MAANDAG 22 DECEMBER 1947. 215 Vaststellen verordening, regelende helling en invordering (Riemens.) belasting gebruik Openbaar Slachthuis. dat in de Leeskamer niet meer gegevens van andere plaatsen, dan alleen van Haarlem, Utrecht, Groningen en Kerkrade ter visie zijn gelegdin de drie weken, die na de laatste Raads vergadering zijn verlopen, had men toch wel de gegevens van meer gemeenten kunnen opvragen. Spreker verzoekt de Wethouder om nadere gegevens. Beziet men deze zaak vanuit het standpunt van de slagers, dan blijkt uit de lawine van de nota's, van de zijde van de slagers tot de Eaad gericht, dat de Eaad er verstandig aan zal doen, de bedrijfsuitkomsten van deze middenstands- bedrijven zeer nauwkeurig onder het oog te zien. Uit de volgende gegevens, spreker door het Economisch Instituut voor de Middenstand verstrekt, blijkt de deplorabele toestand van het slagersbedrijf. Stelt men voor het slagersbedrijf de geldomzet voor 1938 op 100, dan zijn de indexcijfers voor de jaren 1939 tot en met 1946 resp. 102, 121, 90, 84, 55, 52, 65 en 108. In 1946 is dus de geldomzet, na grote dieptepunten in de oorlogsjaren, practisch weer op normale hoogte. Men begrijpt, wat dit wil zeggen voor bedrijven, waarin de inkoop prijzen, de onkosten, de kosten voor levensonderhoud en de lonen practisch meer dan verdubbeld zijn. Dat dan ook van de ruim 11.000 slagerijen in Nederland sinds 1938 er 1.900 zijn verdwenen, spreekt voor zich zelf. Dit waren merendeels kleinere bedrijven. De in 1946 geconsumeerde hoeveelheid vlees bedroeg ongeveer 60 van die in 1938. Voor 1947 zal deze ver houding niet veel gunstiger zijn, aangezien de rantsoenen in de eerste maanden van 1947 aanmerkelijk lager waren dan in 1946, in de laatste maanden echter weer iets hoger. De vooruitzichten op verhoging van de rantsoenen voor 1948 zijn zeer slecht, daar wegens gebrek aan deviezen de invoer van vee en veevoeder zeer beperkt zal blijven. Wat betreft het algemeen exploitatiebeeld van de slagerij- bedrijven voor 1946, behaalden van de 112 door het Econo misch Instituut voor de Middenstand onderzochte bedrijven, 88 een economisch positief resultaat, 24 een economisch negatief resultaat. De gemiddelde bruto-winst van deze bedrijven bedraagt 28.1 de gemiddelde netto-winst 11.9 Nog sterker spreekt, dat het gemiddelde gewaardeerde loon 3.019.of wel 6.8 van de omzet bedraagt. De eigenaren van deze 112 slagerijbedrijven, die zeker niet tot de aller slechtste behoren, gezien hun bereidwilligheid tot mede werking aan de totstandkoming van een dergelijke statistiek, hadden resp. een gewaardeerd loon van 1.000.bij een omzet tot 10.000.van 1.640.bij een omzet van 10.000.tot 15.000.van 1.988.-bij een omzet van 15.000.tot 20.000.van 2.303.bij een omzet van 20.000.tot 25.000.van 2.416.bij een omzet van ƒ25.000.tot ƒ30.000.van ƒ2.761.bij een omzet van 30.000.tot 40.000.—, van 3.069.bij een omzet van 40.000.tot 50.000.van 3.744.bij een omzet van 50.000.tot 75.000.en van 4.871.bij een omzet van 75.000.en hoger, of wel gemiddeld een gewaardeerd loon van ƒ3.910.bij een omzet van ƒ44.176.zeker niet een juiste beloning van een middenstander, die dag en nacht in de weer moet zijn met alle kracht, dikwijls met medewerking van zijn huisgenoten, om zijn bedrijf in stand te houden. Daar de meeste slagerijen een omzet hebben, die tussen 20.000.en 30.000.ligt, blijft het gewaar deerde loon voor de meesten nog beneden 2.500.Ver scheidene kleine slagerijen van de 90 in Leiden gaan dan ook hun ondergang tegemoet. Natuurlijk zal er geen enkele slager te vinden zijn, die rond komt van 2.500.Hier ligt de grondoorzaak van de zwarte handel en van andere niet geoorloofde practijken. Voor de Leidse slagers wordt de situatie door bijzondere omstandigheden dikwijls nog moeilijker gemaakt dan voor de andere slagers in Nederland. Het vee uit de Rijnstreek behoort niet tot de allerbeste qualiteit. De slager doet op de markt veelal een ongunstige inkoop door een onjuiste classificatie, mede tengevolge van het feit, dat de inkoop- commissie bestaat uit een veehandelaar, een veehouder en een slager, dus twee leden, die belang hebben bij een hoge prijs en één lid, de slager, die belang heeft bij een lage prijs. Daardoor is het vee iedere week hoger in prijs dan de daar voor gestelde normen. Sommige weken scheelt dit voor de Leidse slagers 2.000.op nog niet 100 koeien. Ook de slachtuitkomsten voor Leiden steken ongunstig af bij die voor andere gemeenten; blijkens een staatje, gepubliceerd door de Centrale Vee Inkoop in 's-Gravenhage, bedraagt b.v. in September 1946 het gemiddeld tekort bij de inkoop voor Leiden 12.6 kg per stuk vee, voor 36 andere gemeenten gemiddeld 7 kg. Slechts drie gemeenten, Gouda, Roosendaal en Steenwijk hadden een groter gemiddeld tekort dan Leiden, n.l. resp. 13.4, 13.8 en 12.9 kg tekort per stuk vee. Doordat het Directoraat-Generaal van de Vaststellen verordening, regelende