Ie Jaargang.
No. 112.
JOSEPMJS HUBERTUS DREHMANNS
3)e £cicbelve ©ou/tcmt
Bureau OUDE SINGEL 54, LEIDEN.
In tere. Telefoon 935. Postbus 6.
DIT BLAD VERSCHIJNT ELKEN DAO, UITGEZONDERD ZON- EN FEESTDAGEN.
DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt met GRATIS POLIS Ongevallen-verzekering
en het GEÏLLUSTREERD ZONDAGSBLAD voor Leiden 9 cent per week,
1.10 per kwartaal; bij onze agenten 10 cent per week, 1.30 per kwartaal. Franco
per post f 1-50 per kwartaal.
Afzonderlijke nummers 21/, cent, met Oeïllustreerd Zondagsblad 5 cent
De ADVERTENTIEPRIJS bedraagt van 15 regels 0.75, elke regel meer 15 cents
ingezonden mededeelingen van 15 regels 1.50, elke regel meer 30 cent, met gratis
bewijsnummer. Bij contract aanzienlijke korting. Groote letters naar plaatsruimte.
Kleine Advertentiëngevraagde betrekkingen, huur en verhuur, koop en verkoop
(geenhandels-advertentiën) 15 regels 25 cent iedere regel meer 5 cent; aangeboden-
betrekkingen 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
DOOR DE ORATIE GODS EN DE GUNST
VAN DEN H. APOSTOLISCHEN STOEL
BISSCHOP VAN ROERMOND,
Hulsprelaat van Zijne Heiligheid den Paos en Assistent-
Bisschop bij den Pauselijken Troon.
Aan alle Oeloovigen van ons Bisdom
heil en zaligheid in den Heer.
Beminde Oeloovigen.
In Onze Vasten-mandementen der drie
laatste jaren hebben Wij u gewezen op
den kostbaren schat, dien de Zaligmaker
aan Zijne Kerk geschonken heeft in het JH.
Sacrament des Altaars.
Bij het aantoonen van al het heerlijke,
dat in dien schat besloten ligt, hebben
iWij uwe aandacht beurtelings gevestigd
op de verhevenheid van het H. Priester
schap, op de waarde van het H. Misoffer
en op de voordeelen der H. Communie.
(Thans moeten Wij u nog wijzen op de
altijddurende tegenwoordigheid van Jezus
In zijn H. Sacrament en op de genaden
en verplichtingen, die voor ons daaruit
.voortvloeien.
Voor ieder mensch, wie het dan ook zij,
Is het van het grootste tijdelijk en eeu-
Jwig belang te weten wat God voor hem
is en wat hij moet zijn voor God. Die
jwederkeerige verhouding wordt ons ten
inadeele aangetoond door onze rede en
ten volle door de geschiedenis en de leer
ider Openbaring, die niets anders zijn dan
de geschiedenis en de leer van den om
gang van God met de menschen en van
,de menschen met God.
Kort en kernachtig wordt ons die ver
houding uitgedrukt in de H. Schrift, waar
.God zegt, dat het Hem een geneugte is
te verkeer en met de kinderen der men
schen 1), waar Hij aan Abraham gebiedt:
Wandel voor Mij en wees volmaakt,"
2) en waar Hij dit gebod voor allen nader
bepaalt met de woorden: ,,Weest vol
maakt, gelijk uwe Hemelsche Vader vol
maakt is." 3).
Voor God .wandelen, op zijn tegen-
Jwoordigheid acht geven, zijne volmaakt
heid leeren kennen, door een vromen le
venswandel gelijkvormig worden aan God
len zich met innige liefde aansluiten aan
'God: dat is Zijn wet voor allen, dat is
de onuitwijkbare voorwaarde voor 's men
schen tijdelijk en eeuwig geluk.
Intusschen is de vervulling van die wet
voor den kortzichtigen, zwakken en zon
digen mensch niet gemakkelijk. Wel kan
hij uit de zichtbare schepping afleiden wie
pod in zich, en wat God voor hem is;
doch het is en blijft voor hem moeilijk zich
te verheffen tot hooger en ruimer kennis
van Gods onzichtbaar Wezen, zich te vor
men naar het evenbeeld van Gods onzicht
bare en oneindige volmaaktheden en zich
door een- kinderlijken omgang met God
aan te sluiten aan zijne omzichtbare maar
tevens ontzagwekkende goddelijke Ma
jesteit. Reeds en vooral de geschiedenis
van het menschdom vóór de komst van
Christus getuigt ons ten duidelijkste, tot
.welk een onwetendheid omtrent God, tot
.welk een verwijdering van God, tot welk
een tegenstelling met den oneindig hei
ligen God de mensch wegzinkt, indien
God niet gestadig -en zichtbaar met hem
verkeert om hem te onderrichten en te
Sterken, te leiden en te verheffen.
