Ie Jaargang. No. 112. JOSEPMJS HUBERTUS DREHMANNS 3)e £cicbelve ©ou/tcmt Bureau OUDE SINGEL 54, LEIDEN. In tere. Telefoon 935. Postbus 6. DIT BLAD VERSCHIJNT ELKEN DAO, UITGEZONDERD ZON- EN FEESTDAGEN. DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt met GRATIS POLIS Ongevallen-verzekering en het GEÏLLUSTREERD ZONDAGSBLAD voor Leiden 9 cent per week, 1.10 per kwartaal; bij onze agenten 10 cent per week, 1.30 per kwartaal. Franco per post f 1-50 per kwartaal. Afzonderlijke nummers 21/, cent, met Oeïllustreerd Zondagsblad 5 cent De ADVERTENTIEPRIJS bedraagt van 15 regels 0.75, elke regel meer 15 cents ingezonden mededeelingen van 15 regels 1.50, elke regel meer 30 cent, met gratis bewijsnummer. Bij contract aanzienlijke korting. Groote letters naar plaatsruimte. Kleine Advertentiëngevraagde betrekkingen, huur en verhuur, koop en verkoop (geenhandels-advertentiën) 15 regels 25 cent iedere regel meer 5 cent; aangeboden- betrekkingen 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. DOOR DE ORATIE GODS EN DE GUNST VAN DEN H. APOSTOLISCHEN STOEL BISSCHOP VAN ROERMOND, Hulsprelaat van Zijne Heiligheid den Paos en Assistent- Bisschop bij den Pauselijken Troon. Aan alle Oeloovigen van ons Bisdom heil en zaligheid in den Heer. Beminde Oeloovigen. In Onze Vasten-mandementen der drie laatste jaren hebben Wij u gewezen op den kostbaren schat, dien de Zaligmaker aan Zijne Kerk geschonken heeft in het JH. Sacrament des Altaars. Bij het aantoonen van al het heerlijke, dat in dien schat besloten ligt, hebben iWij uwe aandacht beurtelings gevestigd op de verhevenheid van het H. Priester schap, op de waarde van het H. Misoffer en op de voordeelen der H. Communie. (Thans moeten Wij u nog wijzen op de altijddurende tegenwoordigheid van Jezus In zijn H. Sacrament en op de genaden en verplichtingen, die voor ons daaruit .voortvloeien. Voor ieder mensch, wie het dan ook zij, Is het van het grootste tijdelijk en eeu- Jwig belang te weten wat God voor hem is en wat hij moet zijn voor God. Die jwederkeerige verhouding wordt ons ten inadeele aangetoond door onze rede en ten volle door de geschiedenis en de leer ider Openbaring, die niets anders zijn dan de geschiedenis en de leer van den om gang van God met de menschen en van ,de menschen met God. Kort en kernachtig wordt ons die ver houding uitgedrukt in de H. Schrift, waar .God zegt, dat het Hem een geneugte is te verkeer en met de kinderen der men schen 1), waar Hij aan Abraham gebiedt: Wandel voor Mij en wees volmaakt," 2) en waar Hij dit gebod voor allen nader bepaalt met de woorden: ,,Weest vol maakt, gelijk uwe Hemelsche Vader vol maakt is." 3). Voor God .wandelen, op zijn tegen- Jwoordigheid acht geven, zijne volmaakt heid leeren kennen, door een vromen le venswandel gelijkvormig worden aan God len zich met innige liefde aansluiten aan 'God: dat is Zijn wet voor allen, dat is de onuitwijkbare voorwaarde voor 's men schen tijdelijk en eeuwig geluk. Intusschen is de vervulling van die wet voor den kortzichtigen, zwakken en zon digen mensch niet gemakkelijk. Wel kan hij uit de zichtbare schepping afleiden wie pod in zich, en wat God voor hem is; doch het is en blijft voor hem moeilijk zich te verheffen tot hooger en ruimer kennis van Gods onzichtbaar Wezen, zich te vor men naar het evenbeeld van Gods onzicht bare en oneindige volmaaktheden en zich door een- kinderlijken omgang met God aan te sluiten aan zijne omzichtbare maar tevens ontzagwekkende goddelijke Ma jesteit. Reeds en vooral de geschiedenis van het menschdom vóór de komst van Christus getuigt ons