226
MAANDAG 20 DECEMBEE 1948.
Verlening van een bijdrage aan de stichting K. en O.
(Vos c.a.)
De heer Vos zegt, dat de heer Frohwein en spreker het
niet eens zijn met de heer Hordijk. Waar de werknemers in
het particulier bedrijf beneden een zekere salarisgrens het
voordeel hebben, door middel van deze Stichting van een
goede ontspanning te kunnen genieten, is het niet meer dan
billijk, dat ook het personeel van de gemeente met eens alaris
van minder dan 3.600.per jaar gelegenheid krijgt daarvan
te profiteren; het zou onbillijk zijn, het personeel van de
gemeente van deze ontspanning verstoken te doen blijven.
Het Overheidspersoneel behoort in dit opzicht gelijk te staan
met het personeel van particuliere bedrijven.
De heer Hendriks acht dit voorstel, in tegenstelling tot
de heer Hordijk, in wezen juist. Waar aan het personeel in
het particulier bedrijf gelegenheid wordt gegeven, voorstel
lingen en uitvoeringen van de Stichting K. en O. bij te wonen
en het Overheidsbedrijf in het algemeen bij het particulier
bedrijf ten achter is, nog onlangs is aan alle mogelijke en
onmogelijke particuliere organisaties toegestaan, een Kerst
gratificatie toe te kennen, zulks in tegenstelling tot het over
heidspersoneel beschouwt spreker dit als een integrerend
deel van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel in deze
gemeente; deze regeling zal dus ook voor het personeel van
de gemeente Leiden moeten gelden. Sprekers enig bezwaar
tegen dit voorstel geldt de salarisgrens van 3.600.met
schrapping van die beperking zou spreker ongetwijfeld
accoord gaan.
De heer Piena betreurt het, dat de heer Hordijk bij dit voorstel
de vakbeweging genoemd heeft. Als vakverenigingsman weet
de heer Hordijk hoe moeilijk het voor de arbeiders is, in eigen
kring voorstellingen en uitvoeringen, gelijk die door K. en O.
verzorgd worden, te organiseren. Waar er in K. en O. een orga
nisatie bestaat, die in staat is de arbeiders te geven, wat dezen
in eigen kring financieel niet kunnen organiseren, geeft
spreker de heer Hordijk in overweging met dit voorstel
accoord te gaan.
De heer Menken geeft de heer Hordijk, waar deze zelf zulk
een uitstekend pleidooi voor de kunst heeft gehouden en
waar juist K. en O. zulk een prachtige variatie geeft in haar
uitvoeringen en voorstellingen, in overweging met dit voorstel
accoord te gaan, mede met het oog op de consequenties van
het ook door de gemeente als werkgeefster gevoerde per
soneelsbeleid. Men kan zich heden ten dage als werkgever
niet onttrekken aan de zorg voor zijn personeel op het gebied
van cultuur en ontspanning; de verschillende organisaties
doen op haar terrein ook wel een en ander, maar dit is te
enen male onvoldoende. Ten aanzien van de taak van de
gemeente is er echter op dit ogenblik nog een restrictie; het
College wil nl. nog onderzoeken de verhouding Van de ge
meente als werkgeefster tot de organisaties van Overheids
personeel dit betekent echter niet, dat het College van mening
zou zijn, dat die organisaties van Overheidspersoneel kunnen
bereiken hetgeen K. en O. op dit gebied heeft bereikt; het
College wil alleen deze verhouding nog eens diepgaand
onderzoeken.
De heer Hendriks antwoordt spreker dat het College van
mening is geweest, dat de salarisgrens hoger moest liggen,
nl. 4.500.Deze quaestie is uitvoerig besproken in de
Commissie voor de Personeelszakenuit die bespreking is uit
eindelijk de grens van 3.600.naar voren gekomen. Het Col
lege gevoelde er in dat stadiumniets voor om daarover een strijd
te ontketenen. Omdat deze regeling alleen nog voor het seizoen
1948/1949 geldt, welk seizoen bovendien al voor een gedeelte is
verstreken, heeft het College het advies overgenomen, om
voor dit seizoen te volstaan met een salarisgrens van 3.600.
In het College leeft echter zeer ernstig het verlangen deze
grens te verhogenspreker durft echter nog niet voorspellen,
dat de grens voor het seizoen 1949/1950 op 4.500.gebracht
zal worden. Juist omdat deze grens voorlopig slechts gelden
zal voor het seizoen 1948/1949, geeft spreker de Eaad ernstig
in overweging daarmede accoord te gaan. Men bedenke ook
dat de consequentie van een verhoging tot 4.500.zou
zijn, dat het bedrag van 1.500.niet voldoende is.
De heer Hendriks wijst er op, dat de Stichting van de
Arbeid er sterk naar streeft de loongrens bij de sociale ver
zekering en andere sociale maatregelen, die op het ogenblik
3.750.bedraagt, verhoogd te krijgen tot 5.000.
Gaarne zou spreker zien, dat bij een toekomstige nieuwe
regeling de gestelde grens tot dit bedrag verhoogd werd.
De heer Hordijk onderschat geenszins het mooie werk van
K. en O. en begrijpt ook zeer goed, dat wanneer de particuliere
werkgevers voor hun personeel een regeling met K. en O.
