€en gelukkige vergissing. 200 De Transcbe onderzeeboot „Pluoiöse". De techniek gaat ver neden ten dage. Maar de ongelukken nemen ook daardoor toe in vreeselijk- heid en tragiek. Maar slechts één verkeerde wen ding en plof.als een steen slaat de amateur uit den hoogen hemel te pletter op den grondslechts een verkeerd-begrepen bevel, één verkeerde druk op een knop, om van een onvoorzien ongeval niet eens te spreken, en de onderzeesche boot wordt ineens een levend graf dat de ingeslotenen op den bodem der zee na ijselijken doodstrijd le vend begraven houdt Het verschrikkelijk ongeluk, dat denFranschen onderzeeër,, Pluvióse" trof in het Kanaal, vlak voor de haven van Calais, is weer een nieu we bijdrage tot de schrikkelijke rampen die het onontkoombaar ge volg schijnen te zijn van de groote vorderingen der moderne techniek. Hoe het ongeval is geschied, is een raadsel, en het zal altijd wel een geheim blijven: juist toen de mailboot „Pas-de-Calais," die den dienst op Londen waarneemt, de haven van Calais uitvoer, kwam DE SCHRIKKELIJKE RAMP VAN DE „PLUVIOSE", de Fransche onderzeeër die dezer dagen zoo droevig verongelukte; bovenste fotode „Pluviose" na haar laatste tochten de haven van Calais weer binnenvarende onderste foto, na de aanvaring, terwijl de voorsteven, een oogenblik vóór dat de onderzeeër voor goed in de diepte verdween, nog boven water uitstak. kennissen, maar ze verklaarde te hebben opgemerkt dat juffrouw Fernow, als ze uitging, nu en dan door een heer van ongeveer vijftig jaar opgewacht werd. Ze wist ook van dezen man een tamelijk nauw keurige beschrijving te geven. Het getuigenverhoor der andere inwonenden gaf tot geen bijzon dere opmerkingen aanleiding. Wal ter Fehrmann, de zoon der ver moorde, scheen zelfs zoo door zijn verdriet overmand, dat de rechter het verhoor zoo kort mogelijk maakte. Nu werd Frida Fernow nogmaals opgeroepen. „Wie is die oude heer, die u hier in de straat nu en dan op wacht," vroeg de rechter van in structie zonder eenige inleiding. Frida schrikte zichtbaar. „Een oude heer," stamelde ze. „Ja, ontken het maar niet. Door hardnekkig zwijgen of door on nauwkeurige of onjuiste inlichtingen zoudt ge u zelf in ernstige ver denking brengen. Nog eens dus wie is die man „Mijn vader." „Ha zool En waarom houdt ge uw omgang met hem zoo verbor gen de duikerboot naar de opper vlakte en stiet tegen den onderkant van de stoomboot en even later zonk de „Pluviöse" weg in zeventien meters diep water met allen die in de ijzeren, hermetisch gesloten kast dienst deden.... Dagen lang heeft men gewurmd, om het volgeloopen zware schip van den zeebodem op te visschen, een groote doodkist voor de zeventien opvarenden, die een schrikkelijken dood zijn gestorven. En dat de Fransche staat nu met groote eere deze „in 't har renasgestorvenen zal doen begraven, ontneemt aan het vreese lijke geval niets van het tragische, dat den plotselingen ondergang van een onderzeesche boot met al de opvarenden tot een schrik kelijke gebeurtenis maakte in de historie der moderne technische uitvindingen 1 ,an tijd tot tijd heb ik alleen een bejaarde dame bezocht, bij wie ik vroeger in betrekking geweest ben," antwoordde het meisje nu eenigszins verlegen. »Hoe heet deze dame en waar woont ze?" „Het is mevrouw Marie Donhardt uit de Wilhelmstrasse No. 2". „En hebt ge anders met niemand conversatie gehouden „Neen." Maar dit neen klonk zeer aarzelend, en het leven dige rood, dat haar wangen kleurde, scheen den rechter van instructie niet zonder reden verdacht toe. „Dus bepaald met niemand anders," herhaalde hij. „Neen, met niemand anders." Maar weer klonk haar antwoord onbestemd en aarzelend. „En wie hebt ge bij mevrouw Donhardt nog meer ontmoet?" „Ze was bijna altijd alleen; een enkele maal echter trof ik een paar vriendinnen van haar aan." „En hebt ge tot geen van deze in nadere betrekking gestaan?" „Neen." „Hebt ge dan misschien opgemerkt, ot het dienstpersoneel er ook kennissen op na hield