Het erfdeel der Malleroy's. Tweede Blad, behóorende bij De Leidsche Courant van Maandag 17 October. Uit de Pers» Staatssubsidie voor de openbare leeszalen. In 't Katholiek Sociaal |W.eek- b'lad" schrijft Mr. Aalberse een uitvoe rig artikel over deze aangelegenheid. 'Schr. herinnert "dat in 1908 idoor d'en [heer van Vuur en in de Tweede Kamer een amendement voorgesteld werd, om den post te schrappen. Het werd met slechts één stem meerderheid vérworpen. De ge- iheele rechterzijde stemde vóór het amen dement Kort daarop viel het Ministerie De (Meester. Het Kabinet .Heemskerk trad op en ide nieuwe Minister van Binnenlandischie 'Zaken keerde de subsidies niet uit. Op de .begrooting voor 1910 kwam de post niet voor, maar de Minister zeidie een onderzoek toe. ,Tot verbazing, o'f laten wij 't maar zeggen: tot ergernis van velien heeft de Minister thans echter termen kunnen vin- iden om op Tte ontwerp-begrooting voor .1911 een post van f 10.000 uit te trekken, ivoor subsidies aan openbare n e u't r a- 1 e leeszalen. Schr. gaat de toelichting van Minister (Heemskerk na, en legt daarin nadruk, dat in beginsel aan slechts volko men onpartijdige instellingen steun Zal worden geboden. Hebben wij daarom, Vervolgt mr. fA tegen de vrijzinnigen onzen zwanen schoolstrijd moeten voeren, dat thans een Minister van Rechtsch tegenover dit nieu we middel tot volksopvoeding want dat is toch de Openbare Leeszaal ge heel op vrijzinnig standpunt staat en als :e i s c h voor subsidieering steltneutra liteit? "Hebben daarom, speciaal de Katholie- ïieke leden der Tweedie Kamer, zich bij openbare beraadslaging en stemming zoo krachtig principieel tegen de neutrale Openbare Leeszaal uitgesproken dat thans een Minister uit het Coalitie-Kabinet toch met dit principieel idoor hen verworpen voorstel komt? Voor dit onderwerp zal de Minister niet op zijn gewone meer derheid kunnen Steunen, maar zal hij die stemmen der sociaal-democraten en vrij zinnigen behoeven. Is dit in een parlemen tairen Staat niet iets vreemds? Principieel zijn de katholieken te gen de n e ut r al e Openbare Leeszalen eveneens als tegen de neutrale school De gronden daarvoor zet s*ir. uiteen. Wie meewerkt aan de oprichting van een openbare neutra Ie leeszaal, waar alles voor ieder ter lezing ligt, werkt inede aan de verspreiding van hoogst gevaarlijke lectuur. En juist door zijn lidmaatschap van 't bestuur, zal hjj (de (katholiek) er nog toe meewerken, dat katholieken, die anders de leeszaal niet zouden bezoeken,- er thans wèl zullen heengaan. En....... wie 't gevaar bemint, zal erin vergaan. Men werpt hier veelal tegen: Maar die leeszalen komen er toch Laat men dus maar mee d'oe^ "Om ze zoo weinig mogelijk slecht te ma ken. Dit is een drogreden. Waar anderen een kwaad bedrijven, is dit voor ons geen voldoende reden, om er mede de verant woordelijkheid voor te dragen, 't Is mo gelijk, dat er anders tóch katholieken hieen gaan. Zeker, maar als zij dat doen; we tende, dat katholieken er' geen bestuurs functies in willen vervullen, dan doen ze dat op eigen verantwoordelijkheid, en als zij daardoor in hun geloof verflauwen, zal dat alleen hun eigen schuld zijn. I.n alle geval zal 't goede, dat men tracht te bereiken, niet in evenredigheid staan tot 't kwade, waaraan men mede werkt, waarvoor men dus mede verant woordelijk is. FEUILLETON. 