Verhooging van den drankaccijns. De Erfgenamen van Judas. BUITENLAND. Uit Stad en Omgeving. Ie Jaargang. No. 49. 3)c Ceicbclxe (Bou/tant Bureau OUDE SINGEL 54, LEIDEN. Interc. Telefoon 935. Postbus 6. DIT BLAD VERSCHIJNT ELKEN DAG, UITGEZONDERD ZON- EN FEESTDAGEN. DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt voor Leiden 9 cent per week, f 1.10 per kwartaal; bij onze agenten 10 cent per week, t 1-30 per kwartaal. Franco per post 1.50 per kwartaal. Afzonderlijke nummers 21/, cent. Zaterdag November 1909. De ADVERTENTIEPRIJS bedraagt van 15 regels 0.75, elke regel meer 15 cent; ingezonden mededeelingen van 1—5 regels 1.50, elke regel meer 30 cent, met gratis bewijsnummer. Bij contract aanzienlijke korting. Groote letters naar plaatsruimte. Kleine Advertentiëngevraagde betrekkingen, huur en verhuur, koop en verkoop (geen handels-advertentiën) 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent; aangeboden betrekkingen 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Dit nummer bestaat uit DRIE bladen. Bij de jongste Kamerdebatten heeft jde Minister van Financiën, Mr. Kolkman, ieen en ander in het midden gebracht ide drankbestrijding betreffend, en wel in verband met de door hem voorgestel de verhooging van den drankaccijns. Men weet, dat de Minister den drank- jaccijns wil verhoogen van *63 cent tot 90 cent per liter van 50 procent alcohol. Daardoor zou per jaar zoo heeft 'de Minister uitgerekend ongeveer zes millioen gulden meer in de schatkist vloeien. Hier volgt verkort, wat Mr. Kolkman Jer verdediging van zijn voorstel sprak: „De verhooging van den drank- accijns is een der krachtigste mid delen tot drankbestrijding, al ge looft hij niet aan een plotselinge vermindering van het verbruik met 1*2 millioen liters. En hij gelooft dus ook dat de accijns meer zal opbrengen. De vermindering zal langzaam en geleidelijk komen. Of het komt door het klimaat, of door den aard van het volk, de minister is overtuigd dat het drankgebruik niet plotseling zal ophouden. Maar dit alles zijn veronderstel lingen en de Minister hoopt zich te vergissen. Bij gestadige afneming van het drankgebruik zal de wel vaart toenemen en zullen verschil lende lasten, die thans de begrooting drukken, verminderd kunnen wor- den, als daar zijn gevangeniswezen, politie, justitie, enz. Om nog te zwij gen van vermindering van het na meloos lijden in het gezin. De mi nister hoopt dus dat de Kamer het ontwerp zal aannemen." Er zijn er onder de drankbestrijders, die' öe meening zijn toegedaan, dat de ver- hooging van den accijns op het ge'dis- ftlleerd voor de drankbestrijding van nul of weinig waarde is. Wij deelen die meening niet. Wij gelooven met den minister, dat die verhooging aan de drankbestrijding ten goede zal komen. Was het niet teekenend, dat het juist jde vergunninghouders, de herbergiers, enz. waren die adressen richtten aan de regeering om de verhooging te voorko men Zij, de meest belanghebbenden voor zagen onmiddellijk de vermindering van het drankgebruik. Voor het volk in het algemeen, zou, ■i— meenen we de verhooging van deai i'jeneverprijs weldadig werken. Zeker, er zijn verslaafde dronkaards, !die ook al kost een borrel duurder, er rjniet minder om zullen drinkenhet zijn idie ongelukkigen, die niet slechts hun Taatsten stuiver, maar ook het laatste -schamele meubelstuk aan koning Alcohol ODofferen. FEUILLETON. 