Daarom liet God zijn eigen Goddelij-
ken Zoon de menschelijke natuur aan
nemen. Zichtbaar zou deze met de men
schen verkeeren; zichtbaar hun toonen
hoe men voor God moet wandelen en vol
maakt zijnzichtbaar met hen en voor hen
Jwerken, bidden en lijden, om hun zoo Zij
ne goddelijke liefde van nabij aanschou
welijk te maken, hen te verheffen tot hoo
ger kennis van zijne goddelijke volmaakt
heid en hen te brengen tot liefdevolle
aansluiting aan zijn onzichtbaar godde
lijk Wezen. Dat ïs het wat de H. Kerk
Uitjubelt, wanneer zij op den geboortedag
des Heilands zingt, dat Hij is mensch ge-
Worden, opdat wij door de kennis van den
Zichtbaren Godmensch tot de liefde van
Gods onzichtbare volmaaktheden worden
ppgevoerd. (4.
Dat aanschouwen van Gods mensch-
geworden Zoon viel' ten deel aan de H.
Maagd Maria, den H. Joseph, de Apos
telen en leerlingen en aan tal van anderen,
idie het gehik hadden met Jezus gedurende
Zijn 33-jarig leven te verkeeren.
Maar zou Gods barmhartig raadsbe
sluit om het gansche tnenschendom door
de zichtbare tegenwoordigheid van zij
nen Zoon te herpen, en te verheffen, zijn
dndvervujling gevqnc^ hebben dien
kortstondigen omgang met enkelen? O
neenl De behoefte aan Gods zichtbare
aanwezigheid zou steeds groot, steeds
voor allen dezelfde blijven, en daarom
zou dat werk der goddelijke goedertieren
heid zich uitstrekken over alle tijden en
plaatsen en ten goede komen aan alle
volken en geslachten.
Ook de Apostelen voelden die behoefte
aan de voortzetting van Jezus zichtbare
tegenwoordigheid. Toen Jezus na het laat
ste Avondmaal in een hartroerende uit
storting zijner liefde afscheid van hen nam
maakte zich een diepe droefheid van hen
meester. En geen wonder: immers hoe
innig waren zij aan hunnen Heer en
Vriend gehecht! De aanminnelijkheid
van zijn persoon, de liefderijkheid zijner
bejegening, de overweldigende indruk vai?
zijne treffende woorden en wonderen, en
meer nog een geheimzinnige kracht, die
van hem uitging, hadden meer dan eens
een en zoo onweerstaanbaren invloed uit
geoefend op de volksscharen, dat zij Hem
dagen lang volgden zonder aan hunnen
nooddruft te denken. Hoeveel machtiger
moest dan Zijn invloed op Zijne leerlingen
hoeveel inniger hunne aanhankelijkheid
aan hunnen Meester zijn! (Had hij hen
niet boven zoovele anderen uitverkoren
tot Zijne vertrouwelingen, hen niet drie
jaren lang tot deelgenooten gemaakt van
Zijn lief en leed, tot getuigen van Zijne
wonderen en Zijne verheerlijking? Had
den zij niet steeds volop genoten van Zij
nen gemoedelijken omgang, Zijne verhe
ven lessen, Zijne vaderlijke liefde? En
nu zouden zij dat alles moeten derven,
en dien Vriend, dien Weldoener en Va
der verliezen! Tot wien zouden zij zich
wenden, als Hij er niet meer was, die
steeds voor hen de woorden des eeuwi
gen levens had? 5) Wie zou hun geest
verlichten, wie hooger liefde doen op
laaien in ihunne ziel, als .Hij niet meer
met hen verkeerde, die zich het Licht
der wereld noemde 6) en die hun hart
deed gloeien in hun binnenste als Hij
tot hen sprak? En welke band zou hen
met elkander vereenigd houden, als zij
zich niet meer konden scharen om Den-
gene, die hen allen tot zich trok en hun
allen alles was? Wat hen te wachten
stond, had Hij duidelijk genoeg gezegd,
toen Hij hun voorspelde, dat de Herder
zou geslagen en de kudde uiteengedreven
worden 7). En als zij dan van Hem en
van elkander gescheiden waren, zou het
dan niet weldra gelden„Uit het oog, uit
