52 DINSDAG 17 FEBRUARI 1948. Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Goslings e.a.) op étatisme uit is, of er op rut is, de wijkverplegingen een bepaalde kant uit te dwingen. Het gehele ingewikkelde systeem van de sociale geneeskunde is een vak op zich zelf geworden; het eist nu eenmaal coördinatie en leiding. Een particuliere medicus op zich zelf kan dat niet doendaarvoor heeft hij geen tijd; daartoe is hij ook niet geschoold. Daarom is het nodig, dat hier leiding gegeven wordt. Die leiding moet inderdaad samenwerken met particuliere medici en wel zoveel mogelijk. Op het ogenblik ontbreekt echter die leiding in Leiden (dat neemt spreker de Directeur van de Gemeente lijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst niet kwalijk) en daarom heeft spreker bij de begroting voor 1947 gepleit voor aanstelling van meer artsen, die daarbij zouden kunnen helpen. Dit moet niet alleen een administratief orgaan blijven; er moet zijn een administratie, maar daarnaast een organisatie. Er moeten nieuwe wegen gewezen worden; er moet leiding gegeven worden. Dat kan één man niet doen; spreker weet, hoe druk de Directeur het heeft; hij kan dat alles zonder hulp en zonder ontlasting van al zijn admini stratieve werk niet alleen doen. Men moet dus noodzakelijk bij de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst meer artsen hebben, om te beoordelen, welke de sociaal- medische noden zijn in onze gemeente en om de bestrijding dezer noden te organiseren. Spreker was even verheugd, toen hij las, dat een arts bij de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst extra zou worden aangesteld. (Algemeen Verslag blz. 71). Maar thans blijkt, dat deze aanstelling hoofdzakelijk voortvloeit uit de bijzondere tijdsomstandigheden en verband houdt met de contröle op de uitvoering van allerlei distributievoorschriften. Daaraan heeft men natuurlijk niets voor de opbouw van de organisatie van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezond heidsdienst. Zolang die opbouw niet geschiedt, blijft men in een vicieuze cirkel rondlopen. Spreker heeft er nog ernstig over gedacht een voorstel te doen tot aanstelling van twee artsen bij de Gemeenteüjke Geneeskundige en Gezondheids dienst, van wie een ter benoeming tot onder-directeur, maar spreker heeft gemeend daarmede nog even te moeten wachten in afwachting van het rapport van de Directeur. Men moet echter toch niet te lang wachten hiermedeonder vele artsen vallen daarover reeds onaangename woorden. Samenwerking van alle gezindten met de Overheid is in dit opzicht nodig. Een organisatie als de Zaanse Gemeenschap is ook hier nodig en niet om hiervan een soort „Staatsgeneeskunde" te maken. Een van de grootste problemen is wel de woningnood, wegens het gevaar daarvan voor de geestelijke gezondheid, die hierbij op het spel staat. Ook daarbij zijn medische adviezen van controlerende G.G.D.-artsen naast de attesten van particuliere medici zeer wenselijk; ook te dien opzichte bestaat er nood in Leiden. Ook ten aanzien van de huisvesting van ouden van dagen heeft de medicus een taak, b.v. ten aanzien van de vraag, welke ouden van dagen in leegstaande woningen kunnen trekken, welke anderen hulp en verzorging nodig hebben. Er is gezegd: geen hofjes. In Denemarken heeft men grote flatgebouwen voor ouden van dagen, met daarnaast een goede verplegingsafdeling. Men kan zich ook een modern hofje denken, met moderne huizen, terwijl een verpleegster in hetzelfde blok kan wonen. Kortom er zijn vele vraagstukken, waarbij de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst leiding moet geven aan het particulier initiatief met een coördinerende en stimu lerende invloed en waarbij verzekerd kan worden, dat allen gelijke kansen hebben. Niemand zal er echter aan denken in te grijpen in de persoonlijke vertrouwensverhouding medicus-patiënt. De Gemeentelijke Geneeskundige en Gezond heidsdienst is op het ogenblik niet een actief lichaam en spreker verzoekt de Wethouder in ernstige overweging te nemen om spoedig, in elk geval bij de begroting voor 1949 over te gaan tot de aanstelling van zeker één, liefst twee actieve artsen, die plannen kunnen maken, die kunnen organiseren en stimuleren (niet dwingen) om nieuwe wegen te zoeken. Dat zal alleen maar goeds voor de gemeente Leiden kunnen brengen. De heer Stolp wijst er op, dat van de vele Raadsleden, die reeds gesproken hebben, slechts weinigen hun gedachten- gang geplaatst hebben in het licht van Gods Woord. Dit Woord is het richtsnoer bij alle overwegingen van de Pro testants-Christelijke Raadsfractie, hetgeen niet inhoudt, dat bij vraagstukken van practische aard de meningen niet kunnen uiteenlopen. Echter zal al ons werken tevergeefs zijn, wanneer wij daarop niet Gods Zegen ontvangen en daarom wenst spreker, nu de Raad zulke belangrijke be slissingen heeft te nemen, het College en de