62) Tenvijl hij zoo sprak, overhandigde hljj aan Raoul een verzegeld couvert, dat twee lange brieven bevatte, een van gra vin Berengère en de andere van Suh zanne benevens het huwelijkscontract van Suzanne met Thierry de Montenay. De brieven bevatten nadere bijzonderheden over het huwelijk van gravin Berengè re met Louis d!e Carville, Thierry's ge boorte en hetgeen voorgevallen was tot aan zijn vertrek naar Indië, Terwijl Raoul dit voor zijn familie zoo bezwarende verhaal las, kwamen en kele politiebeambten de zaal binnen-, stormen. Met hen trad Xavier binnen, dien ge heel Parijs kende als de rechterband van graaf de Maurepas en dien men bijge? Volg vreesde. Een der bedienden uit het „Witte Paard" had het ongelukkige idee ge had naar de kamer der reizigers te gaan Om te zien of zij soms ieijs njb-ojdfjg! (hadden. Toen hij htoorde zuchten en hrommen in d'e kast, had hij deze geo pend'. Eenmaal vrij, waren de agenten «aar den kelder gesneld en hadden hun makkers daar bevrijd. Toen waren (zij met Xavier naar het huis der Malleroys gegaan fn <ïe hoop er de drie personen terug fe yjty&gn» Een .oogenblj.kj jX^YBlËE Eenigszins anders is het, wanneer wij vragen, hoe moet de houding van 'den Staat zijn? 'En dan kunnen wij deze vraag'toetsen aan de houding tegenover een ander deel van de.volksopvoeding: het lager middel baar en hooger onderwijs. De neutrale school keuren wij af. Toch kunnen wij er aan medewerken in de nu eenmaal gegeven omstandighe den dat de Staat ook neutrale scholen steunt. Maar op' deze mits dat de Staat niet enkel de neutrale, maar ook de niet-neutrale school steunt. En dit is nu juist, hetgeen ons 'in het voorstel van Minister Heemskerk bet meest ergert. Wordt het voorstel-Heemskerk aange nomen, dan zal de Staat alleen subsidie geven aan de Openbare Leeszalen, die op „volkomen onpartijdig" standpunt staan d. w. z. waar alles voor ie'der ter le- zing ligt. Mier kiest dus de Staat partij voor één bepaalde opvoedkundige richting, "de vrij zinnige. En tot de andere zegt hij, gelijk vroeger de liberale wetgever tot de voorstanders van de confess'ioneele school z-eide: ik steun alleen wat neutraal is daarvoor rnoogt gij mee belasting betalen wilt gij, ómdat gij tegen de neutrale school principieele bezwaren hebt, een eigen school oprichten, goed, maar.... betaal dien dan ook zélf! Hier schuilt het groote misverstand. De zoogenaamd „neutrale" opvoeding is niet neutraal, daar zij zelf beslist partij kiest voor een bepaalde opvoedkundige richting. De staat, die dus enkel de neu trale school óf de neutrale leeszaal sub sidieert, is niet neutraal, hij kiest wél degelijk partij in den strijd der meeningeft op dit gebied. En dait nu hadden wij van een Mi nister In dit Kabinet niet verwacht, Schr. haait verschillende uitspraken aan ten betooge, dat deze meening geen spe cifiek katholieke meening is, maar dat wij onze meeniiig over de openbare leeszalen ook onder de geloovige protes tanten gedeeld vinden. Ds. Rudolph schreef o.a. in de „Stan daard." „Evenals voor de school dunkt mij niet minder voor de openbare leeszaaf dit zoo genaamde neutrale standpunt hoogst verderfelijk. Evenals we Christeiijke scho len hebben, 'moeten we ook Christelijke Openbare Leeszalen hebben. De Chris telijke volksleeszaal moet het wefk, dat door de Christelijke volksschool begon nen is, voortzetten. En hij komt tot deze conclusie: „Bij de subsidieering der openbare leeszalen met boekerijen kan men mu tatis mutandis hetzelfde stelsel aannemen