MAANDAG 18 OCTOBER 1948.
199
Vaststelling van een salarisverordening.
(Frohwein e.a.)
te wijzen, dat de Directeur van de Gemeentelijke Volks-
credietbank in het afgelopen jaar 5884 aanvragen voor
consumentencrediet heeft behandeld en voor dit extra werk
geen enkele vergoeding heeft ontvangen. Dit geeft spreker
heel wat te denken. Spreker gelooft dan ook, dat het zeer
overbodig is, deze nevenbetrekkingen langer te bezoldigen.
De nevenbetrekking van Gemeentedeurwaarder heeft spreker
buiten beschouwing gelaten, omdat het een speciale, geheel
op zich zelf staande functie is.
Als voorbeeld van een goede bedrijfsorganisatorische
indeling noemt spreker het kantoor van de Ontvanger der
Directe Belastingen, waar vóór de reorganisatie, die de
nieuwe functionaris heeft tot stand gebracht, iedere
ambtenaar een eigen afdelinkje had. Wil men komen tot een
zo economisch mogelijke verdeling van de taken, dan zal de
organisatie zo moeten zijn, dat de werktijd van de ambtenaren
zo productief mogelijk wordt gemaakt en niet iedere ambtenaar
tussen de muren die zijn eigenlijke taak begrenzen, zit
opgesloten.
Het is dus in het geheel geen Evangelie dat wanneer
iemand werk krijgt, dat niet geheel inhaerent is aan de taak,
waarvoor hij in dienst genomen is, hij daarvoor extra be
zoldigd moet worden.
De heer Piena acht de vergelijking, door de Wethouder ten
aanzien van de positie van de Directeur van de Volks-
credietbank met andere gemeenten gemaakt, niet geheel
juist, omdat het hier onvergelijkbare grootheden betreft. De
Directeur van de Gemeentelijke Voorschotbank te Haarlem
b.v. heeft veel minder verantwoordelijkheid, omdat hij de
bevoegdheid mist credieten te verlenen; dit geschiedt door
een boven hem staande Beoordelingscommissie, welker leden
een jaarlijkse toelage van 500.genieten. Telt men dit
bedrag bij het salaris van de Directeur op, dan komt men tot
een veel hoger bedrag dan het salaris van de Directeur van
de Volkscredietbank in Leiden. De Directeur van de Volks-
credietbank te Enschedé heeft geen administratieve verant
woordelijkheid, aangezien in Enschedé een centrale boek
houding bestaat. Bovendien is daar aan de Volkscredietbank
geen bank van lening verbonden, evenmin als in Tilburg,
Breda, Eindhoven en Heerlen. Bovendien zijn dit nog jonge,
nog maar kort bestaande banken, die in sociaal opzicht nog
niet op hetzelfde niveau als de Gemeentelijke Volkscrediet
bank te Leiden staan. In de gemeenten Amsterdam, Botter
dam en Utrecht heeft de Directeur van de Volkscredietbank
niet alleen een veel hoger salaris, maar vervult hij bovendien
nevenfuncties, die indirect door de gemeente bezoldigd
worden. Bij vaststelling nu van het salaris van de Directeur
van de Volkscredietbank op ƒ6.700.wordt de toelage
van het Leids Borgstellingsfonds geacht daarin begrepen te
zijn, zodat deze functionaris in feite 400.in salaris achter
uitgaat. Dit nu acht spreker gezien het werk van deze
functionaris, niet geheel juist.
De heer van Welzcn erkent, dat de Wethouder dit voorstel
op elegante wijze verdedigd heeft. Bij zijn bestrijding van
het adres van de Eenheids-Vakcentrale (E.V.C.) heeft de
Wethouder echter een geval genoemd van een ambtenaar
met een salaris van ƒ3.500.die wel een salarisverhoging
zou krijgen, terwijl een ambtenaar met een salaris van
3.600.niet voor salarisverhoging in aanmerking zou
komen; men kan geen regeling bedenken, al is ze nog zo
doordacht, of er zijn bepaalde grensgevallen en zulk een
grensgeval heeft de Wethouder nu ter bestrijding van het
adres van de E.V.C. naar voren gebracht. Dit adres bevat
geen uitgewerkte voorstellen, maar berust op deze grond
gedachte, dat in verband met de stijging van de kosten van
levensonderhoud, rekening houdend dus met de stijging van
het prijspeil en met de bestaande spanning tussen lonen en
prijzen voor het Overheidspersoneel het minimumsalaris
2.400.moest bedragen.
Deze grondgedachte is door de Begering en tal van andere
instanties afgewezen, maar er zijn voldoende gronden,
waarop de juistheid en de billijkheid van deze voorstellen
kunnen worden verdedigd.
Spreker wil onmiddellijk aanvaarden, dat men in Den Haag
met betrekking tot de salariëring van de Directie der Licht
fabrieken en in het bijzonder van de Adjunct-Directeuren
is uitgegaan van de gedachte, dat Leiden slechts met
Dordrecht mag worden vergeleken, maar naar sprekers
mening gaat ook deze vergelijking mank. Wel is waar zijn
Leiden en Dordrecht, wat het verzorgingsgebied aangaat,
met elkaar te vergelijken, maar blijkens het rapport, dat de
Zuidhollandse Electriciteits-Maatschappij heeft uitgebracht
over een onlangs gehouden onderzoek, staat Leiden op de
eerste plaats wat betreft de economische werkwijze van het
Vaststelling van een salarisverordening.
