MAANDAG 16 Gemeentebegroting Algemene beschouwingen, (van Weizen.) door het beeld, dat de Regering zelf daarvoor in haar laatste publicatie gebruikt, nl. waar zij spreekt van een verarmd Nederland. Dat was bekend. In dit stuk spreekt de Regering van de hulp, waarnaar moet worden uitgezien, en die in het algemeen van buiten moet komen, om Nederland uit het moeras te halen, waarin het is geraakt. Juist omdat de toe stand van Leiden niet losgemaakt kan worden van de alge mene toestand, waarin Nederland verkeert, heeft spreken daarover geen zin en zijn de hier gesproken woorden van elke betekenis ontbloot wanneer daarachter niet staat het ernstig streven om daarin verandering te brengen. En in hoeverre daarin verandering gebracht zal kunnen worden, wordt beslist door de strijd die wordt gevoerd. Het heeft geen zin struisvogelpolitiek te voeren; men moet zich daar over uitspreken, omdat het nodig is zich uit te spreken, niet alleen over wat is, maar ook over wat komen moet om uit de impasse, waarin men zich bevindt te geraken. Naar de mening van de communisten zijn er twee dingen, die moeten veranderen. De politiek, in de afgelopen jaren gevoerd, heeft er toe geleid, enerzijds, dat de positie van Nederland terwille van het monopolistisch kapitalisme, van de monopolistische groeperingen in Nederland, in economisch opzicht slechter is geworden. Het zijn de monopolistisch- kapitalistische groepen, die min of meer de koers bepalen, waarin de politiek van de Regering wordt gedreven; dat is het fundamentele uitgangspunt. Men spreekt van verarming en van de noodzakelijkheid om de uitgaven tot een nm'-nimnm te beperken; anderzijds ziet men een toenemende opeen hoping van centralisering van het vermogen in Nederland, gepaard gaande met een enorme toeneming van de winsten. Dit is alleen mogelijk geworden, doordat de Regering het gehele sociaal-economisch leven in ongunstige zin beïnvloedde. Men kan er tegenover stellen, dat enkele maatregelen niet mogelijk waren geweest, zonder dat die andere werden genomen, maar zij vormen te zamen een onverbrekelijk geheel. Ten slotte domineert, dat de politiek van de Regering berustte op een begunstiging van de monopolistische groepe ringen in het kapitaüstische Nederland. Uit die gezichtshoek moet men ook de toestand van Leiden beoordelen. Op de toestand van het land hebben ook invloed de steeds stijgende improductieve uitgaven \oor leger eu vloot; daarin dient allereerst verandering te worden gebracht, wil de toestand van Leiden gunstiger kunnen worden. Naar de mening van de communisten moet men niet trachten de uitgaven in te krimpen, integendeel, maar wel er naar streven het sociaal-economisch leven in het land op een hoger niveau te brengen. De uitgaven van de overheid moeten op dat streven zijn gebaseerd en zijn het volgens de woorden van de Partij van de Arbeid ook, maar deze woorden zijn niet in overeenstemming met de daden. Spreker zal hierover niet uitweiden, maar alleen de aandacht er op Vestigen, dat de medeverantwoordelijkheid voor wat in het afgelopen jaar met betrekking tot Indonesië is gebeurd niet van de Partij van de Arbeid kan worden afgewenteld. In verband hiermede trekt de campagne, die tegen het commu nisme wordt gevoerd, sterk de aandacht. Een kleine bloem lezing van wat de pers in het afgelopen jaar te dien aanzien heeft gepubliceerd zou voldoende zijn om aan te geven, waarom het in deze gaat, nl. dat de toestand, waarin het huidige productiesysteem is geraakt, slechts de mogeüjkheid van het nemen van enige maatregelen openlaat. Men heeft betoogd, dat de ontplooiing van het particulier initiatief de waarborgen voor de grootst mogelijke sociale rechtvaardig heid schept, maar aan de andere kant is er een streven om de productie te leiden in de richting van een corporatief systeem; al deze pogingen zijn gebaseerd op de omstandig heid, dat dit kapitalistisch productie systeem aan het einde van zijn kunnen is en geen waarborgen meer kan scheppen voor een bestaanszekerheid van allen, die hier in werkzaam zijn. In Oost-Europa toont men, dat het daar gevolgde economische systeem inderdaad de enige grondslag biedt voor een socialistische productiewijze, waarbij alle krachten, die de productie tot een zo hoog mogelijk peil kunnen opvoeren, tot ontwikkeling worden gebracht en waarbij tegelijkertijd de waarborgen worden geschapen, die, gepaard gaande met de politieke maatregelen, welke daaraan evenredig dienen te zijn, nodig zijn voor de sociale zekerheid en rechtvaardig heid, waarop ieder, die in de productie werkzaam is, aanspraak kan maken. Het zal in Maart a.s. honderd jaren geleden zijn, dat het Kommunistisch Manifest verscheen, dat begon met de woor den: er gaat een spook door Europa, het spook van het com munisme. Dat spook is thans tastbare werkeüjkheid geworden de denkbeelden van het Kommunistisch Manifest worden of zijn in een deel van de wereld verwezenlijktomdat deze denkbeelden, tengevolge van de resultaten van hun verwezen- 'EBRUARI 1948. 