MAANDAG 16 FEBRUARI 1948.
31
Beschikbaarstelling van gelden voor de verbouwing en
(Jongeleen e.a.) restauratie van de Stadstimmerwerïe.a.
De heer Jongeleen antwoordt de heer Sehüller, dat de verf
waren, die nu in dit gebouwtje worden opgeslagen, naar een
andere afdeling van de werf zullen worden overgebracht,
waardoor het magazijntje kan worden getrokken bij de
smederij, die dus niet kleiner wordt.
De verbouwing en restauratie te zamen kosten de gemeente
14.500.Hiervan zijn 9.000.bestemd voor de restau
ratie van de gevel.
Het voorstel van de heer Sehüller wordt verworpen met
21 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmen: de heren van Schaik, Jongeleen, van der
Kwaak, Menken, de Hosson, Woudstra, Hendriks, mevrouw
Braggaar, de heren van Iterson, Bobbers, Knetsch, A. van
Dijk, Goslings, Balkestein, Stolp, Lombert, van Oijen, Aalders,
Knol, Wilmer en Eiedel.
Vóóy stemmen: mevrouw van Staveren, mevrouw Vijlbrief,
de heren Vos, Piena, Smit, van Weerlee, Sehüller, Frohwein,
Cats, van Weizen en D. J. van Dijk.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
De heer Sehüller wenst geacht te worden, tegen het voorstel
te hebben gestemd.
(De heer Kortmann komt ter vergadering).
XIV. Voorstel tot het verlenen van een toeslag voor het
iaar 1948 op de contractprijs voor de vuilafvoer naar Nieuw
koop. (27)
XlVa. Voorstel inzake het verpachten van het Burcht
complex. (32)
XV. Voorstel tot het wijzigen van de gemeentebegroting,
dienst 1946, ter zake van pensionnering, wachtgelden enz.
(28)
XVI. Goedkeuring van de suppletoire begrotingen en de
rekeningen van de diensten 1943, 1944, 1945 en 1946 en van
de begroting, dienst 1947, van het Gereformeerd Minne- of
Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis te Leiden. (29)
XVII. Goedkeuring van de rekening, dienst 1944, van het
College van Vrouwenkraammoeders. (29)
XVIIa. Voorstel tot het verlenen van een garantie aan het
Comité ter organisatie van een feestelijke herdenking van het
50-jarig Regeringsjubileum van H.M. de Koningin en de
300-jarige onafhankelijkheid van Nederland. (33)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XIV tot en
met XVIIa besloten.
XVIII. Voorstel tot het wijzigen van de verordening van
4 Juni 1934 (Gemeenteblad no. 22) op de heffing van een
belasting op toneelvertoningen en andere vermakelijkheden.
(18)
Hierbij komen tevens aan de orde de motie van de heer
D. J. van Dijk, luidende:
,,De Eaad der Gemeente Leiden, in vergadering bijeen,
overtuigd van de noodzakelijkheid, dat er een commissie in
het leven geroepen worde teneinde te onderzoeken, welke
bioscoopvoorstellingen op grond van hun cultureel, gods
dienstig of wetenschappelijk karakter in aanmerking komen
voor de heffing van een vermakelijkheidsbelasting ten
bedrage van 20% der onzuivere opbrengst,
stelt de samenstelling dezer commissie in handen van
B. en W. om praeadvies en gaat over tot de orde van
de dag".
en de adressen van de plaatselijke bioscoopexploitanten
de Bedrijfshoreca en Van de Leidse Boksvereniging D.T.S.
terzake.
De heer D. J. van Dijk betoogt, dat de noodzakelijkheid
van de wijziging der verordening vaststaat vanwege de zorge
lijke toestand der gemeentefinanciën en de min of meer
verkapte dreigementen in de ministeriële circulaire van
19 November 1947, nog versterkt in die van 2 December
1947, welke ministeriële wenken in de practijk neerkomen
op een categorische imperatief, ondanks de vriendelijke
Wijziging verordening op heffing van vermakelijkheden-
(D. J. van Dijk.) belasting.
woorden omtrent de specifiek gemeentelijke heffing. Men
moge het betreuren, dat dit belastinggebied, dat eerst vrijwel
geheel op het terrein der gemeentelijke autonomie was
gelegen, nu is geplaatst op de grens van de gemeentelijke
autonomie met die van het gemeentelijke zelfbestuur; het
is nutteloos, zich tegen een dusdanige ontwikkeling te ver
zetten.
