216 MAANDAG 22 DECEMBER 1947. Vaststellen verordening, regelende heffing en invordering (Riemens e.a.) belasting gebruik Openbaar Slachthuis. menten tijdig in te dienen, opdat deze vóór de Raadsver gadering door het College kunnen worden besproken. Resumerende komt spreker tot de conclusie dat: 1. vooralsnog niet vaststaat, dat de begroting van het Openbaar Slachthuis niet op andere wijze sluitend is te krijgen; 2. het niet per se noodzakelijk is, dat deze begroting sluitend is, mede gelet op het sociaal-hygiënisch karakter van deze dienst; 3. het de vraag is, of het niet gewenst is, het tekort door middel van de directe belastingen te doen dragen door de meest draagkrachtigen 4. het ongewenst is, het tekort eenzijdig te doen dragen door de slagers; 5. de slagers mede daardoor worden gedreven in de richting van de zwarte handel; 6. in elk geval de bona-fide winkelier het onderspit zal delven 7. bij ondergang van het kleine middenstandsbedrijf het grootkapitaal zal zegevieren De heer Vos is het volkomen eens met de heer Riemens, dat men het Openbaar Slachthuis niet behoeft te zien als een bedrijf; men kan het even goed zien als een dienst met sociale en hygiënische strekking. Daaruit volgt, dat het in het geheel niet nodig is, dat deze Dienst met winst werkt; vanuit het standpunt van de gemeente is het dus reeds volkomen verantwoord, wanneer deze Dienst met zo weinig mogelijk verlies werkt. Maar zelfs wanneer men het Slachthuis beziet als bedrijf, is spreker er in het geheel niet zeker van, dat dit het verlies moet lijden, dat in de toelichting op dit voorstel staat genoemd. De toelichting in het Ingekomen Stuk op de uitkomsten van de exploitatie van het Slachthuis en de z.g. neven- bedrijven acht spreker zeer onvoldoende. De nadruk wordt door het College gelegd op het nadelig saldo op de exploitatie van één onderdeel van het bedrijf, maar niet wordt duidelijk gemaakt, dat de winst op die z.g. nevenbedrijven niet kan worden opgevoerd, waardoor het verlies op dat onderdeel van het bedrijf zou kunnen worden beperkt. De exploitatie van het Slachthuis vormt één geheel en de Raad kan de vraag, of op dit bedrijf verlies moet worden geleden pas beantwoorden wanneer de uitkomsten van alle onderdelen uitvoerig en duidelijk zijn uiteengezet. Pas dan zou het mogelijk zijn, tariefsverhoging toe te passen als onderdeel van een sluitende exploitatie. Spreker ziet in het voorstel van het College vele incon sequenties. Inconsequent b.v. is, dat de Overheid in Nederland enerzijds aandringt op vrijwillige prijsverlaging, anderzijds hier komt met een gedwongen prijsverhoging. Deze prijs verhoging is gedwongen, omdat de slagers in de ongelukkige positie verkeren, dat zij verplicht zijn van het abattoir ge bruik te maken. Deze tarieven worden vastgesteld bij ver ordening; dus de gemeente kan a bon plaisir deze tarieven verhogen. Ook is inconsequent, dat de Overheid enerzijds wijst op de nadelen van de zwarte handel, maar anderzijds de gemeente door verhoging van deze tarieven de zwarte handel in de hand werkt. Vaststaat, dat de uitkomsten van het slagersbedrijf niet meer lonend zijn; de slagers moeten echter ook leven en hun bedrijf mag niet ten gronde gaan; het gevolg daarvan is het drijven van zwarte handel. Het ligt niet op de weg van de gemeente om dit door bepaalde maatregelen in de hand te werken. In alle politieke pro gramma's komt de slagzin voor van de sociale gerechtigheid. Spreker is ook een warm voorstander van sociale recht vaardigheid, niet alleen echter voor werknemers, maar ook voor werkgevers en middenstand. Door verhoging van deze tarieven nu zou men de sociale gerechtigheid niet dienen en zou men een groep verdienstelijke middenstanders nog verder in de put werken dan zij nu al zitten. Door aanneming van dit voorstel zou men hun bestaansmogelijkheid nog meer verminderen en dit acht spreker niet in overeenstemming met de sociale rechtvaardigheid. Vooralsnog verklaart spreker zich dan ook tegen dit voorstel. De heer Knol sluit zich aan bij hetgeen de heer Vos gezegd heeft over de sociale gerechtigheid. Daaronder heeft men te verstaan de harmonieuze verzorging van alle groepen in het maatschappelijk leven, vanzelfsprekend niet alleen de slagers. Op de exploitatie van het Slachthuis wordt verlies geleden. Men acht de exploitatie-rekening van het Slachthuis niet duidelijk. Spreker heeft die stukken geziendeze waren, in tegenstelling met wat daaromtrent is gezegd, wel aanwezig. Spreker begrijpt niet, wat in die stukken niet duidelijk is. Maar dit ter zake. Belangrijker is het volgende. Wanneer aan het economisch leven goederen of diensten respectievelijk worden geleverd Vaststellen verordening, regelende heffing en invordering (Knol e.a.) belasting gebruik Openbaar Slachthuis. of bewezen, moeten die ook worden vergoed; wordt