125
op de laatste dag van de maand, waarin bedoeld onderwijs
niet meer wordt gevolgd;
b. voor hen, wier bezoldiging per week wordt uitbetaald,
op de laatste dag van de loonweek, waarin bedoeld onderwijs
niet meer wordt gevolgd;
c. en overigens op de laatste dag van de maand respec
tievelijk loonweek, waarin het kind de leeftijd van 21 jaar
heeft bereikt.
6. Het genot van de kindertoelage voor kinderen van 18,
19 en 20 jaar, die het dagonderwijs aan een inrichting voor
algemeen vormend- of vakonderwijs (hoger onderwijs inbe
grepen) volgen, wordt slechts verleend, indien de betrokken
ambtenaar een door het hoofd van de onderwijsinrichting
getekende verklaring overlegt; deze verklaring dient kwar-
taalsgewijze te worden vernieuwd.
7. Bij beëindiging van het in de voorafgaande leden van
dit artikel bedoelde onderwijs, vóórdat het betrokken kind
de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, geeft de betrokken
ambtenaar hiervan terstond kennis aan Burgemeester en
Wethouders.
8. Bij niet of niet-voldoende nakoming van de in de leden
6 en 7 van dit artikel opgelegde verplichtingen wordt tot
inhouding of terugvordering van het teveel uitbetaalde
overgegaan, een en ander met inachtneming van het bepaalde
bij artikel 119 van de Ambtenarenwet 1929 (S 530).
9. Ingeval beide ouders in dienst van deze gemeente een
betrekking bekleden, wordt voor de berekening van de
kindertoelage, uitsluitend rekening gehouden met de bezol
diging van de hoogst bezoldigde ouder.
10. Indien de echtgenoot van een ambtenaar anders dan
op grond van dit artikel een kindertoelage geniet, wordt de
in dit artikel bedoelde toelage slechts uitgekeerd, indien
en voor zover deze. toelage hoger is dan hetgeen door de
echtgenoot uit evengenoemde hoofde wordt genoten.
11. De betaling van de tijdelijke kindertoelage vindt
gelijktijdig plaats met de betaling van de bezoldiging.
Huwelijkstoelage.
Artikel 11.
1. De mannelijke ambtenaren, die gehuwd of gehuwd
geweest zijn en de 23-jarige leeftijd hebben bereikt, genieten
een vaste huwelijkstoelage van 264.per jaar of 22.
per maand, voor zover het gezamenlijk bedrag aan wedde
en toelagen, met uitzondering van de tijdelijke kindertoelage
en de toelagen, bedoeld in de leden 4 en 5 van artikel 7,
niet stijgt boven 2640.per jaar of 220.per maand
of het gezamenlijk bedrag aan wedde en toelage volgens
dit artikel zou stijgen boven het maximum van de betreffende
bezoldigingsgroep, indien dat maximum minder dan 2640.
per jaar bedraagt.
2. De in het vorige lid bedoelde huwelijkstoelage wordt
eveneens toegekend aan de vrouwelijke ambtenaren van 23
jaar en ouder, die gehuwd zijn geweest, zolang zij niet zijn
hertrouwd.
3. Voor de ambtenaren, die na 1 October 1947 voor de
huwelijkstoelage in aanmerking komen, gaat deze in op de
eerste dag van de maand, volgend op die, waarin de 23-
jarige leeftijd wordt bereikt en overigens op de eerste dag van
de maand, volgend op die, waarin het huwelijk wordt gesloten
en voor zoveel de in het tweede lid bedoelde vrouwelijke
ambtenaren betreft op de eerste dag van de maand, volgend
op die, waarin het huwelijk is ontbonden.
4. De aanspraak op huwelijkstoelage eindigt met ingang
van de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin
het motief tot toekenning wegvalt.
5. Dit artikel is niet van toepassing op de ambtenaren,
wier bezoldiging in weekloon is uitgedrukt.
Periodieke verhogingen.
Artikel 12.
1. De periodieke verhogingen, bedoeld in artikel 3, worden,
naar gelang van de daar vermelde, in vaste of tijdelijke
dienst doorgebrachte tijd, door Burgemeester en Wethouders
slechts toegekend bij voldoende bekwaamheid, geschiktheid
en dienstijver. De ambtenaar, aan wie een periodieke ver
hoging wordt onthouden, ontvangt daarvan schriftelijk
mededeling met vermelding van de redenen, die daartoe
hebben geleid.
2. Bij overgang naar een functie, die gerangschikt is in
dezelfde salarisgroep, wordt de in de verlaten functie voor de
berekening van de wedde geldende diensttijd geacht ook te
gelden voor het toekennen van de wedde en de periodieke
verhogingen in de nieuwe functie.