48) Een lelietak en het beeld van den Ver (losser dat zij in haar stervensuur voor -het iaatst kustte, drukten de blankheid (van haar ziel en de standvastigheid van /haar hoop uit Aan den voet van het doodsbed ween- ude Coelio. Zijn gelaat droeg de sporen Van een diepe droefheid, tranen rolden (pver zijne wangen. Bij hem bad Miss /(Emily met de vurigheid van een Christen. Cyrillus voegde zich bij deze twee iyrienden, hij naderde, boog zich over (jde doode en drukte zijn lippen op het l'jb-leeke voorhoofd van Marie-Angelina. .Dan knielde hij neer tusschen de leer- .Dan knielde hij neer tusschen de leera- jden zijn vriend geweest was. Niemand .verliet zijn post in de rouwkamer en (toen het uur der begrafenis sloeg, nam IMiss Emily de jonge doode in hare ar men en legde haar neer in de kist en tff.wijl Cyrillus de kist niet roze,!! vulde, Vpor dezulken helpt de accijnsverhoo- ging niet. Maar er is een andere, en wel een vrij groote, categorie van drinkers on der de volksklasse, die niet geregeld, gebruik of misbruik maakt van sterken drank, maar menschen, die borrels drin ken naar gelang ze afgepaste stuivers in de beurs hebben, en op wie de verhoo ging van den prijs der jenever wel dege lijk van invloed is. Juist aan deze categorie drinkers zal de verhooging ten goede komen. Het kan bezwaarlijk andershoe duur der de jenever, hoe minder gebruik er van gemaakt wordt. En daarom juichen wij de accijnsver- hooging op den jenever zoo toe, omdat deze indirect het volk zal helpen beter maken en het op hooger peil brengen. België strekt tot voorbeeld. Daar heeft de accijns-verhooging tot gevolg gehad dat het gebruik van ster ken drank in ruime mate afnam. Oostenrijk:. De vergiftigde officieren. Bij chemisch onderzoek is gebleken, dat de couverten en de circulaire welke den officieren werden toegezonden niet met dezelfde inkt werden gehectogra- feerd. Men vermoedt dus, dat zij niet van denzelfden oorsprong zijn. De enve- Ioppes zijn waarschijnlijk afkomstig van een firma, die haar cliëntèle in offi cierskringen heeft en dergelijke gehec- tografeerde couverten steeds voorhanden heeft. De politie werd gisteren telegrafisch medegedeeld, dat te Semlin een man zich had aangemeld bij den militairen commandant die zich zelf van een groo te misdaad beschuldigde. Hij zeide, dat hij geen middel van bestaan had en ver zocht om' ondersteuning. Men liet den man, die men voor krankzinnig hield, weggaan. De politie heeft telegrafisch verzocht den man te doen overbrengen, daar men meent dat hij betrokken is in de vergiftigingszaak. LEIDEN, 27 November. Geloof en Wetenschap. Voor de vereeniging „Geloof en We tenschap" trad gisteravond in het ge bouw van de SL Josephs Gezellen Veree niging als spreker op de WelEerw. heer B. M. J. van Rooy, kapelaan te Lisse, met het onderwerp „Gelooven." Bij nadere beschouwing van onzen geest vinden wij een dubbelen drang in onze natuur ingelegd: een drang naar weten-en een naar gelooven. Beide behoo- ren bij elkaar; het weten zonder gefooven zal twijfel en vertwijfeling worden; 'tge looven zonder 't weten niets dan waan, laf vernederend bijgeloof, „Schwarmerei". Vooral in onze dagen heeft men het ge looven en het weten in den mensch van elkander losgereten, meenende dat ge looven staat beneden 's menschen waar- bad Coelio voor den engel, die hem den weg des hemels gebaand had. Toen de stoet op het kerkhof was aangekomen, sprak de Pastoor eenige troostende woordenhij troostte hen, die weenden, door de hoop op de eeuwi ge vreugde en deed een treffend ver haal van het leven en den dood van Marie-Angelina. Zij was te zuiver en 'te heilig voor de aarde, zeide l;ij. God heeft haar ge roepen, onder die jonge maagden, die het Lam volgen. Gij strooit leliën op haar graf en met recht, want haar ziel was zuiver als deze bloemen. Ik heb dik wijls zien sterven, maar haar afsterven heeft mij reeds troost geschonken. De priester reikte de wijwaterkwast aan Cyrillus, die met bevende hand het teeken des kruises met wijwater maakte, dan gaf hij hem aan Coelio. Deze gaf hem op zijn beurt aan zijn vader, op het oogenblik, dat hij de dood kist van Marie-Angelina besprenkelde, mompelde een stem uit de omstanders: Gifmenger! Coelio legde de hand op den arm van Maloeuvre en deze beweging deed den voogd van Cyrillus