als bij de subsidieering der bijzondere scholen wordt gevolgd. Dit nu is 't verwondering-wekkende, ciat Minister "Heemselfrk dit blijkbaar niet ingezien heeft. In theorie deelen wij die meening van T>s. Rudolph. Maar wij betwijfelen wel eenigszins, of zij practisch uitvoerbaar zal zijn. Vooreerst... hoe hoog zal dan deze be- grootingspost in 'de toekomst wél moe ten worden? Er zijn ongeveer 80 Openbare neu trale Leeszalen. Laat daar nu een even groot aantal Ka tholieke, Protestantsche en Sociaal-demo cratische Leeszalen bij komen, dan ko men. wij op een aantal van 320 Leeszalen. Stellen wij het gemiddeld subsidie op maar f500, dan wordt dat een jaarlijks terugkeerende uitgave van 160.000 gul den Zullen de Staten-Generaal daar ooit voor te vinden zijn? Vervolgens: hoe wil men deze zaak practisch regelen De bezwaren zijn legio. Daarom ook juist zullen de voor standers der neutrale leeszalen zeg gen, kan de Staat alleen subsidie aan de neutrale, onpartijdige instellingen ge- zeide Murillo tot den agent, die de Kervarec gevangen wilde nemen, wij zijn hier verzameld ^oor een zaak, van het hoogste gewicht en de aanwe zigheid van dezen edelman zal ons waar schijnlijk noodzakelijk zijn om die zaak tot een einde tc brengen. Kunt gij hem niet enkele oogenblikken hier laten als hij zijn woord1 geeft niet te zullen vluch ten? Gij kent mij, en ik neem alle ver antwoording op mij. Xavier bevond zich in groote verle genheid1. De orders van de 'Maurepas, en zijn eigen wrok dreven hem zich oogenblikkelijk van d'e Kervarec, Jobie en Alexus meester te maken. Van den anderen kant echter wist hij dat 't on verstandig zou zijn een magistraat tegen zich in te nemen, en vooral een zoo in vloedrijk en algemeen gezien man als de Murieile. Hij wist wel dat de Maurepas hem wellicht zou berispen d'at hij zich1 door dien ouden magistraat 'had laten weer houden, maar hij wist evenzeer, dat als de Maurepas soms de Muriel le hoodig had', hij niet zou aarzelen zijn onderge schikten aan diens wrok prijs te geven. Daarom dan ook gar hij toe en jdlaats te zijn mannen zoo, d'at de gevangenenl geen tweede keer zouden kunnen ont snappen. Op dit oogenblik jha'd Raoul de1 brie ven gelezen jan wendldé hij zich met betraande oogen tot de Kervarec: Indien u een .ontzettend groojtje fortuin kon verkrijgen door de schand daden vftn y^e famjlig ppjejnfoa&r; te; m&- ven. En heeft de Minister ook niet onder de voorwaarden opgenomen, dat alle mo reel schadelijke en 'zuiver propagandisti sche lectuur zal worden geweerd? Hierop tweeërlei: 't Eerste is een p.e'titio principib Een neu trale leeszaal is niet neutraal: zij kiest beslist partij voor de v r ij z i n n i- g e volksopvoedkundige richting. En wat 't tweede aangaat. ,Wat is mo reel schadelijke lectuur? tem wat betee- kent dait alle zuivere propagandistische lectuur zal worden geweerd? "Wij komen tot deze conclusie, dat wij deze voordracht van Minister Heemskerk ten zeerste betreuren, omdat zij den Staat partij doet kiezen voor een bepaalde richting in de volksopvoédkunde, en hem aan de andere richting allen steun doet onthouden; dat, wil de Staat hier steunend 'optre den, hij dat zal moeten doen werkelijk, en niet alleen in schijn, onpartijdig: dus subsidie zal 'moeteni geven niet alleen aan de neutrale, maar ook aan de niet-neu trale Openbare Leeszalenmaar dat dit laatste stelsel, hoewel indien men althans van meening is, dat de Staat