GEMEENTE LEIDEN.
143
OGEKOMEN STUKKEN.
N°. 211. Leiden, 12 November 1948.
In afwachting, van de begrotingsregeling tot sluiting van
de dienst 1946, welke U zo spoedig mogelijk ter vaststelling
zal worden aangeboden, doen wij TT hierbij toekomen een
voorstel tot verhoging van verschillende posten der gemeente
begroting voor 1946, waarvoor de beschikbaar gestelde gelden
onvoldoende zijn gebleken, alsmede tot toevoeging aan die
begroting van verschillende nieuwe posten.
In verband hiermede brengen wij in herinnering het besluit
van de tijdelijke Gemeenteraad van 2 September 1946 (Ingek.
Stukken No. 118) waarbij werd besloten voor het jaar 1946
geldig te verklaren een begroting gelijk aan die van het
voorgaande jaar. Evenals voor 1945 gold dus ook voor 1946
de gewijzigde begroting voor 1944.
Om administratieve redenen werd evenwel in dezelfde
raadsvergadering besloten tot wijziging van de gemeente
begroting, dienst 1946, welke wijziging in hoofdzaak ten doel
had daarin op te nemen de kosten van de in de loop van de
jaren 1945 en 1946 genomen maatregelen tot verbetering
van de salarispositie van het gemeentepersoneel.
Deze maatregelen betroffen:
1°. de uitkering van bet z.g. „invasievoorschot", waarvan
de op de dienst 1946 verantwoorde kosten voor het gehele
gemeentepersoneel, dus met inbegrip van het personeel van
de bedrijven en diensten, in totaal werden geraamd op
250.000.;
2°. de kosten van maatregelen tot verbetering van de
salarispositie van het gemeentepersoneel in verband met de
Kon. Besluiten van 18 April 1945 (Stbl. F 55) en van 15
Januari 1946 (Stbl. G 13).
De uit een en ander voortvloeiende meerdere kosten
werden voor het jaar 1946 voor het gehele gemeentepersoneel,
dus eveneens met inbegrip van het personeel van de bedrijven
en diensten, gesteld op 400.000.
De gemeentebegroting voor 1946 werd dus bij Raads
besluit van 2 September 1946 met 650.000.belast ter
zake van hogere salariskosten.
Voorts werd nog bij Raadsbesluit van 3 Maart 1947 (Ingek.
Stukken No. 51) een bedrag van 64.000.beschikbaar
gesteld voor de toekenning van 10 tijdelijke toelage aan
het daarvoor in aanmerking komend gemeentepersoneel over
het tijdvak van 1 October 1946 tot en met 31 December 1946.
In de dekking van de overschrijding van de op onder
scheidene begrotingsposten voor salariëring beschikbaar
gestelde gelden kan derhalve worden voorzien door af
schrijving van de ter zake op Hoofdstuk XV uitgetrokken
bedragen, welke, verdeeld over dr;e begrotingsposten, in
totaal een bedrag van 714.000.uitmaken.
Uit een administratief oogpunt is het evenwel bezwaarlijk
de overschrijding van de diverse salarisposten over drie
posten te verdelen.
Dit geldt in het bijzonder met betrekking tot de lonen
van de gemeentewerklieden, welke in de regel over ver
schillende uitgaafposten worden verdeeld en waarvan een
juiste berekening van hetgeen van ieder der drie hierboven
bedoelde posten zou moeten worden afgeschreven, tot vëel
onnodig Werk aanleiding zou geven.
In verband hiermede wordt voorgesteld deze drie posten,
respectievelijk groot 250.000.400.000.en f 64.000.
in te trekken en te vervangen door één algemene post,
luidende „Kosten, van salaris- en loonsverhogingen van het
gemeentepersoneel", groot 714.000.
Vervolgens is bij Raadsbesluit van 22 Juli 1946 (Ingek.
Stukken No. 100) op Hoofdstuk XV van de gewone dienst
een crediet van 50.000.beschikbaar gesteld ten behoeve
van het doen verrichten van verschillende extra-onderhouds
werken aan onderscheidene gemeentegebouwen (o.a. in
richtingen voor onderwijs en de stadsgehoorzaal).
Vermits de kosten van bedoelde werkzaamheden zijn
gebracht ten laste van de posten, waarop zij naar haar aard
behoorden, zal in de dekking daarvan worden voorzien door
afschrijving van genoemd bedrag van 50.000.
De overschrijding van de overige posten is bijna uitsluitend
een gevolg van de omstandigheid, dat in verband met de
algemene stijging van de arbeidslonen en de daarmede
gepaard gaande aanzienlijke verhoging van de prijzen der
materialen, niet kon worden volstaan met de voor 1946
beschikbaar gestelde credieten, die gelijk waren aan de ter
zake voor 1944 uitgetrokken bedragen, toen de omstandig
heden zo geheel anders waren.