ten duidelijkste, tot .welk een onwetendheid omtrent God, tot .welk een verwijdering van God, tot welk een tegenstelling met den oneindig hei ligen God de mensch wegzinkt, indien God niet gestadig -en zichtbaar met hem verkeert om hem te onderrichten en te Sterken, te leiden en te verheffen. Daarom liet God zijn eigen Goddelij- ken Zoon de menschelijke natuur aan nemen. Zichtbaar zou deze met de men schen verkeeren; zichtbaar hun toonen hoe men voor God moet wandelen en vol maakt zijnzichtbaar met hen en voor hen Jwerken, bidden en lijden, om hun zoo Zij ne goddelijke liefde van nabij aanschou welijk te maken, hen te verheffen tot hoo ger kennis van zijne goddelijke volmaakt heid en hen te brengen tot liefdevolle aansluiting aan zijn onzichtbaar godde lijk Wezen. Dat ïs het wat de H. Kerk Uitjubelt, wanneer zij op den geboortedag des Heilands zingt, dat Hij is mensch ge- Worden, opdat wij door de kennis van den Zichtbaren Godmensch tot de liefde van Gods onzichtbare volmaaktheden worden ppgevoerd. (4. Dat aanschouwen van Gods mensch- geworden Zoon viel' ten deel aan de H. Maagd Maria, den H. Joseph, de Apos telen en leerlingen en aan tal van anderen, idie het gehik hadden met Jezus gedurende Zijn 33-jarig leven te verkeeren. Maar zou Gods barmhartig raadsbe sluit om het gansche tnenschendom door de zichtbare tegenwoordigheid van zij nen Zoon te herpen, en te verheffen, zijn dndvervujling gevqnc^ hebben dien kortstondigen omgang met enkelen? O neenl De behoefte aan Gods zichtbare aanwezigheid zou steeds groot, steeds voor allen dezelfde blijven, en daarom zou dat werk der goddelijke goedertieren heid zich uitstrekken over alle tijden en plaatsen en ten goede komen aan alle volken en geslachten. Ook de Apostelen voelden die behoefte aan de voortzetting van Jezus zichtbare tegenwoordigheid. Toen Jezus na het laat ste Avondmaal in een hartroerende uit storting zijner liefde afscheid van hen nam maakte zich een diepe droefheid van hen meester. En geen wonder: immers hoe innig waren zij aan hunnen Heer en Vriend gehecht! De aanminnelijkheid van zijn persoon, de liefderijkheid zijner bejegening, de overweldigende indruk vai? zijne treffende woorden en wonderen, en meer nog een geheimzinnige kracht, die van hem uitging, hadden meer dan eens een en zoo onweerstaanbaren invloed uit geoefend op de volksscharen, dat zij Hem dagen lang volgden zonder aan hunnen nooddruft te denken. Hoeveel machtiger moest dan Zijn invloed op Zijne leerlingen hoeveel inniger hunne aanhankelijkheid aan hunnen Meester zijn! (Had hij hen niet boven zoovele anderen uitverkoren tot Zijne vertrouwelingen, hen niet drie jaren lang tot deelgenooten gemaakt van Zijn lief en leed, tot getuigen van Zijne wonderen en Zijne verheerlijking? Had den zij niet steeds volop genoten van Zij nen gemoedelijken omgang, Zijne verhe ven lessen, Zijne vaderlijke liefde? En nu zouden zij dat alles moeten derven, en dien Vriend, dien Weldoener en Va der verliezen! Tot wien zouden zij zich wenden, als Hij er niet meer was, die steeds voor hen de woorden des eeuwi gen levens had? 5) Wie zou hun geest verlichten, wie hooger liefde doen op laaien in ihunne ziel, als .Hij niet meer met hen verkeerde, die zich het Licht der wereld noemde 6) en die hun hart deed gloeien in hun binnenste als Hij tot hen sprak? En welke band zou hen met elkander vereenigd houden, als zij zich niet meer konden scharen om Den- gene, die hen allen tot zich trok en hun allen alles was? Wat hen te wachten stond, had Hij duidelijk genoeg gezegd, toen Hij hun voorspelde, dat de Herder