Verlening van een bijdrage aan de stichting K. en O.e.a.
(Hordijk e.a.)
treffen, het gemeentebestuur dan tenslotte in een moeilijke
positie zou komen, wanneer het daartoe niet overgaat. Als
vakverenigingsman staat spreker echter op het standpunt,
dat de arbeiders zich zoveel mogelijk onafhankelijk moeten
maken. De heer Piena zegt: wat K. en O. geeft kunnen de
arbeiders zelf toch niet geven; wanneer men echter eenmaal
de zaak ter hand genomen had, dan ware misschien veel meer
mogelijk geweest. Ook ten aanzien van kunst en ontspanning
moeten de arbeiders zo onafhankelijk mogelijk zijn.
Waar spreker echter geen „Prinzipienreiter" is, het seizoen
1948/1949 al voor een groot deel verstreken is, en voor het
seizoen 1949/1950 deze zaak weer op de helling komt, wil
spreker nu geen spaak in het wiel steken en zal hij zich neer
leggen bij dit subsidie.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXII. Voorstel tot het wijzigen van de subsidiëring ten
behoeve van de bijzondere scholen voor voorbereidend lager
onderwijs en tot het oprichten van twee openbare scholen
voor voorbereidend lager onderwijs. (237)
Hierbij komt tevens aan de orde de motie van de heren
Wilmer en Woudstra, luidende:
„De Gemeenteraad, aanvaardend de door Burgemeester
en Wethouders voorgestelde subsidie-regeling voor het Voor
bereidend lager onderwijs voor de jaren 1948 en 1949, spreekt
de wens uit, dat Burgemeester en Wethouders vóór 1950 aan
de Eaad voorstellen een nieuwe regeling, gebaseerd op het
principe van de financiële gelijkstelling van het openbaar en
bijzonder voorbereidend lager onderwijs."
De heer Wilmer en velen met hem hebben van dit voorstel
van het College met waardering en met teleurstelling kennis
genomen.
Met waardering, omdat de door het College voor het bij
zonder voorbereidend lager onderwijs voorgestelde subsidie
regeling aanmerkelijk beter is dan de thans bestaande en
ook beter is, naar sprekers indruk, dan de regelingen in ver
scheidene andere gemeenten. He thans in Leiden bestaande
subsidieregeling voor het bijzonder voorbereidend lager
onderwijs is zeer slecht, zodat de financiële lasten voor de
bijzondere scholen, ook voor die bijzondere scholen voor
gewoon voorbereidend lager onderwijs (g.v.l.o.), welke werden
gesubsidieerd, buitengewoon zwaar waren.
Spreker drukt zich voorzichtig uit, omdat het buitengewoon
moeilijk is een positieve voorstelling te krijgen uit de chaos
van. gemeentelijke regelingen die voor het kleuteronderwijs
gelden; desalniettemin acht spreker zijn indruk voldoende
gefundeerd om uit te spreken, dat terwijl b.v. de regeling,
in de gemeente Den Haag ten aanzien van de subsidiëring
van het bijzonder v.g.l.o. getroffen, beter is dan de nu in
Leiden voorgestelde regeling, in verscheidene gemeenten de
op dit punt getroffen regeling slechter is, dan de nu in Leiden
voorgestelde.
Deze waardering van spreker wordt echter in sterke mate
overschaduwd door een zeer grote teleurstelling. Men trekke
uit sprekers woorden niet de conclusie, dat hij op het stand
punt staat, dat het gemeentebestuur, dat deze regeling heeft
ontworpen, zich opzettelijk en welbewust hèeft laten leiden
door gevoelens van antipathie ten aanzien van het bijzonder
onderwijs; dat is niet waar naar sprekers oordeel; wanneer
dat zo zou zijn, dan zou de nu voorgestelde regeling een
andere zijn geworden. Dit is niet waar ten aanzien van het
College in zijn geheel en ook niet ten aanzien van de Wet
houder van Onderwijs in het bijzonder; degene die deze
nieuwe regeling inzake de subsidiëring van het bijzonder
v.g.l.o. heeft ontworpen heeft zich daarbij niet welbewust
laten leiden door gevoelens van antipathie ten aanzien van
het bijzonder v.g.l.o. Objectief beschouwd, los van de goede
bedoelingen die mogen hebben voorgezeten, geeft deze regeling
echter aan het bijzonder onderwijs niet het recht, waarop
het aanspraak kan en moet maken.
Het gemeentebestuur kan zich op tweeërlei standpunt
stellen. In de eerste plaats kan het dit voorbereidend gewoon
lager onderwijs (v.g.l.o.) een zaak van particulier initiatief
achten; de gemeente sticht dan zelf geen kleuterscholen,
maar ondersteunt dan zoveel mogelijk het particulier initiatief,
dat scholen voor v.g.l.o. opricht, hetzij confessionele, hetzij
neutrale, daarbij lettende enerzijds op de belangen van dat
onderwijs, anderzijds op de financiële mogelijkheden van de
gemeente. Op dat standpunt stelt het gemeentebestuur van
Leiden zich niet; wel was er in 1933 zowel in het College
als in de Eaad een minderheid, die zich op dat standpunt
stelde, nl. dat het kleuteronderwijs moest worden overgelaten
aan het particulier initiatief, gesteund door de gemeente.