het hart"? Gewis zij konden en zouden
zich bij herhaling Zijne woorden, Zijne
wonderen en weldaden herinnerenmaar
zou die herinnering zonder zijne bemoe
digende tegenwoordigheid levendig en
krachtig genoeg zijn om hunne mensche
lijke zwakheid te steunen in het uifr der
vervolging, die ,Hij hun voorspeld had,
en hunnen ijver te bezielen in de stonde
der zelfverloochening, die zij op Zijn
woord zouden moeten oefenen? Neen, zij
voelden, zij wisten het welals die zicht
bare staf en steun hun kwam te ontbre
ken, als zij den liefderijken en bemoedi
genden blik van hunnen Meester niet
meer op zich voelden rusten; als zij niet
telkens in Zijne tastbare nabijheid konden
komen om raad en moed en lust en liefde
te putten in Zijn goddelijk vriendenhart;
dan zou het hun weldra vergaan als zoo
vele anderen, die vluchtig Zijne woorden
gehoord, in 't voorbijgaan Zijne wonde
ren aanschouwd, misschien ook wel den
invloed Zijner genade een oogenblik in
hun binnenste gevoeld hadden, maar bij
gebreke aan aansluiting aan hunnen Heer
en Vriend niet beter waren geworden dan
een goddel'ooze heiden of een zondige pu-
blikaan.
Dat vooruitzicht was het, dat het hart
der Apostelen bij het afscheid van Jezus
met weemoed vervulde. Maar Jezus
troostte hen: „Ik zal", zoo zeide Hij,
niet als weezen achterlaten, maar tot u
terugkomen; dan zal de wereld mij niet,
maar gij zult Mij zien: dan zult gij er
kennen, dat Ik in mijnen Vader ben, en
dat gij in Mij zijt en Ik in u." 8)
Die troostende belofte van Jezus aan
zijne Apostelen zou ongetwijfeld ten volle
vervuld worden bij hun wederzien in den
Hemel; maar zou zij hare vervulling ook
niet bereids hier op aarde vinden door
de gedurige tegenwoordigheid van Je
zus in Zijn H. Sacrament? Intmers zou
Hij daar niet steeds als een Vader voor
Zijne Apostelen aanwezig blijven en hun
dus nieit als weezen achterlaten? Daar
zou wel Is waar de ongeloovige wereld
Hem niet zien, dat isgeen geloof hechten
aan Zijnq aa.Ott^ighejd; juuy: fflödsa
Apostelen en alle geloovigen Hem daar
niet erkennen als den Zoon des Eeuwigen
Vaders en ondervinden dat het zijn ge
neugte is met hen te verkeeren en zich
innig met hen te vereenigen?
Zoo wilde Jezus dan door zijn onder
de gedaante van brood zichtbare tegen
woordigheid in het H. Sacrament aan
onze zwakheid tegemoet komen, ons het
verkeer met Zijne goddelijke Majesteit
gemakkelijk maken, ons in de gelegenheid
stellen om als Abraham voor Zijn aan
schijn te wandelen en ons naar het even
beeld der volmaaktheid te vormen, waar
van Hij ons in Zijn H. Sacrament een
goddelijk maar aanschouwelijk voorbeeld
geeft
Wat dus de H. Maagd Maria, wat de
Apostelen en anderen hadden gedurende
het tijdelijk leven van Jezus, dat hebben
wij door Zijne tegenwoordigheid in het
H. Sacrament. Immers kunnen wij daar
niet voor Hem knielen, evenals Maria
en Joseph met de herders voor Zijne
kribbe? Kunnen wij Hem daar niet bezoe
ken en om licht en raad vragen, evenals
Nicodemus in den nacht; Hem niet be
wonderen en prijzen evenals de menigte
bij de vermeerdering der brooden; ons
daar niet aan Zijne voeten werpen gelijk
Magdalena; Hem niet erkennen als den
Zoon Gods gelijk den Hoofdman op den
Calvarieberg; Hem niet aanbidden in Zij
ne heerlijkheid, evenals de Apostelen na
Zijne verrijzenis? Gaat ook daar niet een
kracht van Hem uit, die duizenden en dui
zenden tot Hem trekt, en hen aanspoort
om alles te verlaten en Hem te volgen?