den kwast liit de handen vallen. .M^loe^vre had het wjoprd niet ge- digheid en in het weten alleen is men alle heil gaan zoeken. De verbreking van de heerlijke harmonie, door den Schepper in weten en gelooven den mensch ingelegd, heeft zich zelve gestraft en de mensch, in „weten" oververzadigd, gaat in scepticisme, versomberd in pessi misme, ten onder. Alvorens eenige losse beschouwingen over „gelooven in het algemeen" te ge ven, beantwoordde spr. vooraf deze vraag hoe komt een denkende geest tot zeker heid. Op twee verschillende wijzen kan dit geschiedenlangs den weg der weten schap en langs den weg van het geloof. Heeft hij zekerheid van een waarheid verkregen door eigen inzicht, dan gelooft hij niet; hij weet Heeft hij echter ze kerheid verkregen op het geloofwaardig getuigenis van een ander, dan weet hij niet, hij gelooft. De hoofdzorg van de Kerk is het ge loof; vandaar, dat haar eerste vraag voor al degenen, die met haar in gemeenschap willen treden, altijd is: Gelooft gij? En steeds herinnert zij er aan, dat het geloof de voortdurende metgezel moet zijn van het gansche leven. Tegenover de rationalisten, die in de daden der Kerk een dwangmethode zien, betoogt spr., dat het gelooven wortelt in de diepste diepten van onze ziel en geen aanleg i s den mensch zoo aangeboren dan wel 'de aanleg om te gelooven. Bij iedere verstandelijke en zedelijke ontwik keling gaat bij den mensch gelooven voor af. Met ons door het geloof in te wijden in de goddelijke wetenschap volgt de Heer geen anderen weg, dan dien de mensch zelf inslaat, zoo dikwijls hij zich een of andere wetenschap wil eigen maken. De beoefening van kunst en ambacht, de verschillende methoden van onder richt, vinden basis op een gelooven van den meester. Ja, de geheele mensche- lijke maatschappij steunt op een weder- zijdsch gelooven en zou dat gelooven een oogenblik verslappen, de heele sociale we reld zou ineens stil staan. Wij gelooven en wij levenen gedwongen te gelooven om maar één dag te kunnen leven, ver wondert men zich dat men moet gelooven om eeuwig te leven Het beginsel van het geloof, wel verre van alleen slechts te behooren aan den godsdienst, beheerscht en regeert in ze keren zin de heele wereld. Spr. weerlegt de redeneering als- zou de godsdienst door het beginsel van ge loof uit te strekken over zaken, die niet bewijsbaar voor de menschen zijn, dat beginsel hebben overdreven en vervalscht. Neen, hij heeft in den mensch een mach tige fundamenteele geschiktheid gevon den, welke hij vergroot, vervolmaakt heeft, door haar in verbinding te stellen met een bovennatuurlijke orde van zaken. De godsdienst protesteert tegen de an dere dwaling, die slechts aannemelijk zou willen erkennen, de noodzakelijke de ducties of wel de waarheden, die in zich zelf alle helderheid en klaarheid missen. Steunend op de gezonde rede, verklaart de godsdienst, dat er een ontelbaar aantal zaken zijn, waarvan de intieme natuur schuil gaat in de schaduwen van het hoord dat Coelio zoo deed ontstellen hij meende dat de ontroering hem over meesterde, en hij ving hem op in zijn armen, baande zich een weg door de me nigte en legde hem neer. Coelio sloot de oogen. Ga, mijn vader, zeide hij, vervul uw plicht. Ik zal hier op u wachten. Maar gij lijdt, gij sterft, zeide Ma loeuvre, zich de handen wringend. Met mij is toch niets verloren, zei Coelio zacht. De begrafenis was geëindigd en Cy rillus, zeer bewogen over het gebeurde, ging tot Coelio en drukte hem aan zijn borst. 