GEMEENTE LEIDEN. 11 INGEKOMEN STUKKEN. ]Sfo_ |6. Leiden, 21 Januari 1948. In zijn vergadering van 29 September 1947 heeft Uw Raad, overeenkomstig mijn voorstel (zie Ingek. Stukken No. 171) besloten aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland mede te delen, dat z. i. de jaarwedde van de wethouders der ge meente Leiden behoort te bedragen 4.500.verhoogd met de vaste toelage van 15%, zulks gerekend met ingang van 11 September 1946. Bij schrijven van 10 October 1947 heb ik Gedeputeerde Staten van dit besluit in kennis gesteld. Dezer dagen is het door de Kroon goedgekeurde besluit van Gedeputeerde Staten ontvangen (zie de lijst van mede delingen, welke in de Leeskamer ter inzage is gelegd), waarbij het bedrag dezer wedden is vastgesteld op 4.435. 15 derhalve in totaal 5.100.25), zulks met ingang van 1 October 1947. Het college van Gedeputeerde Staten heeft thans bij zijn in de Leeskamer ter inzage gelegd schrijven van 2/12 December 1947 medegedeeld, dat het van oordeel is, dat de tijd ge komen is om over te gaan tot vaststelling van een geheel nieuwe wedderegeling voor de wethouders, waarbij de thans toegekende vaste toelage van 15% komt te vervallen. Ge deputeerde Staten verzoeken daarbij hen te doen weten, op welk bedrag Uw Vergadering de wethouderswedden zou wensen te zien vastgesteld. Bij informatie is mij gebleken, dat een nieuw besluit van Uw Vergadering wordt tegemoet gezien, waarbij met verschillende punten, welke met een wedderegeling verband houden (bijv. toekenning van kinder bijslag), kan worden rekening gehouden. Het bij Uw besluit van 29 September 1947 overeenkomstig mijn voorstel aanvaarde weddebedrag berustte op hetgeen mij destijds bij besprekingen met de desbetreffende hogere instanties als in deze bereikbaar was gebleken. Bedoeld bedrag 4.500.1- 15 5.175.— of afgerond 5.200.—) is m.i. het minimum, waarop de wethouders, gezien de betekenis en omvang van hun ambt, aanspraak mogen maken. Daarnaast is er m. i. alle aanleiding om ten behoeve van de wethouders, op gelijke voet als voor de Burgemeester en de ambtenaren der gemeente is geschied, een regeling voor kinderbijslag te treffen. Indien Uw Vergadering zich aan het verleden jaar aan vaarde bedrag wil houden, geef ik U in overweging aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland mede te delen, dat naar Uw gevoelen: 1°. de jaarwedde van de wethouders der gemeente Leiden behoort te bedragen 5.200. 2°. aan de wethouders kinderbijslag behoort te worden toegekend op de voet van de Rijksregeling, mede geldende voor de ambtenaren der gemeente. Aan de Gemeenteraad. De Burgemeester van Leiden. N°. 17. Leiden, 24 Januari 1948. De gemeente heeft van het Bankierskantoor Theodoor Giüssen te Amsterdam een aanbieding ontvangen voor een 23 jarige geldlening van ƒ338.100.tegen een rente van 3 bij parikoers. De opbrengst van de lening kan worden bestemd tot algehele aflossing van het schuldrestant na aftrek van de normale jaarlijkse aflossing in 1948 van een nog 23 jaren lopende 3| geldlening; over conversie van deze lening kon met de betrokken geldgever geen overeenstemming worden bereikt. De rente van 3 is in overeenstemming met het door de Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën onlangs vastgestelde renteschema voor geldleningen van lagere publiekrechtelijke lichamen, terwijl ook wat de verdere voorwaarden betreft de aanbieding van genoemd bankiers kantoor aanvaardbaar is. Ook zijn door de gemeente met een geldgever van een lening met een oorspronkelijke looptijd van slechts 7 jaren en waarvoor nog een rente van 3 geldt, onderhandelingen gevoerd om tot verlaging van deze rente te komen. Volgens het door de Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën vastgestelde renteschema bedraagt de rente voor leningen met een looptijd van 1015 jaren n.l. 2J Deze onderhandelingen hebben echter niet tot resultaat geleid. Aangezien het schuldrestant van deze lening na aftrek van de normale jaarlijkse aflossing in 1948 slechts 58.800.bedraagt en de restant looptijd 3 jaren, kan tot algehele aflossing van het restant dier lening worden over gegaan, vermits dit betrekkelijk kleine bedrag gevoegelijk uit de vlottende middelen kan worden gefinancierd en hiervoor niet een nieuwe vaste geldlening behoeft te worden gesloten. Wij geven Uw Vergadering in overweging te besluiten, behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten: a. gebruik te maken van de aanbieding van het Bankiers kantoor Theodoor Gilissen te Amsterdam voor een 3 geldlening van ƒ338.100.— met een looptijd van 23 jaar, tot algehele aflossing van het schuldrestant van de 3£ geldlening aangegaan ingevolge raadsbesluit van 19 April 1937, zoals gewijzigd bij besluit van de Burgemeester d.d. 17 September 1942, oorspronkelijk groot ƒ500.000.en daartoe vast te stellen het overgelegde ontwerp-besluit b. over te gaan op een nader door ons College te bepalen datum tot algehele aflossing van het schuldrestant van de 3 geldlening, aangegaan bij besluit van de Burgemeester d.d. 27 Januari 1944, oorspronkelijk groot 139.200. Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 1