3 84 N°. 234. Leiden, 13 December 1948. Zoals Uw Vergadering bekend is, zijn er belangrijke voor delen verbonden aan de toepassing der koeltechniek voor het bewaren van artikelen, welke niet zijn bestemd voor onmiddellijke afzet of verbruik. Deze omstandigheid heeft in toenemende mate geleid tot eeri beroep op de bij het Openbaar Slachthuis aanwezige koelruimten, ook voor andere artikelen dan vlees. Aan deze vraag kon, mede door de tijdelijke beschikking over een groot deel van de voor hét bewaren van vlees bestemde koelruimten, tot nu toe enigszins worden voldaan. Dit zal echter in de toekomst èn door de toeneming van het aantal slachtingen èn door de stijgende behoefte aan koelhuisruimte in het algemeen, niet langer mogelijk zijn. Wij zijn van mening, dat deze en andere factoren een onderzoek naar de mogelijkheid van uitbreiding van de bij hét Openbaar Slachthuis aanwezige koelruimten wettigen. Zo is deze gemeente door haar ligging, alsmede door het gevestigd zijn van handelshuizen, welke aan koelruimte dringend behoefte hebben, voor de aanwezigheid van koel ruimten wel bijzonder geschikt. Teneinde ons echter vol doende zekerheid te verschaffen omtrent de verwachtingen, welke wij ten aanzien van de exploitatie van koelruimten voor deze gemeente koesteren, is het nodig vooraf over deskundige voorlichting te beschikken. Wij hebben met het oog daarop de koeltechnisch adviseur, Ir. Gr. Ferguson te Zeist, bereid gevonden om in nauwe samenwerking met de hierbij betrokken Hoofden van dienst der gemeente een voorlopig plan met kostenbegroting en ren- tabiliteitsberekening op te stellen, welke gegevens ons te zijner tijd in staat moeten stellen Uw Vergadering eventueel ter zake nader uitgewerkte voorstellen te doen. Met deze gang van zaken beogen wij voor de gemeente onnodige risico's te vermijden, terwijl echter de ten opzichte van deze aangelegenheid voor de gemeente aanwezige mogelijkheden niet behoren te worden verwaarloosd. Met het bedrag van 5.000.dat voor het doen instellen van bovenbedoeld onderzoek nodig is, kan derhalve, indien verdere plannen onverhoopt niet tot uitvoéring mochten komen, worden volstaan, terwijl dit bedrag in het andere geval in mindering op het "alsdan definitief te bepalen hono rarium zal worden gebracht. In overeenstemming met het advies van de Commissie voor het Openbaar Slachthuis en met verwijzing naar de in de leès'kante'r ter inzage liggende'Stukken, geven wij mitsdien Uw Vergadering in odervéging'een credi'et ;'van' f' o.'ÖOO.-^- voor het instellen van een onderzoek naar de mogelijkheid van uitbreiding van de'koelruimten bij het Openbaar Slacht huis beschikbaar te stellèn, dit bedrag voorlopig te putten uit het Afschrijvings- en Vernieuwingsfonds voor het Open baar Slachthuis en een en ander te zijner tijd te regelen op de begroting voor het dienstjaar 1949 van dit bedrijf. Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 233, Leiden, 13 December 1948. Uw Vergadering stelde op 16 Februari j.l. in onze handen om praeadvies een voorstel van de leden A. O. Frohwein en Mr M. B. Vos tot aanvulling van artikel 4 van de „Ver ordening van den 24en Augustus 1931, regelende de samen stelling en den werkkring van de Commissie van Bijstand voor de Financiën." Deze aanvulling luidt als volgt: ,,De Commissie wordt ten minste drie weken vooraf door het College van Burgemeester en Wethouders schriftelijk in kennis gesteld omtrent alle aanschaffingen vanmachines, machine-installaties, vervoermiddelen, instrumenten en soort gelijke, voorzover de geraamde kósten hiervan een bedrag van 2.500.te boven gaan". Naar aanleiding van dit voorstel delen wij U het vol gende mede. Hoewel de voorstellers slechts wensen, dat de commissie van een voorgenomen aanschaffing schriftelijk in kennis wordt gesteld en uit de bewoordingen van het voorstel derhalve de gevolgtrekking kan worden gemaakt, daUslechts wordt beoogd dé commissie zonder meer te laten kennis nemen van het voornemen, dat bij ons college bestaat om tot een bepaalde aanschaffing over te gaan, menen wij, dat de voorstellers bedoelen, dat de commissie treedt in een beoordeling van de vraag, of deze aanschaffing al dan niet gewenst c.q. noodzakelijk is. Aangezien een kennisgeving zonder meer geen bijstand van ons college inhoudt en ook overigens weinig zin heeft, zullen wij in het hierna volgende derhalve uitgaan van de gedachte, dat de voorstellers wensen mede te oordelen over de bedoelde aanschaffingen. Artikel 60, 2e lid, der gemeentewet bepaalt, dat de raad op voordracht vah Burgemeester en Wethouders aan vaste commissiën zijner leden kan opdragen Burgemeester en Wethouders