Dit is vooral het geval voor die fabricageposten, waarvan
de hogere kosten niet uit bovengenoemd crediet van 50.000.
kunnen worden bestreden.
Immers ook voor het onderhoud van straten en pleinen,
van kolken en riolen, van bruggen, waterwerken enz. enz.,
dat gedurende de oorlogsjaren eveneens tot een minimum
moest worden beperkt, kon onmogelijk met de beschikbaar
gestelde gelden worden toegekomen en was overschrijding
daarvan onvermijdelijk.
Voor zover de overschrijding dan ook uitsluitend een
gevolg is van een of meer van de hierboven genoemde al
gemene oorzaken zal ter toelichting daarvan worden volstaan
met vermelding van de voor de betrekkelijke doeleinden
beschikbaar gestelde bedragen en van de ter zake werkelijk
plaats gehad hebbende uitgaven. Indien echter ook andere
omstandigheden tot de overschrijding hebben bijgedragen,
b.v. door uitvoering van werken, waarop niet gerekend was,
zal hiervan in de toelichting melding worden gemaakt.
Ten slotte wordt nog medegedeeld, dat de uitgaven voor
uitkering van het invasievoorschot en de verbetering van
de salarispositie voor zover Gemeentewerken betreft, waarvan
zoals hierboven reeds werd aangetoond, de verdeling over
de verschillende posten bezwaarlijk kan worden aangegeven,
rond 100.000.hebben bedragen, welk bedrag van volgn.
820 A „Kosten va:n salaris- en loonsverhoging van het ge
meentepersoneel" zal worden afgeschreven.
De te verhogen of toe te voegen posten zijn:
Volgn. 266. Achterstallige uitgaven van
vorige dienstjaren27.983.75
1°. een bedrag van 172.wegens uit
kering aan het Hoogheemraadschap Rijnland
van het verschil tussen het gegarandeerd en
het werkelijk uitgekeerd dividend over 1944
van het door dit Hoogheemraadschap over
genomen aandeel der Leidse Duinwater
Maatschappij
2°. een bedrag van 2.273.wegens uit
kering aan de woningbouwvereniging „de
Eendracht" van de kosten van verstrekte
schoolbaden over de jaren 1942 en 1943;
3°. een bedrag van 2.612.08 wegens
uitkering aan de gemeente Katwijk, inge
volge art. 104, lid 1, der L. Onderwijswet
1920, over 1943 van 456.17 en, ingevolge
art. 86 dier wet, eveneens over 1943 van
2.155.91;
4°. een bedrag van 677.80 wegens
uitkering aan de „Stichting tot Beheer
en Exploitatie van Woningen" van nadelige
saldi van de z.g. weekwoningen, n.l. over
het exploitatie jaar 1940/1941 436.78 en
over 1941/1942 241.02;
5°. een bedrag van 132.34 wegens uit
kering aan de Leidse Vereniging tot op
richting en instandhouding van Medische
Opvoedkundige Bureaux van de restant-
subsidies over 1941 en 1942;
6°. een bedrag van 153.68 wegens alsnog
aan de erven C. N. J. Hogeboom uitgekeerd
pensioen over 1943
7°. een bedrag van 180.wegens uit
kering van verschuldigde wedde over 1943
aan een onderwijzer bij het Openb. Voort
gezet Gew. Lager Onderwijs
8°. een bedrag van 150.wegens af
dracht aan de afdeling Comptabiliteit van
het Directoraat-Generaal van de Prijzen
van in beslag genomen gelden;
9°. een aan de afd. Leiden van de Vacan-
tiekolonie „Naar Buiten" uitgekeerd bedrag
v.an 367.20 wegens bijdrage over 1942 in
de kosten van uitzending en verpleging
van kinderen;
10°. een aan het Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds betaald bedrag van 7.972.98
ter voldoening van achterstallige pensioens
bijdragen, ingevolge art. 36 van de Pensioen
wet 1922, over de jaren 1943 en 1944;
11°. een aan het Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds uitgekeerd bedrag van
2.443.69 in verband met de voorlopige
afrekening over de jaren 1942 en 1943 Van
de ingevolge art. 36 van de Pensioenwet
1922, verschuldigde pensioensbijdragen;
(Het ingevolge art. 36 van de Pensioen
wet 1922, op de betrokken ambtenaren
verhaalde gedeelte van de sub 10° en 11°
genoemde bedragen is reeds verantwoord
in de gemeenterekeningen over de jaren
1942, 1943 en 1944).
12°. een bedrag van 267.76 wegens
storting in het Kledingfonds van het politie-