MAANDAG 16 FEBRUARI 1948.
33
Wijziging verordening op heffing van vermakelijkheden-
(Knol e.a.) belasting.
budget heeft en hoe meer men kan betalen om te genieten.
Met betrekking tot de plaatselijke keuringscommissie
wenst spreker het antwoord van de Wethouder van Finan
ciën af te wachten; nu er reeds zovele commissies zijn, is
hij huiverig voor het instellen van een nieuwe commissie.
De heer A. van Dijk vraagt, waarom op het gebied van
sportwedstrijden onderscheid is gemaakt en b.v. van de
ontvangsten van voetbalwedstrijden 20%, maar van de
ontvangsten van bokswedstrijden 50% wordt geheven.
Men zou kunnen zeggen, dat een bokswedstrijd uitsluitend
een krachtmeting is, maar wanneer men als objectief belang
stellende de verslagen van voetbalwedstrijden leest, krijgt
men soms de indruk, dat het ook meer een krachtmeting
is geweest.
Spreker vraagt zich af, in hoeverre de bijwoning van
sportwedstrijden in het algemeen tegenwoordig meer als
uiting van sport dan van vermakelijkheid moet worden
Men wil een voetbalpool stichten 'en een gokje wagen. Van
de tienduizenden mensen, die sportwedstrijden bezoeken,
doen 90% het uit een oogpunt van vermakelijkheid.
Indien het College eigenlijk wenst, dat geen bokswed
strijden meer worden gehouden, zou spreker liever zien,
dat het een verordening voorstelde, waarbij het houden
van deze wedstrijden werd verboden.
De heer van der Kwaak stelt zich voor, bij de behandeling
van de begroting het een en ander te zeggen over de gemeen
telijke autonomie.
De opzet van het College bij de indiening van dit voorstel
is geweest, gelijk in het Ingekomen Stuk duidelijk tot uit
drukking is gekomen, zich eerst rekenschap te geven van wat
in Leiden te doen is.
Uit dit onderzoek bleek al direct, dat de inkomsten van
de bioscopen zeer waren toegenomen, niet alleen tengevolge
van de toeneming van het aantal bezoekers, doch ook door de
verhoging van de toegangsprijzen. Het aantal bezoekers is
gestegen van 600.000 in 1939 tot 1 millioen in 1947, de
gemiddelde toegangsprijs van 46 cent in 1939 tot 86 cent
in 1947. Er was dus aanleiding, de bioscoopvoorstellingen
als belastingobject in het oog te houden en te zien, welke
andere zaken men daarnaast kon belasten. Het marionetten
theater, waarnaar de heer van Dijk vroeg, valt onder het
tarief van 20%. Er waren geen vermakelijkheden, die er
buiten vielen. Juist die kleinere gelegenheden worden niet
de dupe daarvan; daaronder vallen juist de grotere. Boven
dien is er een tarief bij gekomen, nl. dat van 33 1/3 dat
eerst 50 bedroeg.
De heer D. J. van Dijk onderscheidt Verschillende soorten
sport en vergelijkt voetbalwedstrijden met bokswedstrijden.
Bij de bepaling van het tarief voor voetbalwedstrijden heeft
spreker zich laten leiden door de gedachte, dat Leiden niet
verwend is op dit gebied, maar ook door het feit, dat de
gemiddelde entrée-prijs voor een voetbalwedstrijd is 27 cent
en voor een bokswedstrijd ver boven f 1.ligt; daarin
komt tot uiting het essentieel verschil in karakter tussen
beide; waar men bokswedstrijden bezoekt terwille van de
sensatie, is het tarief daarvoor gesteld op 50%, terwijl het
bezoek aan voetbalwedstrijden in Leiden niet van die aard
is, dat de belasting daarop hoger dan 20% moet zijn. Boven
dien weet men nog niet, hoe de beslissing van de Minister
op dit punt zal leidenhet is in het geheel niet zeker, dat
deze percentages aangenomen zullen worden.
Volgens de tweede circulaire van de Minister zal in plaats
van 45% genoegen worden genomen met een heffing van
35 wanneer tenminste 500 m. culturele film wordt vertoond.
In Leiden is nagegaan wat de beste oplossing is en voor
de bioscopen en voor de gemeente. Na een nauwkeurig
onderzoek ingesteld te hebben stelt het College voor 20%
te heffen van bioscoopvoorstellingen met een overwegend
cultureel, godsdienstig of wetenschappelijk karakter, en 40%
van alle andere bioscoopvoorstellingen; dan behoeft ook
niet telkens een ambtenaar te komen kijken, of er wel 500 m
culturele film wordt vertoond en ook de exploitanten zijn
vrij in hun handelen.
De heer D. J. van Dijk heeft deze zaak niet geheel door.