Is hij daar niet de levende band, die ons
met God en met elkander verbindt tot
da eene heilige katholieke kerk, evenals
Hij de band was, die zijne Apostelen
vereenigd hield met Zijnen Vader en met
elkander?
Ja, Hij is daar voor ons nog meer:
wat die gelukkigen maar eens of slechts
een korten tijd genoten tijdens Zijn sterfe
lijk leven, dat kan telkens opnieuw dat kan
steeds en overal ons aandeel zijn, als wij
Ht .i bezoeken in Zijn JH. Sacrament
Wat de Heiligen ten volle genieten in den
Hemel bij het aanschouweii en beminnen
van zijn goddelijk Wezen, dat wil Hij ons
reeds thans naar de mate van dit sterfelijk
leven overal mededeelen, waar datzelfde
goddelijk Wezen troont in zijn tabernakel
als een vorst voor zijn hovelingen, veeleer
echter als een vriend voor Zijne vrienden,
een vader voor zijn kinderen.
Welnu, B. G., zijn wij van de werke
lijke tegenwoordigheid van Jezus in zijn
H. Sacrament overtuigd, en weten wij,
dat Hij, die daar aanwezig is, de onein
dige, almachtige God onze Schepper en
Heer, onze Heiland en Rechter is, dan
voegt het ons Hem daar dikwijls te be
zoeken, te aanbidden, te dienen en te
verheerlijken.
Daartoe spoort ons de H. Kerk aanj,
als zij ons in den lofzang van het H.
Sacrament toezingt: „Loof, o Sion, uwen
Heiland, uwen Leidsman, uwen
Herder En verhef Hem door uw
liedLoof Hem uit geheel uw krach
ten, .Want uw allerschoonste lof-<
zang, Evenaart zijn grootheid niet".
Maar zij laat het niet bij die aan
sporing, zij maakt het allen ten plicht
ten minste leenmaal in de week
voor den Heiland te verschijnen bij het
opdragen van het H. Misoffer. Daaren
boven noodigt zij Hare kinderen uit om
Hem herhaaldelijk te komen aanbidden
en verheerlijken en wel vooral op de
dagen en in de nachten der gedurige
aanbidding bij het 40-urengebed, des
namiddags in het Lof, en bij plechtige
processiën met het H. Sacrament.
Wie is er nu, B. G., die zich Ka
tholiek* durft noemen!, wie is er die ge
loof jt aan de tegenwoordigheid van Je
sus Christus in het H. Sacrament, en die
zich aan dat bezoek aan die aanbidding
en verheerlijking kan en mag onttrek
ken.
Hoe grooter de majesteit is van den
God onzer tabernakelen, hoe dieper Hij
zich! vernedert om onder ons te kun
nen Wonen, hoe ruimer hij ons de ge
legenheid biedt om Hem te bezoeken;,
te eeren en te dienen, des te meer moes
ten allen) er op uit zijn, om zidt te
komen aansluiten aan de engelen, die
steeds het tabernakel omringen om hun
ne lof- en liefdejisalmen te doeai op
stijgen tot Hunnen Heer en hunnen God
Maar juist daarom is het zoozeer te
betreuren, dat er niet alleen zoovele mil-
lioenen heidenen en ongeloovigen zijn,
dte iïm ia M n è&vmM ais
hunnen God erkennen, maar helaas, ook
zoovele Katholieken, die dat geloof mis
schien wel belijden, met den mond, maar
het niet betuigen met het hart en met
de daad.
Immers höevelen zijn er onder hein,
die, evenals de ter bruiloft genoodigden
van het Evangelie, weigeren te verschij
nen en te komen aanzitten aan het gast
maal des Heeren. Höevelen, die daartvij
wel verschijnen ,maar zonder bruilofst-
kleed, tot smaad van den goddelijken
Gastheer. Hoevele anderen, die hem in
Zijn H. Sacrament bejegenen, alsof Hij
e rui et was, met onverschilligheid, zon
der eerbied, zonder godsvrucht, zonder
dankbaarheid, zonder liefde. Höevelen
die zijn huis betreden en aan Zijn troon
voorbijgaan zonder Hem te groeten en
zonder de knie' te buigen voor Zijne
Goddelijke Majesteit. Van zulken geldt
het woord van God: „Den ganschen dag
strek ik mijn banden dit naar een volk
zonder geloof en vol tegenspraak; 10) dat
volk eert Mij met de lippen, maar zijn
hart is ver van Mij." 10).