deze zaak niet aan de gemeenten moet overlaten theoretisch juist en in een Staat mét gemengde bevolking alken rechtvaardig, practisch moeilijk uitvoer baar moet lieeten. V/ij betreuren het oprecht, dat wij te genover een voorstel van dezen 'Mi nister deze houding moeten aannemen. Maar aan wien de schuld Het was den Minister volkomen "goéd bekend, hoe de meerderheid, waarop zijn Kabinet steunt, zoo al niet eenstemmig, dan toch voor een groot deel over bet vraagstuk der subsidieering van Open bare neutrale Leeszalen dacht. Nu hij, niettegenstaande deze wéten- schap, toch met dit voorstel is gekomen, mogen wij deze critiek niet terughouden. Het eedsvraagstuk. Het door den Minister van Justitie ingediende noodwetje wordt in „De T ij d" besproken door den Amsterdam- schen hoogleeraar prof. Struijcken, die meent, dat het eene noodwet zal zijn, welke voor een goed deel beslissend zal zijn voor de eindoplossing van het eeds vraagstuk. Zij, die niet opgehouden heb ben, in woord en geschrift gemoedsbe zwaren tegen het afleggen van den eed op te stoomen, hebben hun zinwij gaan voor een déél der bevolking een waarborg voor de waarheid der getui genverklaringen prijsgeven. Ironie van het lot: een Katholiek mi nister wordt geroepen het vrijzinnig beginsel tot zege, te brengen. Na de wetsbepalingen te zijn nage gaan, merkt schri. op, dat de practijk tot nu toe had' aangenomen, dat zijv dlie niet tot een kerkgenootschap be- hooren, op de gewone wijze den eed moeten afleggen. Dé Ffooge Raad had te hunnen opzichte geen bepaalde be slissing gegeven. Tot het afleggen yan den eed zouden zij volgens het arrest n i e t kunnen worden toegelaten, daar d'e eed behoorde te worden afgelegd vol gens de wijze, door ieders kerkgenoot schap voorgeschreven, of evenwel te hiun nen opzichte de belofte in de plaats van den eed kon- treden, was niet beslist. Het wetsontwerp lost nu op de aange geven wijze den twijfel op. Den ontvyfer- per zal zeker van eigen partij de vraag niet ontgaan, waarom hij deze oplos sing voorsteltwaarom hij niet liever duidelijk in de wet neerlegt het stelsel dat tot 1910 toe door de practijk steeds daarin werd .gelezen en dat door de opvolgende liberale en niet-liberale mi nisteries onaangetast werd gelaten, dat namelijk ieder op de gewone wijze den eed moet zweren, tenzij hij behoort tot een kerkgenootschap, dat het eedlzwe- ren verbiedt. Zeker zal men noode in de Memorie van Toelichting iedere verkla ring missen, dat de minister het betreurt dat de des-organisatie van het corpora tieve religieuze leven in ons land zóó zeer is toegenomen, dat, zelfs een ka ken, hoe zoudt u dan handelen De ridder aarzelde te antwoorden. Ik vraag 't u op uw geweten, ant woord mij. Ik verzoek u niet om raad, ik vraag u slechts of gij een fortuin tot dien prijs zoudt aanvaarden? Neen, zeide de Kervarec fluiste rend1. Dat wist ik wel, hernam Raoul. Dank voor uwe openhartigheid; Mijne heeren, vervolgdë hij met luider stem me, zich tot de rechters wendend, deze papieren bevatten het onomstootbaar be wijs van mijn rechten.... Dat zullen we nu juist moeten zien, riep Richard. Laat mij uitspreken, mijnheer dé graaf, hernam de jonge man met min achting hem aanziende. Om deze reclb ten te bewijzen, zou het noodig zijn treurige familie geheimen te openbaren en personen te kwetsen, die mij dier baar zijn, alhoewel zij 't aan mij niet verdienden. Dan zou ik ook mijn half broeder