DINSDAG 17 FEBRTJARI 1948. 65 Gemeentebegroting Algemene besehouwinqen. (Schüller.) meer -vrij geeft en naar huis stuurt en hij de andere tak van dienst die overuren uitbetaalt. Misschien ligt de oorzaak hierin, dat men bij de ene dienst het personeel gemakkelijker vrij kan geven, om deze overuren in te halen, dan bij de andere. Spreker acht daL echter onjuist. Wanneer men deze overuren compenseert door op andere tijden vrij te geven, beroept men zich steeds op de bijzondere voorschriften, daarvoor gesteld. Spreker heeft deze bijzondere voorschriften van Gemeentewerken bij zich; dat staat daarin inderdaad omschreven, maar deze bijzondere voorschriften vastgesteld in de vergadering van de Dienstcommissie van 14 December 1934, zijn tot op heden door Burgemeester en Wethouders nog niet goedgekeurd. Het hoofd van de dienst kan zich dus op deze voorschriften nog niet beroepen. Spreker doet een ernstig beroep op het College om het personeel volgens één maatstaf te bezoldigen en te behan delen, nl. overeenkomstig het Reglement betreffende de rechtspositie van de ambtenaren en werklieden. Spreker onderschrijft volkomen hetgeen de heer Knetsch heeft gezegd over de arbeidstijden in de gestichten. De invoering van de 53-urige werkweek daar heeft plaats gehad tegen de wil van de organisaties in. Bij invoering van deze werkweek moeten volgens wettelijke verplichting de organi saties gehoord worden daarover. Dit nu is niet geschied. Dat zou nog te verhelpen zijn, ware het niet, dat door de Directie van de gestichten aan de Arbeidsinspectie was medegedeeld, dat de organisaties met de invoering van de 53-urige werkweek accoord gingen; de Inspectie heeft dan ook, toen haar bij informatie bij de organisaties bleek, dat de Directie dit maar klakkeloos en zonder grond had mede gedeeld, toestemming tot de invoering van de 53-urige werk week geweigerd. De Directie heeft toen, buiten voorkennis van de organisaties, zich beroepen op de Minister, en deze heeft, ook zonder de organisaties te horen, toestemming gegeven tot invoering van de 53-urige werkweek. Deze gang van zaken acht spreker zacht gezegd onjuist; het was een bewust misleiden van de bevoegde instanties door mede te delen, dat de organisaties bereid waren tot invoering van de 53-urige werkweek. Zo is het ook gesteld met de vacantie van dit personeel en met de uitbetaling van overuren op Endegeest. Het gehele personeel moest overuren maken; de helft kreeg deze uit betaald, de andere helft niet. Het gedeelte van het personeel, dat geen vergoeding kreeg, heeft toen daarover geklaagd; men zou nu denken, dat allen vergoeding kregen. Neen, de Directie heeft die vergoeding ontnomen aan de helft van het personeel, die haar gekregen had, en gegeven aan die andere helft, die geen vergoeding had gehad. Wat is dat voor een beleid? Het is noodzakelijk, dat niet alleen het College, maar ook de Commissie voor de Gestichten, die toch ook bevoegd is, ongevraagd advies aan het College te geven, eens schoon schip maakt in die Augiasstal en uitmaakt, wie daar de Directeur is, zodat niet een ondergeschikte daar directeur speelt, zodat die Augiasstal opgeruimd wordt en men daar een goede verhouding krijgt, zoals in andere gemeentediensten. Men denkt daar op een eilandje te wonen, men beschouwt zich daar niet als een deel van het Leidse Overheidsbedrijf, maar denkt zich daarvan geheel los; men zegt daar: Leiden heeft niets te maken met de Gestichten en er wordt maar gedaan en gelaten, wat men zelf belieft. Het is zaak, dat niet alleen het College, maar ook de Com missie de zaken daar eens goed onder de loupe neemt. Spreker heeft in de sectie (Algemeen Verslag blz. 33) ook bezwaar gemaakt tegen de onvoldoende weerlegging van de bezwaren tegen het reorganisatieplan van de Brandweer; het College antwoordt daarop, dat het, na de uitvoerige toelichting in Ingekomen Stuk No. 213 (1947) bij de monde linge verdediging geen nieuwe gezichtspunten kon openen. Spreker heeft echter bij de behandeling van dit voorstel in de Raadszitting van 22 December 1947 tal van nieuwe punten naar voren gebracht, die noch in het Ingekomen Stuk noch in het rapport van de Commandant van de Brandweer waren opgenomen; daarop heeft spreker ernstige critiek geoefend; al is men het met die bezwaren niet eens, het College moet toch zoveel als in zijn vermogen is, de bezwaren, die uit de Raad komen, weerleggen, opdat de Raadsleden met kennis van zaken hun stem kunnen bepalen. Dat sprekers mening in dit opzicht juist is, blijkt wel hieruit, dat bij de opgave van de sterkte van de politie 12 man te kort zijn; spreker kan niet begrijpen, dat men, op het ogenblik, dat men een reorganisatie moet voorbereiden, en wetende, dat de sterkte eigenlijk 12 man te kort is, dan nog een rapport kan