3. De periodieke verhogingen gaan in op de dag, waarop
de termijn van de verhoging is verstreken.
Valt deze dag niet op de eerste van een maand, dan gaat
de verhoging in op de eerste dag van de maand waarin
genoemde termijn is verstreken.
4. Voor het geval, hetzij wegens onvoldoende bekwaam
heid, geschiktheid of dienstijver, hetzij wegens straf een
periodieke verhoging niet op de wijze, als bij de desbetreffende
salarisgroepen is aangegeven, naar gelang van de voor de
berekening van de wedde geldende diensttijd is toegekend,
zullen, tenzij Burgemeester en Wethouders anders bepalen,
verdere periodieke verhogingen zoveel later worden toege
kend als deze onthouding heeft geduurd.
5. Indien de ambtenaar daarna in meer dan voldoende
mate bekwaamheid, geschiktheid of dienstijver betoont,
kunnen Burgemeester en Wethouders bepalen, dat de
nadelen aan deze onthouding verbonden, hetzij met terug
werkende kracht, hetzij voor de toekomst geheel of gedeel
telijk ongedaan worden gemaakt.
6. De tijdstippen van het vervallen van één of meer
periodieke verhogingen kunnen door het tot benoemen
bevoegde gezag worden bespoedigd.
Bepaling wedde bij aanstelling of bevordering.
Artikel 13.
1. Bij aanstelling wordt aan de ambtenaar de aan zijn
betrekking verbonden aanvangswedde toegekend, tenzij door
het tot benoemen bevoegde gezag anders wordt bepaald.
2. Bij bevordering wordt aan de ambtenaar ten minste
de wedde toegekend, die onmiddellijk gelegen is boven het
bedrag, dat de desbetreffende ambtenaar op de datum van
de bevordering in de lagere rang aan jaarwedde genoot.
Het derde lid van artikel 12, blijft ten deze van overeen
komstige toepassing.
Indeling van nieuwe functies.
Artikel 14.
1. Bij benoeming in een betrekking, die niet voorkomt
op de bij artikel 3 bedoelde staten, wordt de ambtenaar
ingedeeld in de bij die betrekking passende salarisgroep.
2. De in het vorige lid bedoelde indeling geschiedt door
het tot benoemen bevoegde gezag.
Bijzondere toelage.
Artikel 15.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd in bijzondere
omstandigheden aan een ambtenaar, aan wie zodanige
eisen gesteld worden, dat zijn positie en taak een bijzonder
karakter dragen, hetwelk hem onderscheidt van de overige
in dezelfde rang of dezelfde groep werkzame personen, een
toelage boven zijn bezoldiging te verlenen tot een bedrag
van ten hoogste 15 van zijn bruto-wedde.
Overgangs- en Slotbepalingen.
Artikel 16.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
voor de ambtenaren, wier wedden zijn geregeld in de bij
deze verordening behorende staten C, B, F, H en I, op 4
Juli 1947 en voor de ambtenaren, wier wedden zijn geregeld
in de staten A, B, D en G op 1 October 1947, echter met
uitzondering van de artikelen 10 en 17, welke geacht worden
in werking te zijn getreden op 1 Januari 1947.
Alsdan worden geacht te zijn vervallen:
a. de verordening van 25 Februari 1935 (Gem. Blad No.
32 van 1936), betreffende de wedden van ambtenaren in.
dienst der gemeente Leiden, zoals deze sedert is gewijzigd;
b. bet raadsbesluit van 21 Februari 1936 (Gem. Blad No.
36), betreffende de invoering van een vaste korting van 4
op de wedden en lonen van het gemeentepersoneel
c. het op grond van artikel 15, 2e lid, van het Besluit
Tijdelijke Voorziening Gemeenteraden door Burgemeester
en Wethouders naar analogie van het Koninklijk besluit
van 15 Januari 1946, (Staatsblad No. G 13) genomen besluit;
d. de raadsbesluiten van 3 Maart en 2 Juni 1947 betref
fende de toekenning van een tijdelijke toelage van 10
aan het gemeentepersoneel op de voet van het Koninklijk
besluit van 14 December 1946 (Staatsblad No. G 362).
Artikel 17.
1. In afwijking van artikel 10, le lid, wordt het minimum
van de tijdelijke kindertoelage voor de ambtenaar, die zich
vóór 1 Mei 1945 in dienst van de overheid bevond, en wiens
dienstverband in overheidsdienst na die datum geen wezen
lijke onderbreking heeft ondergaan, bij wjze van tijdelijke
maatregel bepaald op 200 per jaar, of 16.65 per maand
of 3.85 per week, per kind.