20 Abt. 11. De invordering van deze belasting geschiedt overigens overeenkomstig de bepalingen der gemeentewet. Abt. 12. Onverminderd het bepaalde in artikel 306 der gemeentewet, wordt het niet- of niet-behoorlijk vervullen van de formali teiten, welke tot richtige heffing der belasting in deze ver ordening worden gevorderd, gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. Abt. 13. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag der maand, volgende op die, waarin het bericht der Koninklijke goedkeuring bij Burgemeester en Wethouders is ingekomen. Op die datum vervallen de verordening van 27 Augustus 1923 (Gemeenteblad No. 30), regelende de heffing van eene belasting onder den naam van „Havengeld" in de gemeente Leiden, laatstelijk gewijzigd bij de verordening van 5 Sep tember 1932 (Gemeenteblad No. 8 van 1933), alsmede de verordening van 3 Mei 1920 (Gemeenteblad No. 18), regelende de invordering van de belasting onder den naam van „Haven geld" in de gemeente Leiden, laatstelijk gewijzigd bij de verordening van 24 April 1922 (Gemeenteblad No. 28). III. VERORDENING, regelende de heffing en de invordering van een belasting onder de naam van Liggeldin de gemeente Leiden. Abtikel 1. Ten behoeve van de gemeente Leiden wordt onder de Haam van „Liggeld" een belasting geheven van vaartuigen, liggende in de openbare gemeentewateren binnen de grenzen van het havengebied der gemeente in de gevallen, in de volgende artikelen vermeld. Onder vaartuigen zijn niet begrepen houtvlotten. De grenzen van het havengebied worden aangeduid door boorden met het opschrift: „Havengebied Leiden". Borden, als hier bedoeld, worden geplaatst: in de Rijn (Galgewater), nabij de gemeentegrens ter hoogte van de Korte Vliét; in de Trekvliet, ongeveer 250 m ten Noorden van de Jaagbrug; in de Nieuwe Rijn, nabij de kruising met het Rijn- Schiekanaal in de Oude Rijn, ongeveer 250 m ten Westen van de uitmonding van het Rijn-Schiekanaal in de Haarlemmertrekvaart, nabij de gemeentegrens, be» zuiden de Broekweg. Voor vaartuigen wordt als grondslag der heffing aan genomen het aantal m3 verplaatsing, waarbij onder ver plaatsing wordt verstaan de in volumen uitgedrukte water verplaatsing van een vaartuig tussen het vlak van de grootste toegelaten diepgang en het vlak van inzinking van het ledige vaartuig volgens een geldige meetbrief. Abt. 2. Van vaartuigen, welke gebruikt worden voor de verkoop van waren wordt, te beginnen met de dag van aankomst, en van alle geheel of gedeeltelijk tot woning gebezigde of bestemde vaartuigen, die langer dan veertien dagen onafge broken binnen de grenzen van het havengebied der gemeente verblijven, wordt, aanvangende met de vijftiende dag, voor elk etmaal of gedeelte daarvan geheven: bij een verplaatsing van minder dan 3 m3. 0.20 van 3 tot 10 m30.30 van 10 tot 30 m30.40 van 30 tot 50 m30.50 van 50 tot 150 m30.60 van 150 m3 en daarboven1. Ter keuze van de belastingschuldige kan de betaling ook per week plaats hebben, in welk geval de belasting bedraagt: bij een verplaatsing van minder dan 3 m3. 0.80 van 3 tot 10 m31.20 van 10 tot 30 m31.60 van 30 tot 50 m32. van 50 tot 150 m32.40 van 150 m3 en daarboven4. Bij betaling per week wordt de week gerekend van Maandag tot en met de daarop volgende Zondag. Abt. 3. In afwijking van het bepaalde bij het vorige artikel wordt van vaartuigen, geladen met brandstoffen, aan de markt ge legen, voor elke drie dagen of gedeelte daarvan f 1.50 geheven. Abt. 4. Van vaartuigen, waaraan door Burgemeester en Wethouders een vaste ligplaats is toegestaan, wordt per jaar of gedeelte daarvan geheven: bij een verplaatsing van minder dan 3 m3. 2. van 3 tot 6 m34. Tan 6 tot 10 m35. van 10 tot 20 m36. van 20 tot 30 m37. van 30 tot 40 m38. van 40 tot 50 m310. van 50 m3 en daarboven12. Het jaar loopt van 1 Januari tot 31 December. Art. 5. De belasting, genoemd in de artikelen 2 en 4, wordt ver dubbeld voor pleiziervaartuigen en vaartuigen, kennelijk ingericht of gebezigd voor personenvervoer, met uitzondering van die: a. welke vallen onder de bepalingen van de Wet openbare vervoermiddelen van 23 April 1880 (Staatsblad No. 67); b. waarvoor een vergunning is verleend krachtens de artikelen 25 en 25bis der verordening van 11 November 1897 (Gemeenteblad No. 12) op de Wateren in de gemeente Leiden; c. welke in het algemeen door een ondernemer voor het vervoer van personen worden geëxploiteerd en door hem of zijn personeel worden bestuurd. Abt. 6. De waterverplaatsing wordt bepaald overeenkomstig de van kracht zijnde meetbrief of daarmede krachtens wettelijke bepalingen gelijkgestelde documenten, een en ander met inachtneming van dezelfde voet van herleiding, als krachtens wettelijke bepalingen door het Rijk is voorgeschreven. Bij gemis van een meetbrief kan de op de ijkplaat aan geduide waterverplaatsing tot grondslag voor de heffing dienen.ij^v sinueiriOTov aopb ovivow^u s tie*sarrvCi Bij gebreke van een en ander of bij weigering om de meet brief te vertonen wordt de waterverplaatsing van het vaartuig door de ambtenaar, met de invordering der belasting belast, geschat en is de belasting naar die schatting ver schuldigd. Wanneer de belasting naar schatting is geheven en binnen twee maanden na de betaling een meetbrief wordt «jan- geboden, wordt, tenzij de schatting het gevolg was van weigering om het stuk te vertonen, het te veel berekende teruggegeven. Abt. 7. Geen belasting wordt geheven van: a. vaartuigen, welke aan een binnen het havengebied der gemeente aan het water gelegen scheepmakerij, machine fabriek of motorherstelplaats een herstelling moeten onder gaan, zolang zij aldaar verblijven, mits de noodzakelijkheid van die herstelling ten genoegen van de Directeur van de Markt- en Havendienst wordt aangetoond en mits met de herstelling uiterlijk binnen veertien dagen na aankomst aan de scheepmakerij, machinefabriek of motorherstelplaats een begin wordt gemaakt en zij daarna geregeld wordt voortgezet, een en ander ten genoegen van de Directeur van de Markt en Havendienst; b. vaartuigen, waarvan het vertrek, naar het oordeel van de Directeur van de Markt- fen Havendienst, verhinderd wordt door besloten water tengevolge van vorst of door andere weersomstandigheden. Art. 8. De belasting is verschuldigd door de schipper of eigenaar van het vaartuig. Abt. 9. Voor de toepassing van de artikelen 299 en 300 der ge meentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen in de plaats van de Raad of van de Burgemeester. Abt. 10. De inning van het liggeld geschiedt door de daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 6