Die ongelukkigen. Denken zij er niet
aan, dat Hij die daar in het tabernakel
rust, hun Heer is, hun Koning en hun
God? Dat Hij hen heeft vrijgekocht door
Zijn bloed? Dat hij daar aanwezig is
om hunnentwil? Dat Hij dus recht heeft
op hunnen eerbied, hunne dankbaarheid,
en hunne liefde? dat Hij thans hun|
Vriend en Vader is, maar ook eens hun
Rechter zal zijn en hun Vergelder?
O, dat zij toch tot inkeer komen en
zich in vrome godsvrucht aansluiten aan
die duizenden en nogmaals duizenden,
die Hem in zijn tabernakelen erkennen
en eeren als hunnen Heer en God die
Hem herhaaldelijk en met eerbied be
zoeken in zijn H. Sacrament en Hem
daar met de engelen aanbidden, die da
gelijks de H. Mis bijwonen om zich aan
Zijn gedurig offer aan te sluitendie
uren bij Hem doorbrengen om Hem al
tijd opnieuw hunne liefde te betuigen en
te bewijzen en hun liefdedbrst telkens
opnieuw te verwekken en te besschen
bij die bron van alle liefde; die het
zich tot een eer rekenen, aan Zijn hof
de wacht te houden en Hem te bege
leiden, wanneer Hij als teerspijs naar
de zieken wordt gebracht of in triomf
wordt rondgedragen in een processie;
die dan hunne wegen en huizen versie
ren, in de hoop, dat Hij die daar voor
bijgaat in Zijn H. Sacrament, hunne hul
de moge aanvaarden, evenals Hij wel
eer het „Hosanna den Zoon Davids"
aanvaardde, dat Hem door de kinderen
van Jerusalem werd toegezongendie
nooit voor het H. Sacrament verschij
nen zonder in aanbidding de knie voor
Hem te buigen, evenals de genezen
blindgeborene van het H. Evangelie, 11)
en nooit aan een kerk, waar Hij rust,
voorbijgaan, zonder Hem ten minste uit
de verte gelijk Joannes, met hart en
hand te groeten, als het Lam Gods, dat
de zonden der wereld wegneemt.
Met hoeveel welgevallen zal de Hei
land die huldigingen aanvaarden, die
zoozeer beantwoorden aan het verlangen
van Zijn Goddelijk Hart. Maar ook hoe
gaarne zal Hij het gebed dergenen ver-
hooren, die zoo in geloof, in vertrou
wen en liefde tot Hem komen om Zijne
gunsten en zegeningen af te smeeken.
Immers evenals Jesus weleer gedu
rende Zijn tijdelijk leven degenen, die
met Hem verkeerden, onderwees en ge
nas, troostte en aanmoedigde, zegende
en heiligde, zoo zet Hij ook thans zijn
werkdadig leven in het H. Sacrament
voort om allen, die tot Hem komen,
in dezelfde gunsten te doen deelen.
Al schijnt Hij in Zijn H. Sacrament
werkeloos, ja levenloos, te zijn, gelijk
een zaak,, toch leeft, toch bidt, toch
werkt Hij daar met ons, voor onstoch
offert Hij zich daar gedurig voor ons
op aan Zijnen Hemelschen Vader.
Evenals weleer brengt Hij daar de
dagen en nachten door in gebed voor
ons heil: evenals weleer ,laat Hij uit
zijn tabernakel zijn minzamen blik rusten
op hen, die Hem omringen evenals wel
eer herhaalt Hij zijn liefderijk: „Ik heb
medelijden met die schare" en schenkt
Hij aan de aanwezigen, die honger en
dorst hebben naar de rechtvaardigheid,
in overvloed het noodige voedsel voor
hunne ziel; evenals weleer opent Hij
van daar uit aan zoovele blin
den naar den geest de oogen des geloofs,
wekt Hij zoo menigeu Lazarus op uit het
graf der zonden, verdrijft hij den duivel
«it jog jne,n,ig Loost £tij in hjinne
droefenis zoo menigen ongelukkigen va
der en zoo menige treurende moeder;
evenals weleer roept Hij daar: „Komt
allen tot Mij, die vermoeid en beiast
zijt, en Ik zal u verkwikken 12) en
evenals weleer smeekt Hij daar Zijnen;
Vader om vergiffenis voor onze zonden
evenals weleer geeft Hij daar aan air
len het voorbeeld van Zijne gehoor
zaamheid, Zijne ootmoedigheid en Zijnd
liefde en toont Hij ons hoe wij in vol-:
maaktheid kunnen wandelen voor God
evenals weleer draagt Hij daar onop-.