De films worden verdeeld in de klassen A, B, C en D. A.-
films zijn de films, die door de Centrale Filmkeuring zijn
goedgekeurd als films betreffende wetenschap, nijverheid,
landbouw en handel, overeenkomstig art. 1, lid 2, sub 2°
Van de Bioscoopwet en komen zonder meer voor een heffing
van 20% in aanmerking. Daarnaast zijn dan enkele films,
die misschien voor een tarief van 20 in aanmerking komen,
en dan gaat het om de interpretatie van de woorden in
art. 6, sub 1°, overwegend cultureel, godsdienstig of weten
schappelijk karakter. De Inspecteur met zijn ambtenaren
Wijziging verordening op heffing van vermakelijkheden-
(van der Kwaak e.a.) belasting.
weten, dat overwegend betekent: meer dan de helft. Yoor
die enkele films heeft men niet een commissie nodig. Boven
dien: de Inspecteur is de eerste beroepsinstantie, wanneer
de commissie het niet eens is, de tweede beroepsinstantie
is dan de Centrale Raad van Beroep voor de Directe Belas
tingen en de derde is de Hoge Raad, nl. in cassatie. Tot nu
toe heeft nog over geen enkel geval Van een dergelijke film
verschil van mening bestaan; men kon dat wel aan de Inspec
teur en aan de bona fide-houders van bioscopen hier in Leiden
overlaten. De Commissie voor het bioscoopwezen heeft in
Leiden weinig te doen; bij de Inspectie van de Belastingen
zijn echter over 1947 talrijke verzoeken ingekomen om vrij
stelling voor bepaalde verenigingen, nl. 44; daarvan zijn er
zes afgewezen, 12 zijn er belast volgens art 6 en 12 volgens
art. 4. Mocht echter de ontwikkeling zo zijn, dat er werk
zou zijn voor een dergelijke commissie, dan is spreker met
alle genoegen bereid om, zodra hij dat bemerkt, voor te stellen
een dergelijke commissie voor Leiden in het leven te roepen.
De heer D. J. van Dijk is door de mededelingen van de Wet
houder omtrent de marionettentheaters geheel voldaan.
Bij nader inzien acht spreker het juist, zijn voorstel in
te trekken, niet omdat hij overtuigd zou zijn, dat het geen
waarde heeft, maar wel omdat hij het met de Wethouder
eens is, dat men de zaak even kan aanzien. Mocht het blijken,
dat de gang van zaken is als spreker op het ogenblik vreest,
dat hij zal zijn, dan kan nog altijd tot de instelling van een
commissie worden overgegaan.
De Voorzitter constateert, dat de motie van de heer D. J. van
Dijk is ingetrokken.
(De heren Riemens, Keij en Knuttel zijn inmiddels ter ver
gadering gekomen).
De heer van Weizen heeft geen antwoord gekregen op zijn
vraag, of het niet wenselijk zou zijn, ook de circusvoorstel
lingen in een lagere klasse te plaatsen.
De heer Riedel zegt, dat men circusvoorstellingen toch niet
in de allereerste plaats als culturele voorstellingen kan
beschouwen; circusvoorstellingen staan op een geheel ander
plan dan andere soorten voorstellingenin dit verband
herinnert spreker aan hetgeen in vroeger jaren omtrent circus
voorstellingen is opgemerkt. Circusvoorstellingen berusten voor
een zeer groot deel op het exploiteren van dieren; door de
Dierenbescherming is dan ook herhaaldelijk bezwaar gemaakt
tegen deze voorstellingen, die meestal plaats hebben ten
koste van de dieren.
De heer van der Kwaak zegt, dat het argument voor het
College om circusvoorstellingen met 50% te belasten niet
was gelegen in het feit, dat deze door de minst draagkrachtigen
bezocht worden dat is niet het geval maar dat de
Inspectie, van de Belastingen, die de controle uitoefent,
gebleken is dat 60 van de bezoekers van circusvoorstellingen
van buiten Leiden komen, terwijl de gemiddelde toegangs
prijs tot een circus hoger ligt dan de entréeprijs vooreen
bioscoop. Het is dus niet zo, dat de circusvoorstellingen
speciaal door de minst draagkrachtigen bezocht zouden
worden.
Artikel I wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Beraadslaging over artikel II.
De heer Stolp zegt, dat hem niet duidelijk is, waarom
de sub b genoemde toneel- en/of cabaretvoorstellingen,
revue-, ballet-, opera of operette-voorstellingen en de sub
c genoemde bioscoopvoorstellingen met een overwegend
cultureel, godsdienstig en wetenschappelijk karakter als
gelijkwaardig worden gerangschikt en onder hetzelfde tarief,
nl. dat van 20%, vallen. Naar sprekers mening zouden de
sub b genoemde voorstellingen belast moeten worden met
40% evenals de gewone bioscoopvoorstellingen.
Hoe denkt de Wethouder zich voorts de heffing van deze
vermakelijkhedenbelasting op 3 October? Aan de hand van
deze verordening lijkt spreker dit een zeer ingewikkelde
materie.
De heer van der Kwaak zegt, dat de twee soorten voorstel
lingen, genoemd onder resp. b en c beide onder het tarief
van 20% vallen, omdat het College bij de opzet van deze
belasting er van uitgegaan is, dat voorstellingen met een