1 Marie-Angelina, zeide Coelio, Ma rie-Angelina. Ja, ilc weet het, zeide Cyrillus, gij bemindet haar teeder. Luister, zeide Coelio, zijne handen slaande om den hals van Cyrillus, ik zal ook sterven aan hetgeen Marie-Ange- lina deed sterven... Men zal mij naast haar begraven, is het niet? Maloeuvre scheidde Coelio en Cyril lus met een soort van geweld. Kom, zeide hij, kom, ik zal u onder steunen. Neen1 neen, ^nt^oordde Coelio, ik mysterie, maar die toch zoo duidelijk mo gelijk hun aanwezig zijn aanduiden. Doch niet alleen is het beginsel van ge looven niet tyranniek, noch tegennatuur lijk, het draagt het zegel van geheel god delijke wijsheid. Niets immers is zoo ge wichtig voor den mensch als de gods dienstige waarheden, want daarmede hangt zijn doel hier samendaarvan hangt zijn eindbestemming af. Spr. wijst er op hoe het beginsel des geloofs, zooals de katn. kerk dat huldigt, groepeert en veree- nigt de individuen en volkeren tot een be wonderenswaardige machtige eenheid. Na de pauze handelde spr. uitvoerig over de vraag: als gelooven zoo geheel en al ligt in den lijn van 's menschen doen en handelen, zoo wijs en zoo ver standig is, ja zoo noodig, hoe komt het dan dat er zoo ontelbaar veel ongeloovi- gen zijn? Op de .eerste plaats voert spreker hier tegen aanzoo ontelbaar zijn de onge- loovigen niet; ja, 't ware betrekkelijk ge makkelijk de stelling te verdedigener is geen enkel ongeloovige, want bij hen, die zich daarvoor uitgeven, treft men "het meeste en dwaaste bijgeloof aan. De hoogste schuld van geloofsverza king is het zedebederf, daarnaast de hoog moed. Als wij letten op de geslepen wel lust en de zich voor niets schamende hoogmoed van onze dagen, dan baart het geen verwondering, dat zoovelen het ech te geloof verzaakt hebben. Men drinkt liever lachende uit den zwijmel beker van zingenot en verkankert liever in hoog moed, dan op serieuze en verstandige wijze aan den dubbelen drang iedere menschenziei ingelegd: den drang naar weten en den drang naar gelooven, te voldoen. Gelukkig zijn wij zoo niet, maar toch, wij moeten op onze hoede zijn. Met eene herinnering aan hetgeen „De Tijd" dezer dagen schreef, zeide spr., dat wij den geest des geloofs moeten behouden, aan- kweeken en aanwakkeren, door met onze eigen warmte, met gloed en geestdrift in de zielen van anderen heiliger, hooger enthousiasme te doen opgloren. Zeker, het gelooven omvat veel, wat gekant is tegen het zelfzuchtig, vleeschelijk leven in ons. Maar hoe meer het geestelijk leven in den mensch wordt opgewekt, des te grooter zal dat gelooven in zijn geest schijnen. Want wat wij gelooven zijn geen woorden zonder zin. Iedere geloofswaar heid is een leiddraad, een woord, dat de Oneindige Geest den eindigen geest voor- zegt, opdat deze het geloovig zal nazeg gen; een bovennatuurlijk licht, dat, hoe meer onze geest zich daarvan laat door schijnen, meer en meer begrip van God en begrip van zich zelf zal geven. Ten slotte wees spreker op een tekort onder de katholieke leekenzij moeten zich meer doordringen in de kennis van ons H. Geloof die meerdere kennis is vooral noodig in onze dagen, nu wij meer dan vroeger moeten leven en ademen in een atmosfeer, bezwangerd met ba cillen van zoogenaamde neutraliteit en ongeloof. Wij zijn verplicht ons meer dere kennis van ons geloof bij te brengen om ons zelf, om de eere Gods, en ook om ons nageslacht. heb mijne krukken en mijne vrienden... Cyrillus is er en mijnheer Lavergne... Mijn God, mijn God, Marie-Angelina is gestorven... daar, daar, waar de plaats ledig is... zeide hij tot Cyrillus... zult gij mijn graf delven.... Hij kon niet eindigen en viel in be zwijming. Maloeuvre slaakte een kreet, sprong naar Coelio, nam hem op en gracht hem in het rijtuig. Een kwartier later sloegen Lavergne, abbé de Civry en Cyrillus den weg naar Parijs in. Onder de menigte, die op het kerkhof gekomen was, had niemand een neger opgemerkt. Een oogenblik kwam bij zoo nabij!, dat hij bijna den schouder van Coelio aanraakte, maar spoedig verdween hij weer achter de heesters en bleef verbor gen tusschen de graven ,tot de dood graver en zijne helpers hun .werk vol bracht hadden. Toen de laatste bloe men op de grafheuvel