in het beheer van bepaalde takken van de huishouding der gemeente bij te staan. Uit dit artikel blijkt duidelijk, dat de vraag, of er al dan niet een commissie van bijstand voor de financiën zal bestaan, wordt beantwoord door ons college. Indien wij daartoe geen voordracht doen, kan een dergelijke commissie niet worden gevormd. In 1931 is in de gemeente een commissie van bijstand voor de financiën ontstaan door een wijziging van de vorm van een sedert 1901 bestaande commissie van financiën, welke de raad van advies diende. Deze verandering was noodzakelijk door een in 1931 in de gemeentewet aange brachte wijziging. De verordening, regelende de samen stelling en de werkkring der huidige commissie, werd bij Uw besluit van 24 Augustus 1931 vastgesteld. Zoals ook uit de hiervóór genoemde bepaling van de gemeentewet blijkt, is het de bedoeling, dat de commissie ons college bijstand verleent. Met inachtneming van de bepalingen van de verordening is het logisch, dat wij bij het betrekken van de commissie in aangelegenheden van finan ciële aard rekening houden met de behoefte aan bijstand, die ons college gevoelt. Dit ligt ook geheel in de bewoordingen van het wetsartikel opgesloten en blijkt ten overvloede duidelijk uit het bepaalde onder 8° van artikel 4 van de, overigens verouderde, verordening. Geheel afgezien van de vraag, of ons college er behoefte aan heeft de commissie van een aanschaffing ten minste, drie weken, vóórdat deze zal plaats vinden, in kennis te stellen, bestaan tegen het voorstel ernstige bedenkingen. Het heeft namelijk niet de strekking de bijstand aan ons college te verhogen een element van bijstand kunnen wij er niet in vinden doch houdt, naar wij.moeten veronder stellen, een praeventieve controle van ons college door de- commissie van bijstand in. Zoals uit het voorgaande reeds valt af te leiden, is het geheel in strijd met de bedoeling van de wet, wanneer de commissie een apparaat van de raad zou worden met het doel Burgemeester en Wethouders fe controleren.. Ben dergelijke verantwoording zijn wij slechts verschuldigd aan de.raad. 4 j .Artikel 216.lder gemeenffceïtet bépaalt paniielijky ddt ide teden van het college van Burgemeester en Wethouders ieder af zonderlijk en te- zarnen voor het door het college gevoerd bestuur van de huishouding der gemeente aan de raad verantwoording schuldig zijn en hem te dien aanzien alle verlangde inlichtingen geven. Wij kunnen ons trouwens niet voorstellen, dat de raad er prijs op zou stellen een gedeelte van zijn Wettelijke rechten praktisch, want daar komt het eigenlijk op neer, over-te. dragen aan een commissie, welke- ons- college bijstaat. Er zijn echter nog meer redenen, waarom het voorstel van de heren Frohwein en Vos niet aanvaardbaar is. De begroting- immers wordt met de nodige inlichtingen en bescheiden jaarlijks door ons aan Uw Vergadering aan geboden. De raad onderzoekt deze begroting in de afdelingen. Tijdens deze behandeling heeft ieder lid de gelegenheid zijn bezwaren tegen een bepaalde post naar voren te brengen, terwijl tijdens de openbare behandeling van de begroting in de raad de gelegenheid daartoe opnieuw wordt geboden. Heeft de raad de begroting vastgesteld en heeft deze be groting de goedkeuring van Gedeputeerde Staten verkregen, dan houdt zulks in, dat Burgemeester en Wethouders door de raad zijn gemachtigd de uitgaven te doen, waartoe deze heeft besloten. In dit verband doet het vreemd aan een commissie van bijstand van ons college ten minste drie weken van te voren in kennis te stellen van een aanschaffing ten laste van een bepaalde begrotingspost, welke de raad heeft vastgesteld. Indien het de bedoeling van de voor stellers is zich het recht voor te behouden tegen de voor genomen aanschaffing bezwaar te maken, zou dit er tóe leiden, dat een commissie van bijstand zou tornen aan een machtiging, welke de raad reeds heeft verleend. Wij kunnen er onmogelijk toe medewerken dat een dergelijke verwarring van bevoegdheden zich zou voordoen. Afgezien van het bovenstaande, is- een nader toezicht vanwege-de raad op het doen van de uitgaven, waartoe hij Burgemeester en Wethouders heeft gemachtigd, trouwens niet anders dan een overbodige complicatie in het gemeente lijke bestuursapparaat, wanneer de verschillende posten op de gemeentebegroting en de bedrijfsbegrotingen voldoende zijn gespecificeerd en toegelicht, zodat de raad kan overzien, waartoe hij bij het voteren van de gelden besluit.-Ons streven zal er daarom steeds op gericht blijven waar nodig en mogelijk de ramingen nauwkeurig te specificeren en toe te lichten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 6