MAANDAG 18
OCTOBER 1948.
195
Vaststelling van een salarisverordening.
(A. van Dijk e.a.)
ambtenaren. Gaarne zou spreker zien dat overwogen werd
dit personeel, dat de leiding vormt van dit zuiver gemeentelijk
bedrijf, dat in feite een productiebedrijf vormt, een zeker
aandeel in de winst van dit bedrijf toe te kennen. Dit zou
een economischer en intensiever werken van dit bedrijf
stimuleren.
Het behoeft een gunstige uitkomst van de bedrijven in
het geheel niet in de weg te staan, maar kan haar zelfs ver
beteren.
Over de indeling van bepaalde functionarissen in ver
schillende rangen kan spreker op het ogenblik geen oordeel
uitspreken. Wel heeft het hem getroffen, dat hier volgens
de stukken sprake is van plafondsalarissen en het maximum
der wedde van de Directeur van de Accountantsdienst
8.400.bedraagt, terwijl de Directeur van de Accountants
dienst in Arnhem met name de heer Sommeling, die in
de ogen van de Leidse Raad geen genade heeft kunnen
vinden en met algemene stemmen door de Raad van Arnhem
is benoemd, is aangesteld op een salaris van 9.600.
Hoewel spreker niet die indruk heeft, is het mogelijk, dat
de dienst in Arnhem een grotere omvang heeft dan de Leidse
dienst. Spreker heeft alleen willen betogen, dat er een
mogelijkheid bestaat om aan die salarissen iets te doen.
Met betrekking tot de salarissen van de hoofdambtenaren
der Lichtfabrieken vestigt spreker de aandacht van het
College er op, dat het hier ingenieurs betreft. Gelet op de
salarissen, die aan speciale krachten niet alleen in het vrije
bedrijf, maar ook in bedrijven als dat der Staatsmijnen
worden betaald, is het alleszins gewettigd, dat ook de ge
meente Leiden aan bijzonder bekwame en geschikte personen
het hun toekomende salaris betaalt. Spreker wil hiermede
niet zeggen, dat ten aanzien van het lagere personeel een
ander standpunt moet worden ingenomen.
De heer Hendriks heeft grote waardering voor het werk,
dat bij de voorbereiding van dit voorstel is verricht en voor de
vrij vlotte wijze, waarop het voorstel is tot stand gekomen
alsmede voor het resultaat, dat binnen de grens van de
mogelijkheden is verkregen. Waar het loonpeil en het prijzen-
peil in het algemeen verhoudingen vertonen, die ongunstiger
zijn dan vóór de oorlog, is er nog geen reden om te juichen,
maar in vergelijking met wat in andere gemeenten bestaat,
zal men in Leiden zeer tevreden kunnen zijn met de normen,
die voor de salariëring van de ambtenaren zijn gesteld.
Spreker heeft normen gevonden, die hoger zijn dan die Voor
overeenkomstige functies in grotere gemeenten.
Minder ideaal acht spreker de salarisschaal, die voor de
werklieden is voorgesteld. Bij deze loonregeling zijn zes loon-
groepen. Indien spreker zich niet vergist, heeft men deze
indeling ook bij de bestaande loonregeling en vindt men haar
eveneens bij de Rijksregeling. Gemakshalve heeft men nu
deze indeling behouden, hetgeen spreker doet denken aan
het gedicht van Jan Prins „Het kalverpad".
Deze dichter schildert daarin, hoe een kalf kris-kras, door
een oerwoud zwerft, een spoor achterlaat, waarlangs dan ook
een hond, een kudde schapen en eindelijk een mens gaat;
dat spoor wordt een pad, dat pad een weg, een weg door een
dorp, da.ii door een stad en eindelijk de hoofdstraat van een
metropolis; die straat loopt dan precies zoals het kalf indertijd
dat spoor heeft afgebakend. De dichter zegt dan tenslotte
als moraal:
„Want zoveel eer wordt toegekend
aan 't wel gevestigd precedent
want al te gaarne gaat men meest
de kalverpaden van de geest.
En al te licht van dag tot dag
doet men wat men van anderen zag.
Men treedt in het begane pad
steeds weer of men geen keuze had."
Volgens deze regeling nu bedragen de periodieke ver
hogingen één gehele cent per uur. Dit nu is eer een regeling
die een generatie terug vermoedelijk wel juist was. Het loon
van deze werklieden stijgt bruto met 48 cent per week;
daarvan gaat vier cent af als hogere pensioenpremie en
voorts nog de verhoging der loonbelasting. De periodieke
verhoging voor deze arbeiders bedraagt derhalve 20.
per jaar; men rekene eens na, wat men in een arbeidersgezin
daarvan thans kan kopen. Wanneer men deze salaris
schaal omwerkt tot één met vijf loonklassen en met een
kleiner aantal periodieke verhogingen, maar met bepaling
van de periodieke verhogingen op telkens twee cent per uur,
dan zou men al een veel gunstiger beeld krijgen. Bovendien
mist spreker in deze loonschaal de progressiviteit; deze ont
breekt echter niet in de tarieven van de loonbelasting die
Vaststelling van een salarisverordening.