geplaatst waren, naderde hij de arbeiders. Aan de ontroering bemerkte Lenfuné dat de zwarte de overledene gekend had en zeide: Ei; hield gij yan dat jonge meisje?, Houdt daarom, leden van G. en W.t aldus eindigde spr., uw heerlijk devies hoog. Staat pal voor beide; èn voor Ge loof èn voor Wetenschap, maar vooral houdt hoog uw Geloof. (Applaus.) De voorzitter, dr. W. Th. M. Weebers, dankte den eerw. spreker voor zijn geest driftig, geloovig en wetenschappelijk be toog; spreker zeide, dat de redenaar van dezen avond het eerste lid der vereeniging was, die voor haar optrad en hoopte dal dit voorbeeld navolging zou vinden. Naar aanleiding van de rede van pater Ermann op de vorige vergadering over .Gewetensvrijheid" was door eenige le den aan den H.Eerw. moderator inlich tingen verzocht over de houding der kerk tijdens de kettervervolgingen onder Karei V, Philips II en Maria Tudor. Hierop werd een uitvoerig antwoord gegeven, dat wij Maandag zullen mede- deelen. Subsidieering Bijzondere Bewaarschool. B. en W. hebben aan den Gemeente raad doen toekomen een voorstel tot subsidieering van bijzondere bewaar scholen. Omtrent het beginsel hiervan bestond bij hun college slechts weinig verschil van meening. De groote meerderheid toch achtte wel termen aanwezig tot het verleenen van subsidie, zij het dan, dat men daar een eisch van billijkheid in zag ,of wel dat men meende, dat hier alleszins aanleiding bestond om de bij zondere bewaarscholen van gemeente wege te steunen, nu telkens bleek, dat op de openbare plaatsen te kort kwam Slechts een lid was bepaald tegen die subsidie gekant; volgens hem ging het toch niet aan gelden uit de gemeentekas voor het bijzonder bewaarschoolonder- wijs beschikbaar te stellen, zoolang de gemeente uit financieele overwegingen in gebreke moest blijven in haar eigen onderwijs behoorlijk te voorzien. Hiertegen werd anderzijds opgemerkt dat toch niet ontkend kan worden, dat de bijzondere bewaarscholen de open bare ontlasten en het voor de gemeente veel bezwarender zou zijn een geheel nieuwe bewaarschool op te richten. B. en W. wenschen aan het verleenen van subsidie voorwaarden te verbinden, opdat zooveel mogelijk zekerheid bestaat dat het onderwijs zelve aan billijke, eischen voldoet en anderdeels, dat het gegeven wordt in lokalen, waar behoor- lijk met de eisch van de openbare hy^ giëne rekening wordt gehouden. Voor een deel zullen deze voorwaarden door den Raad, voor een ander deel door B. en W. worden vastgesteld. Een over gangsbepaling is opgenomen om voor den tijd van ten hoogste vijf jaar tej kunnen dispenseeren van de eischen, be treffende leerkracht en personeel. B. en \V. stellen voor bij het bepalen van de subsidie rekening te houden met het aantal leerkrachten en leerlingen. Zij stellen voor het bedrag naar den vol genden maatstaf te berekaenen a. voor het hoofd eener school van' minder dan 100 leerlingen f 200; van 100 tot 200 leerlingen f 250; van 200 Ik heb haar zien geboren worden, daarginds op Martinique. Wij hebben wel goede zaken gedaan hernam Lenfuné, maar het is een hard vak,- dat het gevoelig hart treft. In dien de vrienden der overledenen ons niet met hunne edelmoedigheid loonden,- dan konden wij het bijltje er wel bij neer leggen, maar er zijn wél eens meevaller tjes De uitgestoken hand voleindde den zin. Heb je dorst? zeide de neger. Ik ben warm en heb dorst. Ik volg u, hernam de neger. Pampy en Lenfuné gingen het voet pad van het kerkhof af. Waar woont gij? vroeg Pampy. Hier. Ik kom aanstonds terug om u tei spreken over bloemen op het graf. Ik ga eerst wijn halen. Spoedig kwam Pampy met twee fles- schen cognac terug. Lenfuné had reeds twee glazen ïieer- gezet De neger vulde het jjlas van Lenfuné die het in één teug ledigde. (Wordt vervolgd)*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1909 | | pagina 1