3 Het bezwaar van de Commissie van Fabricage tegen het grote verschil van goothoogte tussen het flatgebouw en de daartegenover liggende woningen, ontworpen langs weg no. 21, wordt door ons College gedeeld. Aangezien het bezwaar opleverde een daartoe strekkende wijziging tijdig voor de ter-visie-legging gereed te brengen, stellen wij ons voor zo spoedig mogelijk na vaststelling van het plan deze wijziging te bevorderen. Ditzelfde geldt de door de minderheid der commissie naar voren gebrachte bedenking betreffende de goothoogte der bebouwing langs de verbindingsweg, op de profielenkaart met no. 39 aangeduid. De bebouwing langs deze brede weg zullen wij nader over wegen en te zijner tijd zal een wijziging van het plan te dien aanzien worden ingediend. Wij zullen daarbij tevens over wegen op enkele plaatseu een hogere bouwhoogte toe te passen, mede ten einde het aantal in het plan te bouwen woningen te vermeerderen. Artikel 6 van de ontwerp-bebouwingsvoorschriften is over eenkomstig het advies van de commissie gewijzigd. Het ontwerp heeft met de daarbij behorende bebouwings voorschriften gedurende de in de Woningwet voorgeschreven termijn op de gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegen. Er werden drie bezwaarschriften tegen het ontwerp bij Uw vergadering ingediend, n.l. door Th. J. M. Noordman, enig firmant van de firma D. D. Noordman, de Nederlandse Spoorwegen en Mevrouw W. Lolkes de Beer-Brakel. Laatst bedoeld bezwaarschrift werd niet binnen de bij de Woningwet gestelde termijn ingediend, zodat reclamanteniet-ontvankelijk is in haar bezwaarschrift. Met betrekking tot de overige bezwaarschriften delen wij Uw vergadering het volgende mede. Het bezwaar van reclamant Noordman is gericht tegen de bestemming van de gronden aan de Haagweg, gelegen ten noorden van de gordelweg, voor de bouw van arbeiders woningen. Tegen inwilliging van zijn verzoek, om aldaar een bebouwing M A (middenstandswoningen A) te projec teren, bestaat onzerzijds geen bezwaar. Deze wijziging zal bij de eerst volgende herziening van het plan worden ont worpen. Aan het bezwaar wordt derhalve tegemoet gekomen. Het bezwaar van de Nederlandse Spoorwegen komt hierop neer, dat de wenselijkheid wordt bepleit om ongeveer in het verlengde van de 3-Octoberstraat de mogelijkheid open te houden een reizigersstation in het traject Leiden—Woerden te vestigen en om, terwille van de aanleg van voldoende lange perrons, de radiaalweg öf te verschuiven öf onder de spoorjbaan te brengen. Te dien aanzienmerken wij op, dat de mogelijkheid, om t.z.t. in de omgeving van de thans geprojecteerde overweg in het verlengde van de 3-October- straat een reizigersstation te vestigen, aanwezig is op het terrein, gelegen langs de spoorbaan, hetwelk bestemd is voor „openbaar of bijzonder gebouw". De perrons van dit station zullen evenwijdig aan de spoorbaan moeten komen. Voor deze oplossing is het verplaatsen van de weg of het onder de spoorbaan brengen van die weg niet noodzakelijk. Met het oog op de hoog gelegen brug over de Trekvliet en de korte afstand van de brug tot de spoorbaan, is het maken van een onderdoorgang practisch niet mogelijk, zonder extra omhoogvoeren van de spoorbaan. Omtrent deze aangelegenheid zal nader overleg met de Spoorwegen worden gepleegd. Ten slotte maken de Spoorwegen bezwaar tegen het afstaan van een strook grond ten westen der spoorlijn, ter lengte van 400 m en ter breedte van 25 m. Dit bezwaar, zooals het door reclamente is geformuleerd, geldt echter niet zo zeer ten opzichte van het uitbreidingsplan als wel de onteigening van de onderhavige grond. Zoals in ons omtrent deze onteigening bij U ingediend voorstel van heden (Ingek. Stukken No. 3) is medegedeeld, zijn wij bij nadere overweging tot het inzicht gekomen, dat de bedoelde strook grond buiten de onteigening dient te worden gehouden. Aangezien ons bij met de Nederlandse Spoorwegen gepleegd overleg is gebleken, dat de onderhavige strook voor spoorwegdoeleinden in verband met de ontworpen spoorweg- en stationsplannen voor Leiden nodig zal zijn, stellen wij ons voor bij de eerstvolgende herziening van het uitbreidingsplan daarvoor een dienovereenkomstig gewijzigde bestemming voor te stellen. Mitsdien geven wij Uw Vergadering, met verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken, in overweging I. het uitbreidingsplan der gemeente van 6 November 1933, zoals dit nader is gewijzigd, te herzien in dier voege, dat het gedeelte, voor zover het betrekking heeft op gronden, voor namelijk begrensd door het Galgewater, de Korte Vliet, de Trekvliet, de Zoeterwoudseweg en het goederenemplacement der Nederlandse Spoorwegen, en op bijbehorende kaart met bruine lijn aangegeven, wordt ingetrokken; II. in te trekken het partiële uitbreidingsplan „Industrie terrein Trekvliet", met de bijbehorende bebouwingsvoor schriften, vastgesteld bij raadsvergadering van 11 September 1946, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid- Holland bij besluit van 1 Juli 1947, G. S. No. 394; III. aan de bezwaren van Th. J. M. Noordman, enig firmant van de firma D. D. Noordman, en van de N.V. Neder- landsche Spoorwegen tegemoet te komen in de hierboven nader aangegeven zin; IV. Mevrouw W. Lolkes de Beer-Brakel niet-ontvankelij k te verklaren in haar bezwaarschrift; V. vast te stellen: a) een partieel uitbreidingsplan „Leiden Zuidwest" met betrekking tot de sub I en II bedoelde gronden, overeen komstig de overgelegde kaart, waarvan de bestemming nader is omschreven in de onder b bedoelde bebouwingsvoor schriften b) de volgende verordening: VERORDENING, houdende voorschriften als bedoeld in artikel 39 der Woning wet, behorende bij het partiele uitbreidingsplan Leiden Zuidwest I. ALGEMENE REPALINGEN. Artikel 1. Definities. In deze verordening wordt verstaan onder: het planhet plan tot partiële herziening van het uit breidingsplan in onderdelen der gemeente Leiden (plan „Leiden Zuidwest"); de kaartende als zodanig gewaarmerkte tekeningen, welke tezamen met deze verordening het plan uitmaken (3 bladen); de bouwverordeningde voorschriften, vastgesteld door de Baad der gemeente Leiden, op grond van het eerste lid, sub a en b, en het derde lid van artikel 1 der Woningwet, hierna af te korten met B.V. een bouwperceelde met een eengezinshuis of ander hoofd gebouw bebouwde of te bebouwen grond, alsmede de bij dat huis of dat hoofdgebouw behorende onbebouwde of met een of meer bijgebouwen bebouwde of te bebouwen grond; de breedte van een gebouwde afstand tussen de hoofd- zijgevelvlakken, wanneer het betreft een vrijstaand gebouw; de afstand tussen de harten der scheidingsmuren, wanneer het betreft een ingebouwd gebouw en de afstand tussen het hoofdzijgevelvlak en het hart van de scheidingsmuur, wanneer het betreft een aangebouwd gebouw; de afstand tot de zijdelingse perceelsgrensde breedte van een langs een zijdelingse perceelsgrens over de volle diepte van het perceel rechtdoorgaande onbebouwde strook, ge meten evenwijdig aan de voorgevelrooilijn; de goothoogtede hoogte van de bovenkant der goot of, indien geen goot aanwezig is, de hoogte van de druipkant van het dak bij hellende dakvlakken, dan wel de hoogte van de bovenkant der bebording bij platte afdekking, een en ander gemeten boven de kruin van de hoogste der wegen, aan Welke het gebouw of het bouwterrein is gelegen; bebouwde oppervlaktede buitenwerks gemeten bebouwde oppervlakte van alle op een bouwperceel staande gebouwen, voor zover aanwezig op 1 m of hoger boven het afgewerkte terrein ter plaatse; inhoud van gebouwende buitenwerks gemeten inhoud van deze gebouwen, voorzover deze boven de beganegrond- vloer zijn gelegen; bebouwingsstrookde als zodanig op de kaart aangeduide strook grond; bebouwingspercentagehet percentage, dat aangeeft welk deel de bebouwde oppervlakte uitmaakt van de totale opper vlakte van het bouwperceel; breedte van een (bouw)perceelde kleinste der beide af standen tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de voorgevel, zowel als in de achtergevelrooilijn; hoogte van een gebouwde grootste hoogte van enig punt van een gebouw, gemeten boven de hoogste aangrenzende grondslag. Schoorstenen, windvanen e.d. niet medegerekend; glazen daklichten worden voor zover het betreft „industrie terrein" als bedoeld in artikel 16 dezer verordening en „grond bestemd voor bedrijfjes" als bedoeld in artikel 15 dezer verordening niet medegerekend; huizenbloktwee of meer aaneengebouwde huizen met in het gezicht blijvende eindgevels.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 3