37 Gemeentebegroting Algemene beschouwingen, (van Weizen e.a.) lij king, hun superioriteit hebben bewezen, tracht men op het ogenblik opnieuw alle machten te verenigen, tot een heilige drijfjacht tegen dat spook, dat geen spook is, maar inderdaad tot zegen strekt voor millioenen mensen in een deel van Europa. De heer Wilmer is het eens met de heer Vos, dat er in de loop van het jaar, bij de behandeling van de verschillende voorstellen, in de Raad gelegenheid is voor de vertegen woordigers van de verschillende politieke partijen van hun politiek inzicht te doen blijken, maar toch is het alleszins verklaarbaar, dat de behandeling van de begroting wordt aangegrepen als een gelegenheid om eens een en ander te zeggen, waartoe men in de loop van het jaar de gelegenheid mist of niet in die mate krijgt. Dit is alleszins verklaarbaar en daarop kan ook geen redelijke critiek worden geleverd, wanneer een en ander maar direct verband houdt met de gemeentepolitiek, hier en au. Vóór 1940 was het ook in deze Raad de gewoonte, om bij de behandeling van de begroting algemene beschouwingen te houden over de landspolitiek en zelfs over de wereldpolitiek; men moet echter niet al te lichtvaardig zijn in zijn veroordeling van die gewoonte, omdat men alles moet zien in het licht van de tijd. In deze tijd is het echter zeker niet gewenst die gewoonte te blijven volgen. De gemeentenaren verlangen, zeer terecht, van een Gemeenteraad nu geheel iets anders. De heer van Weizen heeft politieke beschouwingen gehouden, die ook zelfs maar niet in indirect verband staan met de begroting; spreker laat het natuurlijk volkomen aan de prudentie van de raads leden over, of zij al of niet op hetgeen de heer van Weizen heeft gezegd, willen ingaan; spreker zal dat niet doen, hoewel ook bij hem naar aanleiding van de rede van de heer van Weizen verschillende gedachten zijn opgekomen; zo heeft spreker, toen de heer van Weizen sprak over de improductieve uitgaven voor leger en vloot, bij zich zelf gedacht, hoewel hij geen boer is, dat hij op zijn ganzen moest passen. De taak van het College is in verhoudiug tot de meer rustige periode van vóór 1940 zeer uitgebreid, in omvang en in intensiteit; daarom zou het zeer verklaarbaar zijn, wanneer de verdeling van de werkzaamheden in het dagelijks bestuur van de gemeente zodanig was, dat aan ieder van de leden van het College een taak werd toegewezen, waarvoor hij persoonlijk verantwoordelijkheid zou dragen, terwijl de andere leden van het College zich met de resultaten van zijn activiteit zouden verenigen, tenzij zij daartegen zeer overwegende bezwaren, al dan niet van principiële aard, hadden. Toch zouden zij dan, al ware dit verklaarbaar, de verkeerde weg opgaan, welke in strijd is met Grondwet en wetgeving en, ook afgezien daarvan, in strijd met een gezonde democratische opvatting van het gemeentebestuur. Burgemeester en Wethouders dragen de verantwoordelijkheid vroor het gehele gemeentebestuur, zowel voor alle voorstellen aan de Raad, tenzij duidelijk blijk wordt gegeven, dat dit niet zo is, als voor de uitvoering van alle besluiten, die de Raad heeft genomen. Ieder lid van het College draagt daar voor volgens spreker persoonlijk verantwoord elijkheid. In het Algemeen Verslag (blz. 6) heeft spreker gevraagd, of juist was zijn indruk, dat door het College van Burge meester en Wethouders meermalen voorstellen worden gedaan, afkomstig van een van de leden van het College, waartegen de overige leden van het College geen onover komelijke bezwaren hadden. Daartegen zou spreker toch ernstige bezwaren hebben. Het College heeft op deze vraag geantwoord, dat een antwoord op deze vraag, hetzij ont kennend, hetzij bevestigend, in strijd zou komen met de strikte vertrouwelijkheid, die de besprekingen in de vergade ringen van het College behoort te kenmerken. Het is verre van spreker geweest iets te vragen, waarop het antwoord zou zijn in strijd met de vertrouwelijkheid, die de besprekingen in het College behoort te kenmerken en naar sprekers mening ook feitelijk kenmerkt. Spreker heeft alleen gevraagd naar de objectieve basis, waarop de voorstellen van het College staan, en de objectieve basis, waarop de uitvoering van de besluiten van de Raad staat, in beide gevallen voor zover het betreft de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder van zijn leden. Nochtans geeft het College een antwoord, dat zeer duidelijk is. Terloops merkt spreker op, dat de gehele Memorie van Antwoord uitmunt door een duidelijke redactie, waarbij geen woord te veel of te weinig is gezegd. Men mag naar sprekers menig grote waardering hebben voor de wijze, waar het College de Memorie van Antwoord, zowel wat betreft haar inhoud als wat haar vorm aangaat, heeft samen gesteld. Het antwoord van het College luidt: „Wij menen echter goed te doen met er naar aanleiding

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 11