zou geslagen en de kudde uiteengedreven worden 7). En als zij dan van Hem en van elkander gescheiden waren, zou het dan niet weldra gelden„Uit het oog, uit het hart"? Gewis zij konden en zouden zich bij herhaling Zijne woorden, Zijne wonderen en weldaden herinnerenmaar zou die herinnering zonder zijne bemoe digende tegenwoordigheid levendig en krachtig genoeg zijn om hunne mensche lijke zwakheid te steunen in het uifr der vervolging, die ,Hij hun voorspeld had, en hunnen ijver te bezielen in de stonde der zelfverloochening, die zij op Zijn woord zouden moeten oefenen? Neen, zij voelden, zij wisten het welals die zicht bare staf en steun hun kwam te ontbre ken, als zij den liefderijken en bemoedi genden blik van hunnen Meester niet meer op zich voelden rusten; als zij niet telkens in Zijne tastbare nabijheid konden komen om raad en moed en lust en liefde te putten in Zijn goddelijk vriendenhart; dan zou het hun weldra vergaan als zoo vele anderen, die vluchtig Zijne woorden gehoord, in 't voorbijgaan Zijne wonde ren aanschouwd, misschien ook wel den invloed Zijner genade een oogenblik in hun binnenste gevoeld hadden, maar bij gebreke aan aansluiting aan hunnen Heer en Vriend niet beter waren geworden dan een goddel'ooze heiden of een zondige pu- blikaan. Dat vooruitzicht was het, dat het hart der Apostelen bij het afscheid van Jezus met weemoed vervulde. Maar Jezus troostte hen: „Ik zal", zoo zeide Hij, niet als weezen achterlaten, maar tot u terugkomen; dan zal de wereld mij niet, maar gij zult Mij zien: dan zult gij er kennen, dat Ik in mijnen Vader ben, en dat gij in Mij zijt en Ik in u." 8) Die troostende belofte van Jezus aan zijne Apostelen zou ongetwijfeld ten volle vervuld worden bij hun wederzien in den Hemel; maar zou zij hare vervulling ook niet bereids hier op aarde vinden door de gedurige tegenwoordigheid van Je zus in Zijn H. Sacrament? Intmers zou Hij daar niet steeds als een Vader voor Zijne Apostelen aanwezig blijven en hun dus nieit als weezen achterlaten? Daar zou wel Is waar de ongeloovige wereld Hem niet zien, dat isgeen geloof hechten aan Zijnq aa.Ott^ighejd; juuy: fflödsa Apostelen en alle geloovigen Hem daar niet erkennen als den Zoon des Eeuwigen Vaders en ondervinden dat het zijn ge neugte is met hen te verkeeren en zich innig met hen te vereenigen? Zoo wilde Jezus dan door zijn onder de gedaante van brood zichtbare tegen woordigheid in het H. Sacrament aan onze zwakheid tegemoet komen, ons het verkeer met Zijne goddelijke Majesteit gemakkelijk maken, ons in de gelegenheid stellen om als Abraham voor Zijn aan schijn te wandelen en ons naar het even beeld der volmaaktheid te vormen, waar van Hij ons in Zijn H. Sacrament een goddelijk maar aanschouwelijk voorbeeld geeft Wat dus de H. Maagd Maria, wat de Apostelen en anderen hadden gedurende het tijdelijk leven van Jezus, dat hebben wij door Zijne tegenwoordigheid in het H. Sacrament. Immers kunnen wij daar niet voor Hem knielen, evenals Maria en Joseph met de herders voor Zijne kribbe? Kunnen wij Hem daar niet bezoe ken en om licht en raad vragen, evenals Nicodemus in den nacht; Hem niet be wonderen en prijzen evenals de menigte bij de vermeerdering der brooden; ons daar niet aan Zijne voeten werpen gelijk Magdalena; Hem niet erkennen als den Zoon Gods gelijk den Hoofdman op den Calvarieberg; Hem niet aanbidden in Zij ne heerlijkheid, evenals de Apostelen na Zijne verrijzenis? Gaat ook daar niet een kracht van Hem uit, die duizenden en dui zenden tot Hem trekt, en hen aanspoort om alles te verlaten en Hem te volgen? Is hij