Albert de Malleroy, wreed moe ten straffen voor een misdaad waaraan hij medeschuldgi si doch ,diie mij zoo juist nog zooveel edelmoedigheid en be- langelooze h ulp heeft betoond. Mijn fortuin met dien prijs te betallen zou te duur zijn. Ik verklaar hier plech tig afstand te doen van de drie mil- lioen livres die mijne grootmoeder gra vin Berengère dé Malleroy mij vermaakt heeft. Echter stel ik hierbij dé volgen de voorwaarden: lo. Deze fortuin zal gelijkelijk ver deeld tysschen mijn bpo^d^ thol-iek minister genoopt is, 'de regeling van het eedsvraagstuk op de individua- listisch-religieuze levensbeschoutving op te trekken. Na deze critiek, die den grondslag van het ontwerp raakt, stelt schrijver de vraag of de voorgestelde oplossing de juiste is te achten. Met tal van argu- emnten geelt prof. Struycken hierop ontkennend antwoord. De minister wil blijkbaar hen, die niet en hen, die wél tot een kerkgenoot schap behooren, met gelijke maat meten. Welnu, wanneer een kerkgenootschap zijnen leden liet eedzweren verbiedt, legt de wet zich daarbij neer, zonder te vra gen, of dat kerkgenootschap voor zijn verbod r e d e 1 ij k e gr onden kan aan voeren. Waarom wil men dan bij hen, die buiten een kerkgenootschap staan, wél de redelijkheid onderzoeken van do bezwaren, die zij tegen den eed hebben, en van den uitslag van dat onderzoek laten afhangen, of die bezwaren zullen gelden dan wel niet? Wie bovendiein zal dat onderzoek doen De rechter?... Er zullen over die'redelijkheid even veel oordeelvellingen zijn als rechters, terwijl de Hooge Raad, dank zij zijne tot cassatie beperkte rechtspraak, wel 'niet bij machte zal zijn, éénheid erin te b'ren- gen. Het wetsontwerp bevat geen bepa ling over hen, die behooren tot een kerk genootschap, dat het eedzweren niet ver biedt, maar die niettemin persoonlijk daartégen ernstige bezwaren hebben. Moeten zij het zich laten wélgevallen dat zij minder goed worden behandeld dan zij, die buiten ieder kerkgenootschap staan Men ziet, het vraagstuk is moeilijk op te lossen. Ja, men kan zeggen, dat voor een land, waar de eed eenmaal een „vraagstuk" is geworden, dit vraagstuk wil men den eed behouden, vrijwel on oplosbaar -is. Die oplossing toch zoude in het recht verzoening moeten brengen tusschen twee tegenstrijdige levensbe schouwingen, en dat lean ook de wet gever niet. In een ander artikel van de „Tijld" over dezelfde materie, eveneens van „zeer bevoegde zijde" afkomstig wordt met instemming dé noodwet begroet en toegejuicht, dat ten opzichte van per sonen die tot qen bepaald kerkgenoot schap behooren, gemoedsbezwaren tegen eedsaflegging hadden bevestigd, wordt, wat tijdelijk door de beslissing van den Hoogen Raad was losgemaakt. Maar de Minister is een stap verder gegaan en heeft een principieele wijziging in de eedskwestie aangebracht. Wordt- toch het thians ingediend voor stel aangenomen, clan zal in burger lijke zaken en in strafgedingen in plaats van den eed de belofte mogen af leggen hij., die niet behoort tot een kerk of kerkgenootschap en redelijke gron den opgeeft, waarom hij tegen het afleg gen van den eed bezwaren heeft. Onnoodig er op te wijzen, dat hier door eene diep ingrijpende wijziging wordt aangebracht, waarvan de aard en de gevolgen nu maar niet aanstonds zijn te overzien. Uit religieus, uit moreel, uit politiek, uit sociaal, uit juridiek oog punt kan en moet déze zaak worden be zien, en zal alsdan tot