(Hendriks e.a.)
op deze lonen ingehouden wordt; het is zelfs mogelijk dat
men, wanneer men in een hogere loonklasse komt, steeds
minder opslag zal ontvangen, doordat de aftrek voor de
loonbelasting steeds hoger wordt; het is zelfs niet uitgesloten
dat men uiteindelijk aan een periodieke loonsverhoging
zelfs nog een strop heeft. Het is nl. voorgekomen dat de
feitelijke opslag van het loon minder bedroeg dan de verhoging
van de aftrek voor de loonbelasting.
Nog sterker zijn sprekers bezwaren tegen de salaris
regeling voor het verplegend personeel van Endegeest; het
salaris voor de uitwonende verplegers is slechts 100.
hoger dan dat voor de inwonende verpleegsters. Deze ver
houding acht spreker volkomen onjuist. De inwonende
verpleegsters betalen een vrij redelijke prijs voor kost en
inwoning; voor die prijs kunnen zij bij particulieren nergens
terecht. De verplegers, die uiteindelijk tot stichting van een
gezin komen, hebben heel wat meer nodig -en daarmede is
bij deze salarisschaal niet in het minst rekening gehouden.
Misschien is gelijkheid in salaris voor mannen en vrouwen
in soortgelijke functies onder andere maatschappijvormen
wel juist, in onze tegenwoordige maatschappij, die geheel
gebaseerd is op de gezinsvorming, acht spreker een dergelijke
salarisverhouding onsociaal. Bovendien is het „salaris
plafond" van het verplegend personeel, aangepast aan de
Rijkssalarisschaal, 300.omlaag gedrukt. Weliswaar zal
het in dienst zijnd personeel daarvan geen schade onder
vinden (art. 19), doch deze overbruggingstoelage zal alleen
gegeven worden aan de ambtenaren, die een salaris hebben,
dat thans reeds hoger is dan de nieuw gestelde normen; nu
is er een categorie personeel, dat een salaris heeft, dat niet
hoger is dan die nieuw gestelde normen; die kan dat hogere
salaris niet meer bereiken en die ondervindt op het ogenblik
een salarisverlaging. Dat nu acht spreker zeer onbillijk.
Spreker zou te dezer zake al zeer tevreden zijn, indien de
Wethouder toezegde, dat deze overbruggingsregeling toe
gepast zou kunnen worden voor al degenen, die op de dag van
de inwerkingtreding der nieuwe regeling in dienst van de
gemeente waren; daarmede zou een onbillijkheid worden
weggenomen.
Spreker zal niet tegen het voorstel van het College stemmen
hij heeft gemeend enige suggesties te moeten doen, die
misschien ten dele nu en ten dele later te verwezenlijken
zullen zijn. Het wordt tijd, dat deze salarisregeling tot stand
komtwerd zij verworpen, dan zouden de daarbij betrokkenen
nog langer op enige verbetering moeten wachten.
Ten slotte vraagt spreker, of het bij de indeling in de
rangen de bedoeling is, bij het plaatsen in de nieuwe rang
de periodieken mede te geven, welke de betrokkene in de
overeenkomstige rang reeds heeft gekregen, dan wel het
salaris toe te kennen, dat in de nieuwe rang even boven het
thans genoten salaris ligt. Naar sprekers mening is de eerste
wijze van doen juist.
De heer Knetsch constateert, dat bij de voorbereiding van
dit voorstel het Georganiseerd Overleg op uitnemende wijze
is ingeschakeld en vraagt, of het mogelijk is een vorm te
vinden, waardoor het Georganiseerd Overleg ook aan de
herclassificatie kan deelnemen, althans aan de organisaties
daarbij een stem in het kapittel kan worden gegeven.
De heer Frohwein onderschrijft volkomen wat de heer
Hendriks met betrekking tot het gesticht Endegeest heeft
gezegd.
Op blz. 123 van het Ingekomen Stuk verklaart het College,
dat de tijdelijke toelagen, welke aan de nevenbetrekkingen
zijn toegekend, in het ontwerpbesluit in vaste wedde met
enige afronding naar boven zijn omgezet. In het Ingekomen
Stuk stelt het College echter sub III voor, bepaalde bedragen
vast te stellen voor de wedden van de nevenbetrekkingen
van beheerder van het Grondbedrijf, hoofd van het Huis
vestingsbureau en leider van de Voor- en Nazorgdienst. Het
komt spreker voor, dat het merendeel van de werkzaamheden,
zo niet alle, door de drie functionarissen in de normale
bureau-uren kunnen worden verricht. Wanneer een enkele
maal overwerk door hen moet worden verricht, is het niet
heel erg; iedereen moet dat vooral tegenwoordig weieens
doen en vooral die personen, die op leiding gevende posten
zijn geplaatst.
Op welke gronden nu moet aan het Hoofd van het Huis
vestingsbureau en aan de Beheerder van het Grondbedrijf
alsmede de leider van de Voor- en Nazorgdienst nog een
extra-toelage voor het vervullen van deze bijbetrekkingen
worden gegeven?
De heer Knuttel is het met de lieer van Oijen eens, dat
juist aan de verlaging van de kosten van levensonderhoud