daar niet de levende band, die ons met God en met elkander verbindt tot da eene heilige katholieke kerk, evenals Hij de band was, die zijne Apostelen vereenigd hield met Zijnen Vader en met elkander? Ja, Hij is daar voor ons nog meer: wat die gelukkigen maar eens of slechts een korten tijd genoten tijdens Zijn sterfe lijk leven, dat kan telkens opnieuw dat kan steeds en overal ons aandeel zijn, als wij Ht .i bezoeken in Zijn JH. Sacrament Wat de Heiligen ten volle genieten in den Hemel bij het aanschouweii en beminnen van zijn goddelijk Wezen, dat wil Hij ons reeds thans naar de mate van dit sterfelijk leven overal mededeelen, waar datzelfde goddelijk Wezen troont in zijn tabernakel als een vorst voor zijn hovelingen, veeleer echter als een vriend voor Zijne vrienden, een vader voor zijn kinderen. Welnu, B. G., zijn wij van de werke lijke tegenwoordigheid van Jezus in zijn H. Sacrament overtuigd, en weten wij, dat Hij, die daar aanwezig is, de onein dige, almachtige God onze Schepper en Heer, onze Heiland en Rechter is, dan voegt het ons Hem daar dikwijls te be zoeken, te aanbidden, te dienen en te verheerlijken. Daartoe spoort ons de H. Kerk aanj, als zij ons in den lofzang van het H. Sacrament toezingt: „Loof, o Sion, uwen Heiland, uwen Leidsman, uwen Herder En verhef Hem door uw liedLoof Hem uit geheel uw krach ten, .Want uw allerschoonste lof-< zang, Evenaart zijn grootheid niet". Maar zij laat het niet bij die aan sporing, zij maakt het allen ten plicht ten minste leenmaal in de week voor den Heiland te verschijnen bij het opdragen van het H. Misoffer. Daaren boven noodigt zij Hare kinderen uit om Hem herhaaldelijk te komen aanbidden en verheerlijken en wel vooral op de dagen en in de nachten der gedurige aanbidding bij het 40-urengebed, des namiddags in het Lof, en bij plechtige processiën met het H. Sacrament. Wie is er nu, B. G., die zich Ka tholiek* durft noemen!, wie is er die ge loof jt aan de tegenwoordigheid van Je sus Christus in het H. Sacrament, en die zich aan dat bezoek aan die aanbidding en verheerlijking kan en mag onttrek ken. Hoe grooter de majesteit is van den God onzer tabernakelen, hoe dieper Hij zich! vernedert om onder ons te kun nen Wonen, hoe ruimer hij ons de ge legenheid biedt om Hem te bezoeken;, te eeren en te dienen, des te meer moes ten allen) er op uit zijn, om zidt te komen aansluiten aan de engelen, die steeds het tabernakel omringen om hun ne lof- en liefdejisalmen te doeai op stijgen tot Hunnen Heer en hunnen God Maar juist daarom is het zoozeer te betreuren, dat er niet alleen zoovele mil- lioenen heidenen en ongeloovigen zijn, dte iïm ia M n è&vmM ais hunnen God erkennen, maar helaas, ook zoovele Katholieken, die dat geloof mis schien wel belijden, met den mond, maar het niet betuigen met het hart en met de daad. Immers höevelen zijn er onder hein, die, evenals de ter bruiloft genoodigden van het Evangelie, weigeren te verschij nen en te komen aanzitten aan het gast maal des Heeren. Höevelen, die daartvij wel verschijnen ,maar zonder bruilofst- kleed, tot smaad van den goddelijken Gastheer. Hoevele anderen, die hem in Zijn H. Sacrament bejegenen, alsof Hij e rui et was, met onverschilligheid, zon der eerbied, zonder godsvrucht, zonder dankbaarheid, zonder liefde. Höevelen die zijn huis betreden en aan Zijn troon voorbijgaan zonder Hem te groeten en zonder de knie' te buigen voor Zijne Goddelijke Majesteit. Van zulken geldt het woord van God: „Den ganschen dag strek ik mijn banden dit naar een volk zonder geloof en vol tegenspraak; 10) dat volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij." 10). Die ongelukkigen. Denken zij er niet aan, dat Hij die daar in het tabernakel rust, hun Heer is, hun Koning en hun God? Dat Hij hen heeft vrijgekocht door Zijn bloed? Dat hij daar aanwezig is om hunnentwil? Dat Hij dus recht heeft op hunnen eerbied, hunne dankbaarheid, en hunne liefde? dat Hij thans hun| Vriend en Vader is, maar ook eens hun Rechter zal zijn en hun Vergelder? O, dat zij toch tot inkeer komen en zich in vrome godsvrucht aansluiten aan die duizenden en nogmaals duizenden, die Hem in zijn tabernakelen erkennen en eeren als hunnen Heer en God die Hem herhaaldelijk en met eerbied be zoeken in zijn H. Sacrament en Hem daar met de engelen aanbidden, die da gelijks de H. Mis bijwonen om zich aan Zijn gedurig offer aan te sluitendie uren bij Hem doorbrengen om Hem al tijd opnieuw hunne liefde te betuigen en te bewijzen en hun liefdedbrst telkens opnieuw te verwekken en te besschen bij die bron van alle liefde; die het zich tot een eer rekenen, aan Zijn hof de wacht te houden en Hem te bege leiden, wanneer Hij als teerspijs naar de zieken wordt gebracht of in triomf wordt rondgedragen in een processie; die dan hunne wegen en huizen versie ren, in de hoop, dat Hij die daar voor bijgaat in Zijn H. Sacrament, hunne hul de moge aanvaarden, evenals Hij wel eer het „Hosanna den Zoon Davids" aanvaardde, dat Hem door de kinderen van Jerusalem werd toegezongendie nooit voor het H. Sacrament verschij nen zonder in aanbidding de knie voor Hem te buigen, evenals de genezen blindgeborene van het H. Evangelie, 11) en nooit aan een kerk, waar Hij rust, voorbijgaan, zonder Hem ten minste uit de verte gelijk Joannes, met hart en hand te groeten, als het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt. Met hoeveel welgevallen zal de Hei land die huldigingen aanvaarden, die zoozeer beantwoorden aan het verlangen van Zijn Goddelijk Hart. Maar ook hoe gaarne zal Hij het gebed dergenen ver- hooren, die zoo in geloof, in vertrou wen en liefde tot Hem komen om Zijne gunsten en zegeningen af te smeeken. Immers evenals Jesus weleer gedu rende Zijn tijdelijk leven degenen, die met Hem verkeerden, onderwees en ge nas, troostte en aanmoedigde, zegende en heiligde, zoo zet Hij ook thans zijn werkdadig leven in het H. Sacrament voort om allen, die tot Hem komen, in dezelfde gunsten te doen deelen. Al schijnt Hij in Zijn H. Sacrament werkeloos, ja levenloos, te zijn, gelijk een zaak,, toch leeft, toch bidt, toch werkt Hij daar met ons, voor onstoch offert Hij zich daar gedurig voor ons op aan Zijnen Hemelschen Vader. Evenals weleer brengt Hij daar de dagen en nachten door in gebed voor ons heil: evenals weleer ,laat Hij uit zijn tabernakel zijn minzamen blik rusten op hen, die Hem omringen evenals wel eer herhaalt Hij zijn liefderijk: „Ik heb medelijden met die schare" en schenkt Hij aan de aanwezigen, die honger en dorst hebben naar de rechtvaardigheid, in overvloed het noodige voedsel voor hunne ziel; evenals weleer opent Hij van daar uit aan zoovele blin den naar den geest de oogen des geloofs, wekt Hij zoo menigeu Lazarus op uit het graf der zonden, verdrijft hij den duivel «it jog jne,n,ig Loost £tij in hjinne droefenis zoo menigen ongelukkigen va der en zoo menige treurende moeder; evenals weleer roept Hij daar: „Komt allen tot Mij, die vermoeid en beiast zijt, en Ik zal u verkwikken 12) en evenals weleer smeekt Hij daar Zijnen; Vader om vergiffenis voor onze zonden evenals weleer geeft Hij daar aan air len het voorbeeld van Zijne gehoor zaamheid, Zijne