
nu spreekt dit tijdelijk karakter wel uit
de Memorie van Toelichting, doch niet
uit het ontwerp zelf.
Nu moge dit op zich zelf onverschil
lig zijn, toch is dé vrees niet géhéel
ongegrond, dat dit noodwetje een niet
geringen invloed zal uitoefenen op de
latere definitieve regeling."
Erger dan Kuyper.
Ter inleiding van een artikel uit het
sociaal-democratisch partijorgaan over 't
optreden van den Franschen min.-presi
dent Briand, schrijft de Maasbode:
Nederland heeft zijn spoorwegstaking
gehad, later door de sociaal-demoa-a,
ten zeiven erkend' als een „anarchistisch'
avontuur".
Dr. Kuyper is toen de krachtige man
geweest, die binnen de perken van wet
en orde de misdadige woelingen heeft
bedwongen tot welzijn van het land.
Binnen dé perken van wet en orde,
zeggen wij, door de Kamer als verte
genwoordigende het Nederlandsche volk'
met groote meerderheid een wet te doen
aannemen, die het vrije verkeer be
schermde en aan de tuchteloosheid on
der het ambtenaarscorps een einde
maakte.
Toch heette Kuyper de j.worger" en
de maat der wrake is hem door de soc.-
d'em. leiders in alle volheid toegemeten.
Het onder 'democratische iegeningen"(?)
zoo gelukkig levende 'Frankrijk is thans
hi soortgelijk tooneel eener spoorweg
staking.
Aan het hoofd der regeering staaf
daar geen christelijk minister, maar een,
die als het levend ideaal van alle so
ciaal-democratische parlementariërs met
de roode vaan in de hand1 op het mi
nistersgestoelte is geklommen.
Het summum der sociaal-democrati
sche heils-enconomie is immers "bereikt,-
waar de sociaal-democratie na lange en
bange worsteling eindelijk de regee-i
ringsmacht heeft overmeesterd'.
De goederen in de doode hand wer
den staatsgerechtelijk geconfisquerd ten
den staatsgerechtelijk geconfisoeerd ten
tariër, de zege en triumf der democra
tie nam een aanvang.
kenden toon, want hij had in dieins»
oogen het verschrikkelijk woord-gelezen
waarmede hij den Louweloozen vriend
van Thierry de Montenay ging bestem
pelen. Uit medelijden met mij, spreekj
niet verder.
Het zij zoo, spra.. „aoul, .,.aar het
woord dat ik niet uitsprak uit liefde
voor u en om wille van mijn vader;
die verlangde dat ik den uwen verge
ven zou, zullen morgen dUizende men-
schen uitroepen indien gij door mijne
voorwaarde te weigeren, mij noopt deze
treurige zaak voor de rechtbank te bren
gen.
Mijnheer de Montenay, zeide (de
Murielle, wij allen bewonderen uw edel
én ridderlijk gedrag, maar ik meen 't
mijn plicht, u als jongere, aan te raden
wel te overwegen alvorens gij afstand
doet van een ontzaglijk fortuin, dat u
wettig toekomt en diat de rechtbank u
ongetwijfeld zal toewijzen.
Ik dank u mijnheer, sprak Raoul.
In uw plaats zou ik waarschijnlijk ge
sproken hebben als gij, maar in mijn'
plaats geloof ik dat gij gehandeld zoudt
hebben zooals ik.
In naam van mijn dóchter, weiger
ik de afstand van mijnheer de Montenay.
te aanvaarden, zeide barones de Canisy
opstaande.
Gij hebt er 't recht niet toe, zeidé'
Richard. Als haar voogd héb ik alleen de
macht om aan te nemen of te weigeren'
uit haar naam.
(Sjot yolgt.)