indienen, volgens hetwelk door de politie 8 man voor de brandweer beschikbaar zullen worden gesteld; toen dat rapport verscheen, was al herhaaldelijk komen vast te staan, dat voor de tweede auto, die uitrukt, ten hoogste twee politie- Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Schüller e.a.) agenten beschikbaar waren. De Raad heeft naar sprekers mening dus onjuist gehandeld door dit voorstel tot reorgani satie van de brandweer aan te nemen. Men zal thans echter rustig moeten afwachten, of hogere instanties dat besluit zullen bekrachtigen. Wat betreft het voorstel van de heer Frohwein tot stichting van een gemeentelijk, centraal geadministreerd autopark, had spreker gedacht, dat de heer Frohwein als specialist op economisch gebied zich niet zou hebben bepaald tot de personenauto's van de gemeente. Is dat economisch? Is het de heer Frohwein ontgaan, dat de gemeente ook tal van vrachtauto's heeft. Spreker is geen econoom, maar vindt het voorstel van de heer Frohwein maar een half voorstel, dat naar zijn mening niet eens in stemming kan komen; dat heeft geen doel. De heer Riemens is de heer Frohwein dankbaar, dat hij de quaestie van het contact tussen de middenstand en de Overheid in de Raad heeft gebracht; er is op het ogenblik inderdaad een gebrek aan goed overleg tussen het gemeente bestuur en de middenstand. Dit wil echter niet zeggen, dat spreker het geheel eens is met de redactie van het voorstel van de heer Frohwein, tot instelling van contact-commissies voor kleinindustrie en winkelbedrijf. Het gemeentebestuur toch heeft aan de middenstand geregeld adviezen gevraagd, zo inzake de winkelsluiting, het onderwijs aan de ambachts school, over de stichting van een Middelbare Technische School en van een Handelsdagschool. Over verscheidene onderwerpen is dit echter ook niet geschied, zo b.v. ten aanzien van de verhoging van de tarieven van het Slachthuis (Raadszitting van 1 en 22 December 1947). Het is dus een gemis, dat er niet regelmatig contact is tussen de middenstandsorganisaties en de Gemeenteraad. Nu kan men, zoals de heer Woudstra, bezwaar maken tegen instelling van zulk een orgaan van bovenaf, en het beter achten, dat de middenstand van onderaf dat contact zoekt in dat opzicht is de middenstand ook in gebreke gebleven; de middenstand had ook vrijelijk ongevraagd advies kunnen uitbrengen. Het voorstel-Frohwein spruit voort uit een reeds in 1939 ingestelde contact-commissie, die op haar beurt in het leven geroepen is naar het voorbeeld van Nijmegen (Ingekomen Stukken 1939 blz. 49) en nu is het merkwaardig, dat door de middenstand te Nijmegen thans wederom een voorbeeld gegeven is; dezer dagen is daar nl. ingesteld een Détail- handelsraad voor de middenstand, een centrale raad, ver tegenwoordigende alle soorten winkels, zowel grootwinkel bedrijven als kleine winkels, de vier middenstandsbonden, markt- en straathandel, dus een andere wijze van organisatie dan de vroegere Leidse Middenstandscentrale. Spreker doet een beroep op de Leidse middenstandsorganisaties om in dezen actief te zijn en het voorbeeld van Nijmegen te volgen. De in 1939 ingestelde contact-commissie voor winkelbedrijf en kleinindustrie telde negen leden, door de Gemeenteraad te benoemen uit een door Burgemeester en Wethouders op te maken voordracht; de heer Frohwein wil in de door hem voorgestelde commissie zes middenstanders doen zitting nemen, aan te wijzen door de middenstandsorganisaties. Dat is met elkaar in strijd. De voorzitter van de in 1939 ingestelde contactcommissie werd uit de leden van de Commissie benoemd door de Raad, op voordracht van het College; volgens de mededelingen van de heer Frohwein moet tot voorzitter van de door hem voorgestelde commissie worden benoemd één van de Wethouders. Ook dit punt is dus op andere wijze geregeld. Met aanneming van het voorstel van de heer Frohwein zou men in zekere mate inconsequent zijn; men heeft nl. vergeten in deze de middenstandsorganisaties te raad plegen, terwijl dit voorstel juist de strekking daartoe heeft. Eerst zullen dus de middenstandsorganisaties over dit voorstel hun mening moeten uitspreken. De heer Frohwein zegt, dat men de zaak hiermede moet stimuleren. De heer Riemens gelooft, dat men de zaak inderdaad stimuleert. Het College moet over het voorstel de heer Frohwein praeadvies uitbrengen, maar dit zonder meer aan te nemen zou onjuist zijn. Het voorstel van de heer van Iterson om van gemeentewege een betonskelet te bouwen, om bedrijfsruimte te scheppen voor kleine ambachtslieden, zal spreker gaarne steunen. De heer Piena sluit zich aan bij de lof, toegezwaaid aan het College. Als secretaris van de meer dan 5.000 bij het Nederlands Yerbond van Vakverenigingen (N.V.V.) aan-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 19