186
MAANDAG 13 SEPTEMBER 1948.
Psychologisch onderzoek van leerlingen der
(Knol e.a.) lagere scholen; e.a.
gegeven omtrent de voor hun kinderen te kiezen richting op
de school. Wanneer op de burgerschool moet worden gekozen
tussen de A- en de B-afdeling, is het beter dat een psycholoog
advies geeft dan dat het door anderen wordt bepaald.
De heer van Schaik is het eens met de opmerking van de
heer Knol en meent dan ook, dat er aanleiding is, het plan zo
ver uit te strekken, dat ook aan de leraren van de middelbare
scholen de gelegenheid wordt geboden, aan de cursus van
professor Chorus deel te nemen. Bovendien zou spreker de
vraag onder de ogen willen zien, of het mogelijk is de jeugd
leiders deze scholing te geven, omdat misschien een grote
categorie van de niet leerplichtige jeugd via deze jeugdleiders
is te bereiken. Op die manier zou een belangrijk geestelijk
kapitaal tot heil van de gehele natie kunnen worden bijeen
gebracht en gericht.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXI. V oorstel inzake liet verlenen van een bijdrage in de
kosten van restauratie van liet pand Herengracht 112 aan de
Vereniging „Ilendrick de Keyser". I52)
XXII. Voorstel tot het beschikbaarstellen van gelden ten
behoeve van de verbetering van de verharding van de speeltuin
„Westerkwartier" aan de ten Katestraat. (153)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XXI en
XXII besloten.
XXX. Voorstel tot liet vaststellen van een verordening be
treffende de gemeentelijke accountantsdienst. (136 en 161)
De behandeling van dit punt, welke in de vergadering van
2 Augustus 1948 was aangehouden, wordt voortgezet.
Beraadslaging over artikel 1.
De heer Knuttel acht het enigszins zonderling, en een
schoonheidsfout, dat in art. 1 eigenlijk de toelichting op de
verordening wordt opgenomen. Het eerste artikel van een
verordening of van de statuten van een vereniging geeft
altijd het beginsel van die verordening dan wel het doel van
de vereniging aan. Bij deze verordening wordt in art. 1
echter een verklaring van enkele termen gegeven. Spreker
geeft in overweging, deze in art. 1 opgenomen verklaring
- in het op één na laatste artikel te plaatsen. Dergelijke ver
klaringen zou men in een geschrift als voetnoot plaatsen.
De heer Woudstra zegt dat de methode, door de heer
Knuttel aangegeven, in .strijd is met de in de wetgeving
gebruikelijke handelwijze, om de nodige verklaringen aan het
begin te geven. Plaatst men deze aan het einde, dan weet
men bij het lezen van de verordening niet wat men onder de
verschillende uitdrukkingen moet verstaan.
De heer van der Kwaak zegt, dat het College het mosterd
na de maaltijd zou vinden, wanneer artikel 1 achteraan
geplaatst zou worden. Het gaat er om, het lezen van de ver
ordening te vergemakkelijken door de redactie te ver
eenvoudigen en wel op die manier, dat men, wanneer men
artikel 2 opslaat, weet om welke dienst het gaat. Men moet
daartoe in artikel 1 de omschrijving geven. Dezelfde weg is
gevolgd bij verordeningen, aan de totstandkoming waarvan
de heer Knuttel vóór 1935 als Raadslid heeft medegewerkt.
Zo heeft spreker in artikel 1 van sommige van die ver
ordeningen gevonden, wat men dient te verstaan onder
ambtenaar, werkman, vee en herkauwend vee.
Artikel 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 2, waarbij tevens aan de orde
komen de amendementen van de heer Wilmer op dit artikel.
De heer Wilmer zegt, dat, indien de Raad een debating
club was, het interessant zou kunnen zijn, zeker voor de
leden-juristen, uitvoerig te debatteren over de vraag, of
sprekers amendement op het eerste lid van artikel 2 in strijd
is met artikel 209, letter e, der gemeentewet. Zowel de inhoud
als de omvang van de debatten in de Raad moeten echter
worden beperkt door het direct-practische gemeente
belang, dat de Raad op een gegeven ogenblik heeft te be
handelen. Het schijnt spreker toe, dat het direct-practische
gemeentebelang een uitvoerig debat over bedoelde vraag niet
noodzakelijk maakt.