uitvoerige, niet altijd met cl caar overeenstemmende be schouwingen aanleiding kunnen geven. Op deze laatste kwestie gaat schrijver niet in. Alleen wijst hij er op, dat niet temin de Regeering het eedsvraagstuk voor zeker niet het minst belangrijke deel (Jen eed in burgeilijke en in straf gedingen) bij liet ingediend ontwerpl getracht heeft tot oplossing te brengen. En geheel in 't midden latend, of wij die oplossing al dan niet juist achten, komt het ons voor, dat zulks nimmer geschieden mag incidenteel bij nood maatregel. Eene regeling omtrent den eed in burgerlijke en in strafgedingen maig slechts getroffen na gezette overweging van de zaak gelve en van de gevolgen Albert de Malleroy en mijn nicht Marie de Canisy, wier moeder de liefdevolle echtgenoote van mijn vader, de steun van mijn grootmoeder en moeder en de beschermster van een kleinen wees, dien zij slechts van naam kende, ge weest is. 2o. Mijn vriend1, de Kervarec, zijn knecht Jobie en de andere personen die om mij gevangen genomen zijn, moeten onverwijld in vrijheid gesteld wordén. 3o. Moet een som van twintig dhizend livres aan Gilbert Forinar, den trou wen dienaar van mijn vader, gegeven worden. Bij deze edele woorden, op krachtigen toon gesproken, ging een bewonderend gemompel door de aanwezigen. Broeder, ze7 Albert, opstaande, en dé klemtoon leggend on Hot wo-. 1 uw woorden hebben Le achting tu vriendschap, die ik voor u vanaf 't eer ste oogenblik koesterde verdubbeld toen ik u uit uw gevangenis bevrijdde en toen ik u de papieren, die u toe- behoordén ter hand stelde, heb ik slechts den plicht vervuld van ieder rechti-ko- pen edelman. Ik breng u mijn dank voor uwe edelmoedigheid, maar ik jcan ze niet aanvaarden. Bedenk dat 't gaat om den goedeh naam van die u dierbaar zijn of moesten zijn, zeide Raoul op hem toetredend en fluisterend liet hij er op volgen: Wilt gij dat het hof en de gehleele stad we ten dat uw vader niets minder was dan een.... ==ü^a.qu.l 1 moinpelde Albert op. snie,e- waartoe ze leiden kan, terwijl die even- tueele regeling noodwendig beschouwd; zaï moeten worden in verband met diej regeling omtrent de eedsaflegging ppj ander terrein (successie-eéd enz.) Bij een ftoodWet k,an 'duidelijk tvaft,' dat alles geen sprake zijn. Brengen wij daarom van ganscher har te hulde aan den minister van Justitie! voor den spoed, waarmede hij deze zaak! heeft tot stand1 gebracht, en voor de o.i. gelukkige wijze, waarop hij er in is geL slaagd datgene te ontwerpen, wat ten gevolge van de jongste jurisprudentie' n o o d z a k e 1 ij k was geworden vet! der dan dit n o' o d z a k e 1 ij k gewordend, moet men o.i. bij deze noodwjet niet gaan. i Wellicht zal de ervaring leeren, dat ook in het vervolg niet verdér behoeft te worden gegaan. Doch wat idaarvam! ook \ij, met het aanbrengen van ingrij pende wijzigingen in het eedsvraagstuk! zelf zal men, naar onze meening, in elkj geval moeten wachten, totdat het on derzoek is afgeloopen, betreffende hef eedsvraagstuk in zijn algemeene beteeke- nis, dat blijkens de Memorie van Toé* lichting reed's aanhangig is. In een „S t a n d a a r d" driestar luidt het slot: |1 „Wordt dit ontwerp wet, dan is het ge vaar dat uit het arrest van den Hoogen' Raad voortvloeide, voorioopig afgewend doch meer is er dan nog niet verkre gen. Het eigenlijke wetsontwerp, dlaft de geheele zaak de novo te regelen' heeft, zal eerst daarna kunnen komen. Juist daarom