houdelijk het offer van Zijne vernede
ring en Zijne vernietiging op, om met
ons en voor ons Zijnen Vader te ver-
heerlijken en ons volledige vergiffenis!
en overvloed van genaden te verwerveau
Is dat het liefderijk doel, is dat het
goddelijk uitwerksel van Jezus voortdu
rende tegenwoordigheid in het JU. Sacra
ment, B. G., dan mogen wij wel herhaal
delijk naar het woord van den ,H. Pau-
lus, „met vertrouwen naderen tot dien
troon der genade, om daar barmhartigheid
te verwerven en genade te erlangen zoo.
dikwijls zij ons te stade komen" 13) Be
zoeken wij daarom dikwijls den Heiland
in Zijn Tabernakel. Bidden, smeeken wij
Hem daar om licht en kracht, om troost
en bemoediging, om vergiffenis van onze
zonden, en vooruitgang in de deugd, om'
toename in Zijne liefde en volharding in|
Zijnen dienst, om gestadigen bijstand voor
ons zeiven en overvloedige genaden voor, i
anderen. Maar bidden, vragen, smeeken;!
wij Hem steeds om dat alles me .ieri-
gen eerbied, met volle vertrouwen, met!1
kinderlijken aandrang, met volhardende;
liefde. Bidden .wij daar vooral voor deiI
toename der verheerlijking van Jezus in
Zijn H. Sacrament, voor de verheffing en;
de zegepraal van Zijne Bruid, onze Moe
der de H. Kerk, voor den H. Vader, voor
.Hare Majesteit de Koningin en haren ko
ninklijken Gemaal, voor hare dochter
Kroonprinses Juliana, en H. M. de Ko-
ningin-Moederbidden .wij voor de be
keering der zondaars en der ongeloovi- j
gen, opdat allen, in geloof en liefde Jezual
in het ,H- Sacrament vereerend en aan
biddend, zich aansluiten aan de duizendj-
maat duizenden die, naar het woord van
den H. Joannes, in den hemel jubelen:
Aan Hem, die op den troon zetelt, en aan
het Lam, dat geslachtofferd is zij lof en 1
eer, prijs en macht in alle eeuwigheid 14)]
Gegeven te Roermond, den 25 Jn. 1910*
f J. H. DREHMANNS,
Bisschop van Roermond^
O plast van Z. D. Hoogwaardigheid^
J. W. J. LINSSEN,
Secretaris van het Bisdom#;
1) Spreuk VIII, 31. 2) Gem XVII, 14
3) Matth. V, 48. 4) Praef. de Nativ4
5) Joann. VI, 69. 6) Joann. IX, 54i
17) Matth*. XXVI, 31. 8) Joann. XIV,
18 20. 9) Rom. X, 21. 10) Is. XXIX*
13. 11) Joann. IX, 38. 12) Matth. XI,
28. 13) Hebr. IV, 16. 14) Apoc. V,
13.
V Het duel.
De Minister van Oorlog heeft in de
Eerste Kamer in zake het tweegevecht
een verklaring afgelegd, waarbij hij zei-
de, dat het weigeren van een duel van;
gêen invloed mag zijn op de beoordee-!
ling van een officier; en de Minister
antwoordde bevestigend op de vraagy
of hij den officier, die den zedelijkeifl
moed toonde een duel te weigeren,
hand boven het hoofd zou houden.
Ons komt deze verklaring tamelijk)
negatief voor. j|
Het tweegevecht is bij de wet verbo
den
Een valsche opvatting van wat som
migen onder „eer" verstaan, kan slechts
ten grondslag liggen aan zoo een bar-
baarsch gebruik. Ij
Dan had de minister zich o. i. meer.
positief kunnen uitdrukken, en niet
slechts verklaren, dat het weigeren
van het duel geen invloed zou uitoefe-
nern op de carrière van een officier^
maar dat het aangaan van een twee
gevecht wel degelijk in overweging ko
men zou bij de beoordeeling van een,'
officier, en, op zijn allerminst, een groot
beletsel zou zijn voor diens bevorder;
ring.
Het is niet zoozeer de vraag, of del
minister den officier, die een duel we
gert, de hand boven het hoofc^
zal houden, dan wel, of de Minister!
v,an ee,i\ officier, die eep tweegevedi,!