Intussen meent spreker, dat zijn amendement niet in strijd
met de gemeentewet is. Het College is klaarblijkelijk als volgt
redenerende tot zijn conclusie gekomen: De gemeentelijke
accountantsdienst is belast met het geven van adviezen
Vaststelling verordening betreffende de gemeentelijke
(Wilmer e.a.) accountantsdienst.
betreffende het beheer van de inkomsten en uitgaven der
gemeente, zoals bedoeld is in artikel 209 der gemeentewet;
dit artikel bepaalt onder letter e, dat dat beheer is opgedragen
aan Burgemeester en Wethouders; dus de gemeentelijke
accountantsdienst moet adviseren aan Burgemeester en
Wethouders. Het uitgangspunt van deze redenering is volgens
spreker onjuist. De gemeentelijke accountantsdienst is
namelijk óók ingesteld om te adviseren betreffende zaken,
die behoren tot het beslissingsrecht van Burgemeester en
Wethouders en die niet worden omvat door artikel 209,
letter e, der gemeentewet, en betreffende zaken, welke be
horen tot het beslissingsrecht van de Gemeenteraad.
Spreker zeide zoeven, dat het niet van direct-practisch
belang was, over deze kwestie een uitvoerig debat te houden,
omdat de redactie, welke nu door het College wordt voor
gesteld, practisch beantwoordt aan hetgeen spreker bedoelt.
Theoretisch is er tussen het College en spreker een wezenlijk
Verschil. In de practijk komt men dikwijls, hoewel theoretisch
op verschillend standpunt staande, toch tot dezelfde resultaten
en tot dezelfde conclusies. Zo ook in dit geval.
De nader door het College voorgestelde tekst van de tweede
volzin van het eerste lid van art. 2 beantwoordt volkomen
aan de bedoeling van spreker zoals deze tot uiting is gekomen
in zijn amendement op het oorspronkelijk door het College
voorgestelde art. 2. Natuurlijk bedoelde spreker niet de Raad
het recht te geven zich buiten Burgemeester en Wethouders
om tot de Gemeentelijke Accountantsdienst te wenden; dit
zou inbreuk maken op de gewone gang van zaken. Door de
nu in art. 2 gebrachte wijziging wordt sprekers bedoeling
volkomen gedekt en spreker is derhalve bereid zijn amende
ment op het eerste lid van art. 2 in te trekken.
Voorts heeft spreker een amendement voorgesteld, strek
kende om de laatste zin van het tweede lid van art. 2 te lezen
als volgt:
,,Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis, wordt de
directeur vervangen door een, door Burgemeester en Wet
houders aan te wijzen, ambtenaar van de dienst."
De bedoeling van dit amendement van spreker was, om
niet over te gaan tot aanstelling van een adjunct-directeur.
Wanneer bij een dienst van zo beperkte omvang een directeur
èn een adjunct-directeur worden benoemd, dan is het gevaar
dat meer ambtenaren zullen worden aangesteld dan strikt
door de dienstbelangen worden vereist, groter dan bij een
dienst, waarbij alleen een directeur is; het gevaar is dan ook
groter dat meer zal worden gedirigeerd dan vereist is. Dit
amendement acht spreker echter van niet zo groot belang
als het amendement, dat door hem ingediend was op het
eerste lid van art. 2hij wacht met belangstelling het antwoord
van het College op dit punt af.
De Voorzitter constateert dat het amendement van de
heer Wilmer op het eerste lid van art. 2 is ingetrokken.
De heer Frohwcin meent, dat het zowel om practische als
om andere redenen in het bijzonder in dit geval aanbevelens
waardig is, de redactie, welke door het College is voorgesteld,
te handhaven. Spreker is gaarne bereid, deze zaak met de
heer Wilmer persoonlijk te bespreken, maar zou reeds nu
diens bijzondere aandacht er op willen vestigen, dat het
beter is, het amendement in te trekken en dus de woorden
„adjunct-directeur" te behouden.
De heer van der Kwaak zegt, dat deze verordening het
resultaat is, waartoe men is gekomen na kennisneming van
alle verordeningen, die men in de laatste maanden onder de
ogen heeft gekregen van andere gemeenten. De ballast is
overboord geworpen en met de plaatselijke omstandigheden
is rekening gehouden. Het College heeft getracht in zo
beknopt mogelijke vorm in de verordening aan te geven,
wat met deze gemeentelijke accountantsdienst wordt beoogd.
Het College heeft niets anders bedoeld dan naar de letter
en naar de geest over te nemen, wat de heer Wilmer heeft
gewenst, maar heeft alleen ter wille van de duidelijkheid van
het artikel een kleine redactiewijziging aangebracht.
Het College heeft de ambtenaren ingedeeld, nadat het de
salarisschalen had vastgesteld. Bij de bespreking van de vraag,
met welke naam de functie van de ambtenaar, die in rang
onmiddellijk op de directeur volgt, moet worden aangeduid,
is de titel adjunct-directeur uit de bus gekomen. Deze titel
houdt dus geen verband met het salaris of de rangindeling,
maar wel met de waardering voor de ambtenaar, die op
het ogenblik deze plaats inneemt. Het College bezit het bewijs,
dat de gemeentelijke accountantsdienst niet door deze be
titeling van de functie de bezetting zal uitbreiden. De dienst
zal zelf moeten tonen, hoe efficient een dienst moet worden
ingericht en moet werken.