ootmoedigheid en Zijnd liefde en toont Hij ons hoe wij in vol-: maaktheid kunnen wandelen voor God evenals weleer draagt Hij daar onop-. houdelijk het offer van Zijne vernede ring en Zijne vernietiging op, om met ons en voor ons Zijnen Vader te ver- heerlijken en ons volledige vergiffenis! en overvloed van genaden te verwerveau Is dat het liefderijk doel, is dat het goddelijk uitwerksel van Jezus voortdu rende tegenwoordigheid in het JU. Sacra ment, B. G., dan mogen wij wel herhaal delijk naar het woord van den ,H. Pau- lus, „met vertrouwen naderen tot dien troon der genade, om daar barmhartigheid te verwerven en genade te erlangen zoo. dikwijls zij ons te stade komen" 13) Be zoeken wij daarom dikwijls den Heiland in Zijn Tabernakel. Bidden, smeeken wij Hem daar om licht en kracht, om troost en bemoediging, om vergiffenis van onze zonden, en vooruitgang in de deugd, om' toename in Zijne liefde en volharding in| Zijnen dienst, om gestadigen bijstand voor ons zeiven en overvloedige genaden voor, i anderen. Maar bidden, vragen, smeeken;! wij Hem steeds om dat alles me .ieri- gen eerbied, met volle vertrouwen, met!1 kinderlijken aandrang, met volhardende; liefde. Bidden .wij daar vooral voor deiI toename der verheerlijking van Jezus in Zijn H. Sacrament, voor de verheffing en; de zegepraal van Zijne Bruid, onze Moe der de H. Kerk, voor den H. Vader, voor .Hare Majesteit de Koningin en haren ko ninklijken Gemaal, voor hare dochter Kroonprinses Juliana, en H. M. de Ko- ningin-Moederbidden .wij voor de be keering der zondaars en der ongeloovi- j gen, opdat allen, in geloof en liefde Jezual in het ,H- Sacrament vereerend en aan biddend, zich aansluiten aan de duizendj- maat duizenden die, naar het woord van den H. Joannes, in den hemel jubelen: Aan Hem, die op den troon zetelt, en aan het Lam, dat geslachtofferd is zij lof en 1 eer, prijs en macht in alle eeuwigheid 14)] Gegeven te Roermond, den 25 Jn. 1910* f J. H. DREHMANNS, Bisschop van Roermond^ O plast van Z. D. Hoogwaardigheid^ J. W. J. LINSSEN, Secretaris van het Bisdom#; 1) Spreuk VIII, 31. 2) Gem XVII, 14 3) Matth. V, 48. 4) Praef. de Nativ4 5) Joann. VI, 69. 6) Joann. IX, 54i 17) Matth*. XXVI, 31. 8) Joann. XIV, 18 20. 9) Rom. X, 21. 10) Is. XXIX* 13. 11) Joann. IX, 38. 12) Matth. XI, 28. 13) Hebr. IV, 16. 14) Apoc. V, 13. V Het duel. De Minister van Oorlog heeft in de Eerste Kamer in zake het tweegevecht een verklaring afgelegd, waarbij hij zei- de, dat het weigeren van een duel van; gêen invloed mag zijn op de beoordee-! ling van een officier; en de Minister antwoordde bevestigend op de vraagy of hij den officier, die den zedelijkeifl moed toonde een duel te weigeren, hand boven het hoofd zou houden. Ons komt deze verklaring tamelijk) negatief voor. j| Het tweegevecht is bij de wet verbo den Een valsche opvatting van wat som migen onder „eer" verstaan, kan slechts ten grondslag liggen aan zoo een bar- baarsch gebruik. Ij Dan had de minister zich o. i. meer. positief kunnen uitdrukken, en niet slechts verklaren, dat het weigeren van het duel geen invloed zou uitoefe- nern op de carrière van een officier^ maar dat het aangaan van een twee gevecht wel degelijk in overweging ko men zou bij de beoordeeling van een,' officier, en, op zijn allerminst, een groot beletsel zou zijn voor diens bevorder; ring. Het is niet zoozeer de vraag, of del minister den officier, die een duel we gert, de hand boven het hoofc^ zal houden, dan wel, of de Minister! v,an ee,i\ officier, die eep tweegevedi,!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1910 | | pagina 1