123 dè brugwachters artikel 19 (behoud van de thans genoten wedde) van de ontwerp-verordening van toepassing. Nevenbetrekkingen enz. De aan de nevenbetrekkingen toegekende tijdelijke toe lagen zijn thans volgens het ontwerp-besluit in vaste wedde omgezet met enige afronding naar boven. Voorts zijn een tweetal reeds bestaande nevenfuncties, n.l. „Hoofd van het Huisvestingsbureau" en „Leider van de Voor- en Nazorg- dienst" in de staat van nevenbetrekkingen opgenomen. De bezoldiging van de Stadsgeneesheren bestaat uit een vast bedrag van 225.vermeerderd met de tijdelijke toelagen en een bedrag voor iedere te hunnen name "ingeschre ven arme (artt. 30 en 31 van de desbetreffende verordening van 26 September 1927) (Gemeenteblad no. 29 van 1934). In verband met de omzetting van de tijdelijke toelagen in vaste wedde wordt voorgesteld de vaste bezoldiging op 300.per jaar te bepalen. Voorts dient in verband met de toetsing van de gemeen telijke bezoldigingen aan die van vergelijkbare rijksfuncties, de kinderbijslagregeling voor het gemeentepersoneel in dier voege aan die voor het rijkspersoneel te worden aangepast, dat ook voor kinderen van 18, 19 en 20 jaar, voorzover deze dagonderwijs volgen, van 1 Januari 1947 af kinder bijslag wordt toegekend, terwijl wij het, in overeenstemming met de rijksregeling, billijk achten, om de kinderbijslag voort aan van 1 Januari 1947 af, niet meer in te laten gaan op de le Januari van het jaar, volgende op dat, waarin het kind is geboren, doch op de eerste van de maand (of op de eerste dag van de loonweek), volgende op die, waarin het kind is geboren. Tot dusverre kende de gemeentelijke salarisregeling niet de huwelijkstoelage toe aan de ambtenaren; deze toelage werd daarentegen wel door het rijksambtenarenpersoneel genoten. Met het oog op de nauwe aansluiting aan het rijks salarispeil, achten wij opneming van deze toelage in de gemeen telijke salarisregeling billijk. Hierbij wordt opgemerkt, dat deze toelage alleen aan ambtenaren op jaarloon mag worden toegekend. Ten aanzien van de ongehuwden-aftrek kan het volgende worden medegedeeld. Aanvankelijk eiste de Minister van Binnenlandse Zaken, dat de ongehuwden-aftrek voor het gemeentepersoneel gelijk zou worden aan die voor het rijks personeel; bij latere circulaire van 1 April 1948, nr. 33951/G, Afd. Ambtenarenzaken, Bureau III, deelde genoemde Minister mede, dat hij, zulks in verband met het met ingang van 1 Januari 1948 vervallen van het onderscheid tussen de wedden van gehuwd en ongehuwd rijkspersoneel, er in zou berusten, dat in de alsnog vast te stellen salarisregelingen de ongehuwdenaftrek achterwege werd gelaten. In verband met het vorenstaande komt de tot dusverre toegepaste ongehuwdenaftrek van 3 voor ongehuwden van 30 jaren en ouder te vervallen. De met de ongehuwden-aftrek verband houdende spaarregeling voor ongehuwden van 30 tot 35 jaren komt, behoudens een overgangsregeling, welke reeds verkregen rechten garandeert, eveneens te vervallen. De reeds sedert 18 Januari 1946 van kracht zijnde regeling van de garantiewedden ad 1800.voor gehuwden en 1400.voor ongehuwden blijft gehandhaafd, met dien verstande evenwel, dat, bhjkens het medegedeelde in voren- vermelde circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 1 April 1948, de garantiewedde voor gehuwden met ingang van 1 Januari 1948 van 1800.tot 2000. per jaar kan worden verhoogd, zulks in navolging van de rijksregeling. Voorts deelde de Minister in zijn circulaire van 1 April j.l. mede, dat de voor het rijkspersoneel ingevoerde incor poratie van de tijdelijke toelage in de Wedden boven 3000. welke toelage, zulks in tegenstelling tot die voor de wedden van 3000.of minder 's jaars, slechts 5 van de toen malige wedde heeft bedragen in plaats van 10 in dier voege wordt herzien, dat met ingang van 1 Januari 1948 alsnog een bedrag, overeenkomende met het verschil tussen gemelde 10 en 5 aan de wedde van het daarvoor in aanmerking komende rijkspersoneel wordt toegevoegd. Als gevolg van deze salarisherziening voor het rijkspersoneel, werden de gemeentebesturen gemachtigd de wedden van het daarvoor in aanmerking komende gemeentepersoneel met ingang van 1 Januari 1948 dienovereenkomstig te herzien door wijziging van de salarisverordening. In