hadden we liever ge zien, d'at de noodige wijzigingen in den tekst van art. 161 Strafv. enz. waren' aangebracht. Het ware dan duidelijker geweest, dat thans niet anders bedoeldl •is, d'an in de bestaande wetgteving voorziening aan te brengen, waar die reeds aanstonds poodig bleek. Immers nu spreekt dit tijdelijk karakter wel uit de Memorie van Toelichting, doch niet uit het ontwerp zelf. Nu moge dit op zich zelf onverschil lig zijn, toch is dé vrees niet géhéel ongegrond, dat dit noodwetje een niet geringen invloed zal uitoefenen op de latere definitieve regeling." Erger dan Kuyper. Ter inleiding van een artikel uit het sociaal-democratisch partijorgaan over 't optreden van den Franschen min.-presi dent Briand, schrijft de Maasbode: Nederland heeft zijn spoorwegstaking gehad, later door de sociaal-demoa-a, ten zeiven erkend' als een „anarchistisch' avontuur". Dr. Kuyper is toen de krachtige man geweest, die binnen de perken van wet en orde de misdadige woelingen heeft bedwongen tot welzijn van het land. Binnen dé perken van wet en orde, zeggen wij, door de Kamer als verte genwoordigende het Nederlandsche volk' met groote meerderheid een wet te doen aannemen, die het vrije verkeer be schermde en aan de tuchteloosheid on der het ambtenaarscorps een einde maakte. Toch heette Kuyper de j.worger" en de maat der wrake is hem door de soc.- d'em. leiders in alle volheid toegemeten. Het onder 'democratische iegeningen"(?) zoo gelukkig levende 'Frankrijk is thans hi soortgelijk tooneel eener spoorweg staking. Aan het hoofd der regeering staaf daar geen christelijk minister, maar een, die als het levend ideaal van alle so ciaal-democratische parlementariërs met de roode vaan in de hand1 op het mi nistersgestoelte is geklommen. Het summum der sociaal-democrati sche heils-enconomie is immers "bereikt,- waar de sociaal-democratie na lange en bange worsteling eindelijk de regee-i ringsmacht heeft overmeesterd'. De goederen in de doode hand wer den staatsgerechtelijk geconfisquerd ten den staatsgerechtelijk geconfisoeerd ten tariër, de zege en triumf der democra tie nam een aanvang. kenden toon, want hij had in dieins» oogen het verschrikkelijk woord-gelezen waarmede hij den Louweloozen vriend van Thierry de Montenay ging bestem pelen. Uit medelijden met mij, spreekj niet verder. Het zij zoo, spra.. „aoul, .,.aar het woord dat ik niet uitsprak uit liefde voor u en om wille van mijn vader; die verlangde dat ik den uwen verge ven zou, zullen morgen dUizende men- schen uitroepen indien gij door mijne voorwaarde te weigeren, mij noopt deze treurige zaak voor de rechtbank te bren gen. Mijnheer de Montenay, zeide (de Murielle, wij allen bewonderen uw edel én ridderlijk gedrag, maar ik meen 't mijn plicht, u als jongere, aan te raden wel te overwegen alvorens gij afstand doet van een ontzaglijk fortuin, dat u wettig toekomt en diat de rechtbank u ongetwijfeld zal toewijzen. Ik dank u mijnheer, sprak Raoul. In uw plaats zou ik waarschijnlijk ge sproken hebben als gij, maar in mijn' plaats geloof ik dat gij gehandeld zoudt hebben zooals ik. In naam van mijn dóchter, weiger ik de afstand van mijnheer de Montenay. te aanvaarden, zeide barones de Canisy opstaande. Gij hebt er 't recht niet toe, zeidé' Richard. Als haar voogd héb ik alleen de macht om aan te nemen of te weigeren' uit haar naam. (Sjot yolgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1910 | | pagina 5