54 DINSDAG 17 F Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Aalders e.a.) kostprijs en opbrengst. Bij de behandeling van de spoorweg plannen op 26 Januari 1948 heeft het College verklaard, dat de financiering daarvan gedeeltelijk zou kunnen geschieden uit de te verwachten veel betere opbrengst van de Licht fabrieken. Op blz. 159, tweede kolom van de geleidebrief, verklaart het College echter zeer te betwijfelen, of de kostprijs verhoging door een verhoging der verkoopsprijzen zal kunnen worden gecompenseerd en dat, zolang de tegenwoordige prijsbeheersing gehandhaafd blijft, enige compensatie uit gesloten is te achten. Tussen deze uitspraken bestaat enige tegenspraak. In 1947 hebben spreker en de zijnen met genoegen mede gewerkt aan de totstandkoming van de plannen tot stads uitbreiding en zij hebben met genoegen geconstateerd, dat het College een open oog heeft voor de belangen van de industrie, hetgeen blijkt uit het reserveren van industrie terreinen in de ontworpen stadswijken, waardoor er voor meer inwoners bestaansmogelijkheid zal geschapen worden. Met des te meer spijt zullen de inwoners van Leiden kennis genomen hebben van de plannen van de firma Zaalberg tot verplaatsing van haar bedrijf. Spreker vraagt: welke redenen hebben genoopt tot verplaatsing van dit bedrijf, dat toch in belangrijke mate heeft bijgedragen tot het vestigen van Leidens naam als textielcentrum? Zijn er pogingen aan gewend, en zo ja, welke, om dit bedrijf voor Leiden te be houden? De plannen tot verplaatsing van het bedrijf waren toch reeds lang bekend! Is het College ook niet van oordeel, dat het funest is, dat het voornemen tot verplaatsing van dit bedrijf juist bekend wordt op een tijdstip, waarop de gemeente pogingen in het werk stelt om industrieën naar Leiden toe te trekken? De heer Lombert hoopt, dat het College, hoewel spreker niet zoals verschillende sprekers begint met woorden van 6a.nk en hulde, toch overtuigd zal zijn, dat spreker niet minder waardering heeft voor zijn werkzaamheden dan andere Baadsleden. Spreker denkt hier aan het spreekwoord Het is de beste vriend, die mij mijn feilen toont! Spreker meent, dat de in de begroting genoemde cijfers, tengevolge van de wijze van opstelüng, niet altijd een juist beeld geven van de werkelijke toestand. Spreker wijst op Bijlage XI (Marktdienst) en op Bijlage XII (Stadsgehoorzaal) op beide exploitatierekeningen heeft spreker de afschrijvingen gemist. Het College heeft op sprekers desbetreffende op merkingen in het Algemeen Verslag (blz. 17) geantwoord, dat in de genoemde ramingen wel degelijk rekening gehouden is met de afschrijvingen, doch dat bij de kameralistische boekhouding de afschrijvingen op een andere wijze geboekt worden. Het zal ambtelijk wel erg juist zijn, maar spreker is zeer nieuwsgierig, hoe de Wethouder hem met de cijfers duidelijk zal kunnen maken bij de kameralistische boek houding wordt inderdaad met cijfers gegoocheld dat in de Bijlagen XI en XII met enige afschrijving rekening gehouden is; spreker kan dit uit geen enkel cijfer opmaken. Blijkens de cijfers in Bijlage XI wordt generlei vergoeding gerekend door de gemeente voor de grond of voor het Waag gebouw. Bij het Marktwezen is het niet zo belangrijk, bij een nadelig saldo van 26.000.of onder het tekort nog enkele duizenden aan afschrijvingen begrepen zijn, maar bij de Stadsgehoorzaal, waarop een batig saldo van 12.000.is geraamd, is dat anders; wanneer, zoals in de boekhouding gebruikelijk is, daarbij ook de bedragen van de afschrijvingen waren vermeld, zou van dat batig saldo bitter weinig over blijven. Ziet men de credieten, die toegestaan zijn of die nog toegestaan moeten worden om de Stadsgehoorzaal weer in orde te brengen, dan moet de vraag, of er een batig saldo zal zijn toch wel van enig belang geacht worden. Spreker wacht dus met verlangen de verduidelijking van deze cijfers door de Wethouder af; anders zou men dit woord „kame ralistische boekhouding" moeten wijzigen in „kameleontische boekhouding". Spreker is dankbaar, maar niet geheel voldaan over het antwoord, dat het College heeft gegeven inzake de volks huisvesting. Het is spreker bekend, dat door iemand uit Leiden, die een niet onbelangrijke functie vervult bij een instantie, welke zeer nauw betrokken is bij de volkshuis vesting, in woord en geschrift niet in de Baad de suggestie is gewekt, dat er in Zuid-Holland een gemeente was met 80.000 a 100.000 inwoners, die een vol jaar had laten voorbijgaan zonder iets te doen aan de verbetering van de volkshuisvesting, en dit eerst is gaan doen na aan dringen van hogere instanties. Daarbij is de naam Leiden niet genoemd, maar er is ook niet bij gezegd, dat het Leiden niet was. De verschillende sprekers in de Baad hebben bij de behandeling van het vraagstuk der volkshuisvesting blijk gegeven min of meer door die suggestie te zijn getroffen. BBUABI 1948. Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Lombert.) Aannemende, dat hier inderdaad Leiden bedoeld is, verklaart spreker, dat er van enig traineren of van enige stagnatie bij de quaestie van de volkshuisvesting niet mag worden ge sproken, althans niet in die zin, dat de schuld daarvoor zou liggen bij enige gemeentelijke instantie, noch bij het College, noch bij de betrokken dienst, noch bij de betrokken ambtenaren. De plannen voor de 103 woningen zijn tot stand gekomen met dag- en nachtwerk. Dat dit plan slechts 103 wonigen omvat, is ook alweer niet de schuld van de gemeente. Leiden zou eerst krijgen, van boven af gesuggereerd, 240 woningen; toen is medegedeeld, dat Leiden een Bijksbijdrage zou krijgen voor 25 woningen extra; men was echter zo royaal dit te verhogen achtereenvolgens tot 50, 75 en 103 woningen, terwijl bepaald was, dat dit plan voorrang zou hebben. Nu is de uitvoering van dat plan van 103 woningen door alle gemeentelijke instanties met de meeste voortvarendheid en met de grootste spoed voorbereid; dat het in werkelijkheid niet uitgevoerd is, is niet de schuld van de gemeentelijke instanties, maar van de hogere ambtelijke instanties. Zowel door de hogere als door de lagere ambtelijke instanties zijn bij de behandeling van dit plan, naar spreker gebleken is, fouten gemaakt en blijken van onkunde gegevener zijn ette lijke vergissingen begaan op het ministerie bij de berekening van de plannen, in totaal tot een bedrag van een slordige 10.000.Zo wisten sommige ambtenaren niet, dat bij het inheien van palen het zand gaat inklinken, zodat bij het ophogen en bouwrijp maken van het terrein meer zand opgebracht moet worden. Ondertussen had dit tot gevolg, dat dit plan van 103 woningen eerst na vele maanden kon worden uitgevoerd. Dat er slechts 103 woningen zijn uit gevoerd in plaats van 240, is dus niet de schuld van het gemeentebestuur. Ook is niet juist, dat deze woningen niet doelmatig zouden zijn, zoals gezegd is; zowel bij het plan van 103 woningen als bij dat van 240 is aan verschillende desiderata voldaan; men heeft nl. de wens te kennen gegeven naar de de bouw van woningen voor grote gezinnen, voor jong gehuwden en voor ouden van dagende betrokken instanties hebben aan deze wensen wel degelijk voldaan, zij het niet in die mate als men wel zou willen, maar bij dit geringe aantal van 103 woningen was dit ook niet mogelijk. Ook ontkent spreker, dat, zoals hier gezegd is, deze woningen tengevolge van de toegepaste bezuinigingen zo slecht zouden zijn geworden als men het hier voorstelt. Het had beter gekimd, maar spreker is overtuigd, dat in geen enkel opzicht door de bezuinigingen, die aangebracht moesten worden, het peil van de goede woning is aangetast. De oorzaak van de vertraging ligt dus elders, maar voor spreker blijft de grote vraag: is het waar, dat de gemeente Leiden een vol jaar heeft laten voorbijgaan zonder iets te doen voor de verbetering van de volkshuisvesting? Spreker hoopt, dat uit het antwoord van het College duidelijk en overtuigend zal blijken, dat dit gezegde niet op de gemeente Leiden van toepassing is. Het verheugt spreker, dat blijkens de Memorie van Ant woord (blz. 34) het College diligent wil blijven ten aanzien van de uitbreiding van de beschikbare woonruimte, o. a. door onteigeningen en het ontwerpen van uitbreidingsplannen. Deze maatregelen zullen echter pas in een meer verwijderde toekomst practische resultaten opleveren. Spreker geeft volkomen toe: men kan wel verlangens hebben en wensen uiten omtrent een zo groot mogelijk aantal te ontwerpen en te bouwen woningen maar, men kan daarbij toch niet ongelimi teerd zijn gang gaan. Door de Wethouder is voldoende aan getoond, dat de stagnatie van het ene plan is veroorzaakt door hogere instanties, doordat voorlopig geen toewijzingen voor woningen meer werden gegeven. Met het oog op de beschikbare materialen en arbeidskrachten moet men dus redelijk blijven bij het aantal te bouwen woningen, hoe gaarne men dit ook zo hoog mogelijk opgevoerd zou willen zien. Niet voldaan is spreker over het antwoord van het College (blz. 34) inzake de bestaande saneringsplannen, nl. de plannen voor de Gortestraat, de Haverstraat, de Looierstraat en de Waardgracht. Door de sanering van deze straten zijn voor lopige plannen uitgewerkt; de gemeente heeft verscheidene panden in deze straten aangekocht; er zijn zelfs voorbe reidingen getroffen voor onteigening en spreker betreurt het, dat het College blijkbaar niet bereid is die plannen ten uitvoer te leggen. De argumenten, die het College daarvoor aanvoert, acht spreker niet steekhoudend. Volgens het vigerend saneringsplan zouden aan de Gortestraat slechts 20 woningen kunnen worden gebouwd op dit terrein, dat thans voorlopig voor speelterrein bestemd is. Wat is nu noodzakelijker: woningen of een speelterrein? Ieder twintigtal woningen, dat men meer kan bouwen is een aanwinst voor de volkshuisvesting. Dit bezwaar mag enigermate gelden voor het terrein aan de Looierstraat, het geldt in geen geval

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 8