anders gehandeld, niet de volle kostprijs vergoed, dan wordt econo misch beschouwd, kapitaal vernietigd. De sociale gerechtig heid kan alsnu medebrengen niet de gehele kostprijs te laten betalen. Maar dat kan naar het inzien van spreker niet, wanneer het gaat over vergoedingen door hen, die een zaak exploiteren, verschuldigd. Spreker ontkent te enen male, dat men het abattoir als een Dienst zou kunnen beschouwen; in bedrijfseconomisch opzicht is het abattoir zeker niet een Dienst. Er is sprake van een zekere differentiatiezekere gedeelten van het productie-proces, die vroeger door de slagers zelf werden verricht, zijn door een ander bedrijf, in casu het abattoir, overgenomen. Wanneer een slager zelf zou moeten zorgen voor een slachtinrichting, met alles wat daarbij behoort, dan zou dat in deze tijd schatten geld kosten. Het is dus in het geheel niet zeker, dat de kostprijs Van vlees lager zou zijn, indien de slagers alles in hun bedrijf produceerden. Het lijkt spreker niet juist om te zeggen: de desbetreffende groep kan deze tarieven niet betalen en dan wentelen wij het maar af op de belastingbetalers. Spreker kan toestemmen, dat sommige slagers niet veel verdienen, voor zover men dit althans uit de boeken kan zien. De circulaires, die de Raad van de zijde van de slagersbonden gekregen heeft, bevatten slechts begrotingscijfers, en een begrotingscijfer zegt spreker niet zoveel. Het gaat bij spreker voornamelijk om de cijfers van de zuivere boekhouding. Men moet eerst de boekhouding zien; dan pas kan men conclusies trekken. In de ene circulaire der slagers wordt gezegd, dat de ver diensten ƒ24.bedragen; later wordt dit 42.Hieruit blijkt, dat men aan begrotingscijfers niet veel heeft; men moet zich altijd baseren op de cijfers van een reële boekhou ding. Yoor spreker is echter het voornaamste argument, dat het hier betreft het bewijzen van diensten in economisch opzicht aan hen, die een bedrijf uitoefenen; deze diensten moeten worden betaald door hen, die in het maatschappelijk leven daarvan gebruik maken. De heer A. van Dijk sluit zich aan bij de knappe betogen van de heren Vos en Riemens. Ontegenzeglijk moet het streven van het College in het algemeen er op gericht zijn, om zoveel mogelijk tot een sluitende begroting te komen; daarvan vormt dan dit voorstel een onderdeel. Spreker kan veel van hetgeen de heren Riemens en Vos gezegd hebben onderschi'ijvenalleen betreurt hij het, dat de heer Riemens, die zozeer overtuigd bleek van de noodlijdendheid van het slagersbedrijf, niet gestemd heeft voor de motie-Frohwein tot aanhouding van dit voorstel; wanneer deze motie aan genomen was en het voorstel aangehouden, zou men over enkele maanden misschien een meer positief besluit hebben kunnen nemen; nu zit men altijd maar te wachten op de buitengewone gegevens, waarmede de heer van der Kwaak zal komen, om de vele tegenstanders van dit voorstel te overtuigen. Nu is het spreker opgevallen, dat het College bij bepaalde voorstellen en ook weer bij dit voorstel, alles wat er voor pleit altijd op zulk een eigenaardige wijze naar voren schuift. Zo is bij de stukken b.v. een rapport van Dr Reitsma, waarin een overzicht wordt gegeven van de vijf magere en de vijf vette jaren. Over de vijf vette jaren, 19351940 bedroeg de winst slechts 134.000.per jaar. Deze winsten zijn mede opgebracht door de Dienst yan het Slachthuis en tenslotte door de slagers, die van het Slachthuis gebruik maken. Burgemeester en Wethouders zeggen dan, dat er een nadelig saldo is van 15.000.Wanneer het Slachthuis echter stil staat, zoals in de oorlogsjaren, terwijl de onkosten, b.v. de lonen voor het personeel doorgaan, dan is het begrijpelijk, dat in de laatste jaren dit bedrijf niet zo florissant was. Burgemeester en Wethouders delen ook niet mede, hoeveel het verlies op het Slachthuis zal bedragen, wanneer de pro ductie en de consumptie van vlees weer op peil zullen zijn. In het Ingekomen Stuk wordt het verlies op het Slachthuis in engere zin eenzijdig naar voren geschoven en beschouwt men het bedrijf van het Slachthuis en de nevenbedrijven niet als één geheel. Ten aanzien van andere bedrijven, zoals het Gasbedrijf en het Electriciteitsbedrijf heeft men zich nooit op een dergelijk standpunt geplaatstdeze zijn in dit opzicht altijd als een eenheid beschouwd; wanneer de Raad dat in zijn macht had, zou hij genoodzaakt zijn, ook de gasprijs te verhogen, maar dat doet hij niet, omdat het Directoraat- Generaal van de Prijsbeheersing dit niet toelaat. Men mag dus wel aannemen, dat het verlies op het Slachthuis, dus met inbegrip van de nevenbedrijven, in het geheel niet zo groot is als hier genoemd wordt. Voorts is spreker opgevallen de sterke bevoorrechting van de groot-industrie tegenover de kleine bedrijven. Nu

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 6