helling en invordering (Riemens.) belasting gebruik Openbaar Slachthuis. Prijzen slechts rekening houdt met een gemiddeld tekort van 7 kg per stuk vee voor het gehele land, komt de inkoop prijs voor de Leidse slagers hoger te liggen dan elders. Ook de lonen in de slagersbedrijven te Leiden zijn hoger dan in de meeste andere gemeenten. Leiden behoort n.l. tot de tweede klasse, zodat een bedrijfschef 47.50 moet verdienen en een eerste bediende 42.Deze lonen zijn aanmerkelijk hoger dan die in de gemeenten van de derde, vierde en vijfde klasse. In feite zijn de lonen in Leiden hoger, dan de normen van het collectief arbeidscontract, want ook in deze branche heerst een groot tekort aan geschoolde arbeidskrachten, zodat ook hier van een zwarte arbeidsmarkt moet worden gesproken; natuurlijk wordt behalve een beloning in geld, ook nog een toegift in natura gevraagd of „genomen". Moet men nu, gezien de erbarmelijke toestand in dit bedrijf, er toe overgaan de slachttarieven te verhogen? Moet men dus de verantwoording op zich nemen, dat de zwarte markt blijft bestaan of uitgebreid wordt? Kan dit de be doeling zijn van de huidige Regering? Haar streven is toch te komen tot verlaging van prijzen en tarieven. Men kan formeel zich op het standpunt stellen, dat de algemene uitkomsten van het slagersbedrijf vormen een zaak van Overheidsbeleid en dat daarvoor de gemeente niet ver antwoordelijk is. Oppervlakkig gezien is dit juist, nu ook het Directoraat-Generaal van de Prijzen bij schrijven van Mei 1947 het standpunt inneemt, dat de tarieven voor keuring en slachting in totaal niet hoger mogen zijn dan het bedrag, dat voor die rechten in de vleesprijzen is ingecalculeerd. De bedragen nu, die als gemiddelde thans in de calculaties voor de verschillende soorten slachtvee zijn opgenomen, zijn de volgende: runderen ƒ10.31 per stuk, graskalveren ƒ5.per stuk, nuchtere kalveren 1.40 per stuk, varkens 5.per stuk, schapen 2.125 per stuk en paarden 10. per stuk. Indien de begroting van een abattoir niet sluit, mogen de in Mei 1940 geheven bedragen met ten hoogste 30 verhoogd worden. De enige mogelijke consequentie hiervan zou zijn, dat ook hier de détailprijs weer verhoogd zou worden. Ook dit is echter in strijd met de loon- en prijs politiek van de Regering. Deze détail-verkoopprijzen hebben voor het grote pubhek het plafond bereikt; de oplossing kan dus moeilijk gevonden worden in een verhoging van de marge. De prijs van 10.31 als factor in de calculatie van de détailprijs van het vlees is vanaf 1940 gehandhaafd gebleven. Doet het nu niet vreemd aan, dat het Directoraat-Generaal van de Prijzen voor de landbouw nu accoord gaat met een verhoging van 30 De vaststelling van de détailprijs valt niet onder de competentie van de Raad; wel staat het aan de Raad te beoordelen, of hij de verantwoordelijkheid kan dragen tegenover de gemeentenaren, om 90 hunner in hun toch al moeilijk zakelijk leven opnieuw met hogere lasten te bezwaren. Kan de Raad de verantwoordelijkheid dragen, hen te dringen in handen van de grootslachterijen, die hun het geslachte vee goedkoper kunnen leveren dan zij zelf het van het Slachthuis kunnen betrekken? Spreker acht het ongewenst de Leidse détaillisten in handen van het grootkapitaal te spelen, nog afgezien van het feit, dat ook het Slachthuis hierdoor gevoeüge klappen zou krijgen. Spreker zou niet durven beweren, dat verwerping door de Raad van de verhoging van de slachthuistarieven de redding voor het slagersbedrijf zou kunnen betekenen. Er is inderdaad een teveel aan slagersbedrijven, maar nooit zal spreker zijn medewerking verlenen aan het automatisch doen verdwijnen van een aantal slagerijen door middel van een z.g. „koude sanering". Deze koude sanering, een gevolg van het vrije spel der maatschappelijke krachten, zal ver vangen dienen te worden door een bewuste sanering. Een aantal détaillisten zal moeten afvloeien op basis van vrij willigheid. Deze gezonde sanering van het slagersbedrijf zal tot stand moeten komen, doordat oudere slagers, in ruil voor een tegemoetkoming, hun bedrijf eerder aan jongeren over doen; op deze wijze zal een inkrimping van het aantal bedrijven worden verkregen. Dit plan, afkomstig van de Secretaris van de Vakgroep Slagerij, de heer Dr Tobi, maakt op het ogenblik een punt van overweging uit bij de commissie van advies voor het slagersbedrijf, die de Economische Raad van Ministers terzijde staat. Mede waar de Wethouder in de vorige Raadsvergadering niet in de gelegenheid is gesteld, het voorstel van Burgemeester en Wethouders nader toe te lichten alvorens tot aanhouding daarvan werd besloten, zal spreker gaarne de motivering van de Wethouder afwachten, alvorens voorstellen en amendementen op dit voorstel in te dienen. Spreker is zich bewust, dat hij op dit punt handelt in strijd met de door het College uitgesproken wens, amende-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 5