Raad die Zegen van Boven toe. Bij de behandeling der begroting voor 1947 Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Stolp.) heeft de heer Jongeleen, Wethouder van Fabricage, gezegd, dat hij deze woorden kon waarderen, maar dat hij zijn kracht zocht in het democratisch socialisme. Hierbij treedt echter het menselijk kunnen en het menselijk denken op de voorgrond; wie de geschiedenis onbevooroordeeld be studeert moet het echter duidelijk zijn, dat de wereld steeds verder voortholt naar de afgrond, naar het einde waarna van ieder rekenschap gevraagd zal worden, ook van wat men in deze Raadzaal heeft gedaan. In het licht van deze verantwoordelijkheid ziet spreker ook deze begroting met al haar vraagstukken. Dit houdt in de eerste plaats in, dat ook het financieel beleid op een gezonde basis moet zijn gegrondvest. Op dit punt openbaren zich echter zovele onzekere factoren, dat het niet mogelijk is zich daarover een definitief oordeel te vormen. Tengevolge van de enorme offers, die het spoorweg plan van de gemeente Leiden vraagt zullen vele voor zieningen, hoe nuttig en nodig deze ook zijn, achterwege moeten büjven. Ter verkrijging van een juist inzicht in de werkelijke stand van zaken vraagt spreker de Wethouder van Financiën, hoe groot de totale leningsschuld was van Leiden vóór de oorlog, dus b.v. in 1938 en 1939 in vergelijking met thans, en hoe groot per hoofd van de bevolking van Leiden? Met deze cijfers voor ogen kan men zich een reëel beeld van de tegen woordige toestand vormen. Hoe deze cijfers ook uit mogen vallen, het streven moet, zoals door velen niet meer wordt betwist, op het verkrijgen van een zoveel mogelijk sluitende begroting gericht zijn. Men bedenke daarbij echter, dat men zich bevindt in een toestand van stijgende lonen en prijzen, zodat bij het nemen van bepaalde beslissingen de financiële gevolgen daarvan niet duidelijk te overzien zijn en dat dus voorzichtigheid dringend geboden blijft. Minister Witteman heeft zich dan ook tot de gemeentebesturen gewend met het verzoek bij alle uitgaven nauwkeurig de noodzakelijkheid daaraan te overwegen. Dit moet tot gevolg hebben, dat vele objecten, hoe wenselijk ook op zich zelf, achterwege zullen moeten blijven. In dit verband is voor Leiden zeer belangrijk de vraag, hoe groot de bijzondere uitkering ingevolge de Noodvoor ziening Gemeentefinanciën, overeenkomstig de door de Commissie-Oud voorgestelde regeling, -voor deze gemeente zal uitvallen. Daar deze bijzondere uitkering een belangrijke som zal moeten belopen, wil men op deze wijze tot een sluitende begroting komen, ligt de vraag voor de hand, of het mogelijk is op reële gronden een raming te maken van het bedrag, waarop Leiden met enige zekerheid uit dien hoofde kan rekenen, en, zo dit niet mogelijk is, of het College dan bekend is, op hoe veel het bedrag der bijzondere uit kering in totaal voor het gehele land is vastgesteld. Van het antwoord op deze vragen hangt veel af wat betreft het in de toekomst door Leiden te voeren financieel beleid. Voorts vraagt spreker, hoe hoog de rentelast is, die op de gemeente Leiden rust, zowel thans als vóór 1940. Wanneer men deze gegevens kent, valt het geheel beter te overzien en kan een balans worden opgemaakt van de werkelijke stand van zaken. Spreker begrijpt niet goed, hoe de heer Vos, zonder deze cijfers te kennen, reeds thans zijn afkeurend oordeel over het financieel beleid van het College uitspreekt. Dit is op zijn minst voorbarig. De heer Vos dringt wel aan op be perking van de uitgaven tot het uiterste, maar tegelijk bepleit hij kinderzorg. Hoewel deze zeer nuttig is, kan spreker zich voorstellen, dat vele Raadsleden deze uitgave niet verantwoord zullen achten in deze tijd. Het is dus niet mogelijk en zeker niet verantwoord zonder goede gronden het beleid van de Wethouder van Financiën als onjuist te qualificeren. Over de gang van zaken bij de gemeentelijke bedrijven mag men niet ontevreden zijn. De Gasfabriek met haar belangrijk tekort baart nog vele zorgen, doch naar sprekers overtuiging zal zowel de Directie der Lichtfabrieken als de betrokken Wethouder al het mogelijke doen om dit tekort zo spoedig mogelijk weg te werken. Belangrijk is echter de vraag, hoe de gemeentelijke bedrijven zich verder zullen ontwikkelen en spreker vraagt, of men, gezien de ontwikkeling en de toekomstmogelijkheden, mag verwachten, dat deze resultaten zich in gunstige zin zullen blijven ontwikkelen. Hoe oordeelt de Wethouder hierover? Inzake de storting zoals door het College voorgesteld van 1 in het Vernieuwingsfonds der Lichtfabrieken wijst spreker er op, dat dit voorstel wel sterk afwijkt van de tot nu toe gevolgde gang van zaken. Bedroeg de storting oorspronkelijk een half procent van de nog niet afgeloste aanleg en uitbreidingskapitalen, thans wordt voorgesteld

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 6