en welke?" „Van het dienstmeisje kan ik niets zeggen. De keukenmeid echter is een bejaarde vrouw, die zich nooit met vreemden be moeit, anders dan voor de noodzakelijke inkoopen." „Ik dank u. Misschien zal ik u straks nog noodig hebben, wil dus zoo goed zijn het huis voorloopig niet te verlaten." Het meisje knikte en ging heen „Die jonge dame werd al bijzonder verlegen," meende de amb tenaar van het Openbaar Ministerie. „Zou ^zij van de misdaad meer weten dan ze ons zeggen wil?" „Ik weet het niet, we zullen zien." De rechter van instructie sprak deze woorden op zoó drogen toon, dat het duidelijk aan hem te merken was, hoe ongaarne hij op een onzekeren grondslag als hier aanwezig zijn meening uitsprak. „Ik kan niet langer blijven," ging de advocaat voort. „Zoudt u misschien de goedheid willen hebben, mij van het resultaat uwer verdere onderzoekingen op de hoogte te houden?" „Zeker," klonk het antwoord koel en kortaf. Toen de ambtenaar van het Openbaar Ministerie vertrokken was, liet de ander het dienstmeisje roepen.'Ze heette LisetteTrauner en gaf na de gewone officieele vragen zonder eenige achterhoudend heid toe, dat ze nu en dan haar verloofde, den intanterist Martin Roske, ontmoette. Sinds den laatsten Zondag had ze hem echter niet gezien. De keukenmeid, Augusta Bogann, had heelemaal geen Omdat vader het zoo wenscht." „Hm, om weike redenen?" „Omdat. omdat. „Nu?" Opeens hief Frida het hoofd op, keek den rechter daar vóór haar onbeschroomd in het gelaat en sprak op vasten toon„Om dat hij geen onbevlekten naam draagt en mij daardoor niet wil benadeelen." „Is hij dan al eens gestraft?" „Ja." „Waarom „Diefstal met inbraak. Maar hij was onschuldig, dat zweer ik u." Uit haar laatste woorden sprak een zóo diepe smart, dat de rechter van instructie, die anders niet gauw van ontroering last had, nu toch een gevoel van medelijden niet onderdrukken kon. Wel is waar ging dat terstond weer onder in de overweging, dat nu niet onwaarschijnlijk de vader van dit kind de moordenaar en zij zelf medeplichtig aan het schandelijk bedrijf was. „Waar leeft uw vader van?" „Hij is bij een advocaat op kantoor." „Bij wien?" „Bij meneer Sallensthin." „Weet die van uws vaders veroordeeling „Mijn vader heeft mij gezegd, dat hij voor zijn chef absoluut geen geheimen heeft, wat zijn verleden betreft". „Zoo, nu, dat kunnen we vrij gemakkelijk onderzoeken. Het is trouwens een beetje van ondergeschikt belang. Veel voornamer is het, of hij het geweten heeft, dat mevrouw Fehrmann zulk een belangrijk bedrag in huis had." „Dat geloof ik niet." „Waarom niet „Wel meneer, wie zou hem dit anders medegedeeld kunnen hebben dan ik 1 En in den tijd dat het geld binnenkwam mevrouw Fehrmann vroeg mij toen nog schertsend of ik wel ooit zooveel geld bij elkaar gezien had heb ik vader heelemaal niet gesproken." „Werkelijk heelemaal niet?" „Neen, geen enkele maal." „En hebt ge hem in dien tijd ook niet geschreven?" „Neen. We schrijven elkaar trouwens toch maar heel zelden, want mevrouw Fehrmann gaf mij in haarg oedheid dikwijls genoeg gelegenheid om mijn vader te spreken." „Weet ze, waar hij op kantoor was?" - „En was ze ook bekend van zijn veroordeeling?" „Neen. Al had ik als mijn overtuiging uitgesproken, dat hij on schuldig veroordeeld was, dan zou ze me toch niet geloofd heb ben, en daarom zweeg ik maar liever." „Dat begrijp ik heel goed. Maar kunt ge mij misschien ook zeggen, hoe uw vader anders nog vernomen zou kunnen hebben, dat er zooveel geld hier in huis was?" „Het komt mij onmogelijk voor dat zooiets gebeurd zou zijn." „Nu, dat zal wel blijken. Ik verzoek u nu, naar uw kamer te gaan, en daar tot mijn beschikking te blijven, voor het geval ik u nog verder noodig heb „Het zal geschieden, mijnheer de rechter." Wordt vervolgd), Bericht. Een geïllustreerd artikel over de Nederlandsche Bedevaart naar Lourdes moest tot het volgend nummer uitgesteld worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1910 | | pagina 14