Het gaat nu nog slechts over de wijze van uitvoering van
de verhoging. Bij de uitvoering van deze taak heeft men te
bedenken, dat de gemeente alleen dan haar wijzigingsver
ordening zal zien goedgekeurd, indien wordt aangetoond,
dat de opbrengst der belasting volgens de door de gemeente
vast te stellen heffingspercentages gelijk zal zijn aan de
opbrengst, welke te verwachten is bij een heffing volgens de
aanwijzingen der ministeriële circulaires, m.a.w. op 50%
in het algemeen. Gelukkig is achteraf gebleken, dat ook
ministeriële aanwijzingen voor verandering vatbaar zijn:
de circulaire van 17 Januari 1948, een geheel andere taal
sprekende, heeft het over vervaging der grenzen tussen
diverse vermakelijkheden en acht voorzichtigheid geboden
ten aanzien van de zgn. levende kunst (een benaming, die
spreker niet voor zijn verantwoording zou willen nemen),
waaronder de Minister kennelijk niet het boksen wil Verstaan.
Volgens spreker zijn Burgemeester en Wethouders te
recht niet ingegaan op de ministeriële suggestie, voor film
programma's met 500 m zgn. culturele film en voor film
voorstellingen zonder deze culturele tussenwerpselen onder
scheidenlijk een heffingspercentage van 35 en 45 voor te
schrijven. De exploitanten van bioscopen zouden zich anders
kunnen instellen op programma's met ,,een beetje cultuur",
dat heel raar zou staan tussen de andere delen van het
programma.
Men kan zich op het stand punt stellen, dat een heel andere
regeling dan het College thans voorstelt mogelijk is. Men
kan dan aanvoeren, dat het niet aangaat voor een goede
film 40% en voor een slecht toneelstuk 20% belasting te
eisen, terwijl evenmin is in te zien, waarom een minder
waardig cabaret en een twijfelachtig ballet moeten worden
bevoorrecht boven een frisse variété-voorstellingspreker
zwijgt nog van de Nederlandse marionettenvoorstellingen,
waarvan vele zich op een zeer hoog cultureel peil bewegen
en eigenlijk uitsluitend toneel-opvoedkundig werken. Spreker
zal het gemeentebestuur niet vragen, in al deze dingen
permanent als censor op te treden.
Over de thans voorgestelde verordening zijn allerlei
opmerkingen te maken, maar het is buitengewoon lastig,
haar door een betere te vervangen.
Een ogenschijnlijk zeer aantrekkelijke oplossing, die o.a.
in Zaandam schijnt voorgesteld te worden, is: op alle ver
makelijkheden belasting heffen naar een gelijk en niet te
hoog percentage en Burgemeester en Wethouders ruime
bevoegdheden geven om voorstellingen van culturele en
opvoedkundige waarde te subsidiëren, na het advies van
een deskundige commissie ingewonnen te hebben, doch
spreker vreest toch ook, dat het Rijk dit niet goed zal vinden.
Deze belasting zal aldus ongetwijfeld veel minder opbrengen.
Bovendien brengt een dergelijke regeling een zeer grote
organisatorische en financiële rompslomp mede. Men komt
daarmee op die wijze niet uit. Daarom kan spreker zich
wel accoord verklaren met de door Burgemeester en Wet
houders ontworpen regeling, al doen zich hier tal van vragen
voor. Onder welke categorie b.v. valt de rugby sport? Voorts
verzoekt spreker de marionettentheaters, indien ze culturele
of algemeen opvoedende voorstellingen geven, te brengen
onder het tarief van 20%.
Naar aanleiding van zijn motie tot instelling van een
commissie tot onderzoek van de wenselijkheid van ver
laging der vermakelijkhedenbelasting voor culturele, gods
dienstige en wetenschappelijke films, merkt spreker op, dat
er een orgaan moet zijn, dat een onderscheid maakt tussen
goede films en zuivere amusementsfilms. Indien alle films,
die niet strikt cultureel zijn in dit opzicht over één kam
geschoren worden, zullen naar spreker vreest de bioscoop
exploitanten him toevlucht zoeken tot de zuivere sensatie
programma's, die immers het meest trekken; daardoor zou
het afzetgebied van de goede films zeer beperkt worden.
Er moet een orgaan zijn, dat aan goede films een cultureel
brevet geeft. Zulk een orgaan moet plaatseüjk zijn; dit moet
plaatselijk bezien worden. Ten aanzien van de filmkeuring
zijn in Nederland regionaal grote verschillen waar te nemen,
b.v. tussen de Noordelijke en de Zuidelijke gewesten, tussen
de grote en de kleine gemeenten. Bovendien bestaat er op
het ogenblik geen centraal orgaan, dat voor dit werk geschikt
zou zijn. Immers, de bestaande Centrale Filmkeuring beoor
deelt en keurt de films alleen op zedelijkheids-gehalte en naar
de leeftijd; zij spreekt geen oordeel uit over de culturele