(van Weizen e.a.)
bedrijf. Ten einde de zaak alle recht te laten wedervaren,
voegt spreker hieraan onmiddellijk toe, dat dit niet in eerste
instantie aan de huidige leiding is te danken.
Voor een deel is dit te danken geweest aan de wijze, waarop
die bedrijven zijn opgezet; dit neemt echter niet weg dat de
overige electriciteitsbedrijven van Zuid-Holland profiteren
van de wijze, waarop in Leiden gewerkt is. Dit geeft nu wel
niet ten volle en voor 100 aanspraak op een hogere waar
dering van deze functies, maar de door de Wethouder ge
wraakte vergelijking van de positie van de Directeur en de
Adjunct-Directeuren van de Leidse Lichtfabrieken met de
positie van de Ingenieurs van de Staatsmijnen is tenslotte
toch niet geheel onjuist. Natuurlijk, deze vergelijking gaat
in sommige opzichten mank; de door de Wethouder gebruikte
vergelijking was daarvan ook niet geheel vrijhet beeld dat
de Wethouder daarbij gebruikte was ook niet geheel en al
juist. Spreker geeft de Wethouder toe, dat de Staatsmijnen
een geheel andere structuur vertonen dan de Lichtfabrieken;
dat is geheel juisthet werk bij de Staatsmijnen is van geheel
andere aard dan dat bij de Lichtfabrieken, maar daarom
gaat liet niet. Het gaat daarbij om de door de Begering
gevolgde lijn om voor de salarissen van de ambtenaren van
de lagere publiekrechtelijke organen andere maatstaven aan
te leggen dan voor de salarissen van de ambtenaren, die
rechtstreeks in dienst van het Rijk staan. Deze andere maat
staven mogen voor een deel door het verschil in aard van de
werkzaamheden gerechtvaardigd worden, maar wanneer de
werkzaamheden van die ambtenaren anders gewaardeerd
moeten worden, dan moet het recht daartoe ook aan de ge
meenten toegekend worden. Het profijt, dat de andere
electriciteitsbedrijven in Zuid-Holland van de Stedelijke
Lichtfabrieken te Leiden gehad hebben, alsmede de gedrags
lijn, door de Begering op dit punt gevolgd, acht spreker
voldoende redenen om ook voor deze ambtenaren een hoger
salaris vast te stellen.
De heer Woudstra vraagt, of de hoofden van dienst weieens
personen voordragen voor een gratificatie, waarvan de toe
kenning blijkens het antwoord van de Wethouder in het
Ambtenarenreglement reeds is geregeld. Indien zij het niet
doen, blijkt er uit, óf dat de hoofden van dienst van de
mogelijkheid, in het Ambtenarenreglement geopend, geen
gebruik maken, of dat er geen ambtenaren zijn, die wegens
bijzondere bekwaamheid gegratificeerd moeten worden. Indien
echter de hoofden van dienst wel gebruik maken van de
gelegenheid ambtenaren voor te dragen voor een gratificatie,
dan zal, naar spreker zich voorstelt, dit gemotiveerd, objectièf
gemotiveerd, geschieden. Men heeft daar dan de objectieve
maatstaf, die volgens de Wethouder niet te vinden zou zijn.
Sprekers wens omtrent de rapporten over ambtenaren
is een punt, dat hij nu zal laten rusten, maar waarop hij te
zijner tijd hoopt terug te komen.
Het antwoord van de Wethouder was niet volkomen
duidelijk, waar hij sprak over de opmerking van de heer
Schüller, dat de salarissen van het gemeentepersoneel eigenlijk
in het Georganiseerd Overleg moeten worden vastgesteld en
dat de Baad het besluit van het Georganiseerd Overleg
slechts heeft te sanctionneren. Spreker is het in dit opzicht
niet met de heer Schüller eens. Bij de vaststelling der salarissen
zijn betrokken de gemeente als werkgeefster en de ambtenaren.
Het bevoegde orgaan der gemeente is ten deze de Baad;
het Georganiseerd Overleg verricht slechts voorbereidend
werk. Spreker gelooft, dat dit juist is en zo moet blijven.
De heer Stolp heeft er bezwaar tegen, dat de Wethouder
met betrekking tot het amendement van de commissarissen
der Lichtfabrieken heeft gesproken van „joyeus zwaaien".
Deze uitdrukking is niet op haar plaats tegenover de commis
sarissen, nu uit de motivering van de heer van Weizen is
gebleken, dat zij niet zonder grond hun amendement hebben
ingediend. Het gaat er niet zozeer om, de Directie der Licht
fabrieken een bijzondere salarisverhoging toe te kennen,
als wel te voorkomen, dat haar salaris naar verhouding
minder wordt verhoogd dan dat van andere directies (Slacht
huis, Gemeentewerken, Geneeskundige en Gezondheids
dienst). Waar de productie der Lichtfabrieken sedert 1938
met 75 is gestegen, zijn er naar sprekers mening motieven
om aan dit punt bijzondere aandacht te schenken.
De heer van Oijen zegt, dat zijn aandrang om van artikel 15
een spaarzaam gebruik te maken, niet betekent, dat hij geen
voorstander zou zijn van het toekennen van gratificatiën
voor één maal. Spreker blijft in principe een voorstander
van het naar elkaar toebrengen van de salarissen, al zal dit
op het ogenblik niet mogelijk zijn.
Wanneer spreker aandringt op spaarzaamheid bij het