zijn ciroulaire van 16 October 1947, No. 30624/G, Afde ling Ambtenarenzaken, Bureau III, wijst de Minister van Binnenlandse Zaken er op, dat, nu ten nauwste verband wordt gelegd tussen het aan gemeentelijke en rijksfuncties verbonden bezoldigingspeil, het nodig is, dat ook de werktijd voor het administratief personeel der gemeente in overeen stemming wordt gebracht met de werktijd van overeenkomstig rijkspersoneel. Blijkens mededeling in laatstgemelde circu laire bedraagt de werktijd van het administratieve rijks personeel thans 41 uur per week; voor overeenkomstig gemeentepersoneel is de werktijd 39 uur per week. Met het oog op het verkrijgen van de instemming van het cen traal gezag met de nieuwe bezoldigingsregeling hebben wij besloten de werktijd van het administratief personeel te bepalen op 41| uur per week. Omtrent de datum van ingang van de salarisherziening delen wij U nog mede, dat deze, met instemming van de Minister van Binnenlandse Zaken, voor de werklieden wordt bepaald op 4 Juli 1947 en voor de ambtenaren op 1 October van dat jaar. Voor de hogere kosten, uit de salarisherziening voort vloeiende, zijn reeds op de begroting voor de dienstjaren 1947 en 1948 respectievelijk op de volgnummers 798 en 832 bedragen geraamdook op de begroting 1949 zullen de nodige gelden worden uitgetrokken. Te Uwer oriëntatie zijn in de Leeskamer afschriften ter visie gelegd van de besluiten, welke ons College zal nemen ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 5, eerste en tweede lid, en 9, derde lid, van de „Algemene Salaris verordening 1948"; ten aanzien van deze besluiten hebben wij eveneens het advies van de Algemene Ambtenaren en Werklieden Commissie ingewonnen. Ten slotte zij medegedeeld, dat de Algemene Ambtenaren en Werkliedencommissie zich, bhjkens haar in de Leeskamer mede ter inzage gelegd advies, met de ontworpen regeling kan verenigen. De enkele door haar geuite wensen hebben wij alsnog overwogen en, zoals uit het voorstel moge blijken, kon daaraan grotendeels alsnog tegemoet worden gekomen. Derhalve geven wij Uw vergadering thans in overweging: I. vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING, betreffende de wedden van ambtenaren en werklieden in dienst van de gemeente Leiden. Algemene bepalingen. Artikel 1. Onder ambtenaar wordt in deze verordening verstaan degene, die als ambtenaar/werkman in de zin van het Amb tenarenreglement 1934 in vaste of tijdelijke dienst van de gemeente is (gemeentelijke bedrijven, diensten en instellingen inbegrepen), en wiens wedde in artikel 3 is geregeld, alsmede de ambtenaar/werkman bij de Politie, voor zover diens wedde niet is vastgesteld bij het „Bezoldigingsreglement Politie 1948". Artikel 2. 1. Voor de toepassing van deze verordening worden: a. gehuwde vrouwelijke ambtenaren gelijkgesteld met ongehuwden b. ongehuwde ambtenaren, die gehuwd zijn geweest en naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders een eigen huishouding voeren, gelijkgesteld met gehuwden; c. ongehuwde ambtenaren, die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders als enig kostwinner van een gezin moeten worden beschouwd, gelijkgesteld met gehuwden. 2. Onder „bezoldiging" wordt verstaan het totaal der inkomsten, waarop een ambtenaar aanspraak heeft, zonder aftrek van het bedrag van de pensioensbijdragen, bedoeld in artikel 36, 4e lid, van de Pensioenwet 1922 (S. 240). 3. Onder „bruto-wedde" wordt verstaan de wedde of het loon, vermeld in de staten, bedoeld bij artikel 3, 5 en 6, zonder aftrek van het bedrag van de pensioensbijdragen, bedoeld in het vorig lid, waarop een ambtenaar aanspraak heeft. Wedderegeling. Artikel 3. De wedden en de periodieke verhogingen zijn geregeld in de bij deze verordening behorende staten A t/m I. Jeugdaftrek. Artikel 4. 1. In afwijking van de wedden, vermeld in de staten B en D, genoemd in het vorig artikel, wordt op de wedde van een ambtenaar, die niet is belast met eenvoudige of een voudigste technische, administratieve of kantoorarbeid, en die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, voor élk jaar of gedeelte van een jaar beneden de leeftijd van 21 jaar, een aftrek toegepast van 120.per jaar of 10.per

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 3