228
MAANDAG 22 DECEMBER 1947.
Voorstel inzake de organisatie van de Brandweer.
(Voorzitter.)
Commandant ook, dat, wanneer men alleen een vaste kern
heeft zonder hulppersoneel, zonder politie en zonder fabrieks-
brandweer, men tenminste 50 man nodig zou hebben. Natuur
lijk zou spreker de voorkeur geven aan een brandweer van
50 man, maar de kosten daarvan zijn dermate hoog, dat men,
wanneer dit mogelijk is, op andere wijze de brandveiligheid
in Leiden zal moeten Verzekeren, zonder gevaar te lopen.
Hoe groter de vaste kern van de brandweer, hoe mooier
het is. In deze tijd moet men echter ook zien, of een bepaalde
organisatie te betalen is, of het verantwoord is hoger te gaan
dan strikt noodzakelijk is. Dit voorstel voldoet echter aan
de eisen.
Volgens de heer Schüller moet de bezetting van de spuiten
sterker zijn. Hetgeen spreker aanvraagt, is echter verantwoord.
Spreker heeft informaties ingewonen bij de Commandant en
andere deskundigen en als minimum-eis stelde men zeven
man, met inbegrip van de bevelvoerder. Maar men kan
tenslotte altijd de zaak opdrijven. Dat acht spreker in deze
tijd niet juist. De heer Schüller zal met de door hem voor
gestelde organisatie een veel betere brandweer bereiken dan
het College met zijn voorstel, maar de door de heer Schüller
voorgestelde organisatie gaat de eisen van de tegenwoordige
tijd te boven. Spreker neemt echter de volle verantwoorde
lijkheid voor het voorstel van het College op zich, natuurlijk
voorzover dit naar menselijke berekening mogelijk is; er
kunnen zich dermate ernstige branden voordoen, dat zelfs
de hulp van de Leidse brandweer niet voldoende is. Bij
de door het College voorgestelde organisatie wordt de eerste
stoot voldoende opgevangen; daarnaast kan men nog in
actie doen komen de brandweerlieden, die met verlof zijn,
terwijl men in noodgevallen daarnaast nog heeft de fabrieks
brandweer; deze moet echter pas later optreden. Men zou
ook de eerste stoot kunnen doen met vier auto's met 30 man,
maar dat zou te ver gaan. De fabrieksbfandweer is niet
geschikt voor de eerste stoot. Men moet uitgaan van hetgeen
voor een stad als Leiden normaal vereist is en in dit opzicht
is dit voorstel volkomen verantwoord. Voor contróle door
de politie kan reserve-personeel op wacht worden geplaatst.
Wat betreft de quaestie van de brandbestrijding in de
wijk voorbij de overweg in de Rijnsburgerweg, op het ogen
blik staat aan de andere zijde van de overweg een auto
gestationneerddie is in de practijk slechts één keer gebruikt.
Wanneer Leiden een regeling aangaat met Oegstgeest op
dit gebied, zal deze alleen zijn voor eventuele hulp. De
Leidse brandweer zelf zal, wanneer de overweg geopend is,
veel gauwer op het terrein van de brand aanwezig zijn dan
de brandweer van Oegstgeest. En al zijn de bomen van de
overweg dicht, dan kan de brandweerauto er toch nog wel
door, tenzij de trein net aankomt. Gebleken is, dat toen de
reserve-auto uitreed, de eigen brandweerauto uit Leiden,
die de overweg was gepasseerd, al voorbij was. Bovendien:
in een stad als Leiden is het altijd mogelijk, dat een brug
geopend is. In het algemeen zal de Leidse brandweerauto
er dus eerder zijn dan die uit Oegstgeest; bij brand heeft
spreker er echter liever een auto te veel dan één te weinig bij.
De fabrieksbrandweer wordt ingeschakeld om bij grote
branden zoveel mogelijk materiaal te kunnen gebruiken,
voordat men hulp van naburige gemeenten inroept. De
politiebrandweer is om materiaal direct in gebruik te kunnen
nemen. Bovendien kan de fabrieksbrandweer dikwijls ter
plaatse vrij spoedig optreden, doordat zij daar materiaal heeft.
Tegenover de motie van de heren Woudstra en Wilmer
staat spreker volkomen afwijzend. Men beeft in Leiden
vroeger een goede politiebrandweer gehad, maar in de
tegenwoordige tijd wordt zoveel van de brandweer gevraagd
en moet men zoveel personeel beschikbaar hebben, dat het
niet mogelijk js met zoveel voertuigen tegelijk uit te rukken;
dit zal in de practijk zeer grote bezwaren opleveren. Spreker
is overtuigd, dat men daarvoor nimmer toestemming zal
krijgen. De beide afdelingen van het Departement van
Binnenlandse Zaken, die hierbij betrokken zijn, n.l. de af
delingen Brandweerwezen en Openbare Orde en Veiligheid,
hebben spreker medegedeeld, dat zij absoluut afwijzend
staan tegenover instelling van een politiebrandweer, zodat
aanneming van deze motie alleen zou betekenen uitstel van
de eigen organisatie. Spreker is overtuigd, dat daarop geen
goedkeuring verkregen zal worden; men wenst de politie
niet meer in te schakelen in de brandweer. De taak van de
politie is te veel verzwaard en ook met het oog op de sterkte
van het politiepersoneel acht men het ongewenst dit aan
te wijzen voor de brandweer. Bovendien zou dit een uiterst
gevaarlijke methode zijn, omdat de politiebrandweer op de
duur wel bij de brand komt, maar te laat komt. Men heeft
niet genoeg politiepersoneel aanwezig om onmiddellijk te
kunnen uitrukken, hetgeen toch noodzakelijk is.
Wat betreft de hulp aan naburige gemeenten, wanneer
Voorstel inzake de organisatie van de Brandweer.
(Voorzitter e.a.)
die wordt verleend, krijgen deze altijd een rekening thuis
gestuurd. Dit was onlangs nog het geval met Alkemade.
Inderdaad zullen, tengevolge van de organisatie van de
brandweer, enige personen moeten afvloeien, hetzij door
pensionnering op 55-jarige leeftijd, hetzij door opwachtgeld-
stelling, hetzij door overplaatsing naar andere diensten.
Spreker zal zo soepel mogelijk zijn, maar het minimum
aantal moet bereikt worden en met de belangen van de
Dienst moet rekening gehouden worden.
Bij pensionnering zal overwogen kunnen worden, of de
mogelijkheid bestaat, dat de gemeente voor dergelijke
personen nog ander werk heeft, maar spreker doet in dit
opzicht niet de minste toezegging. Dit is onaangenaam voor
de betrokkenen, maar bij de politie heeft men hetzelfde;
ook het politiepersoneel kan op 55-jarige leeftijd gepen-
sionneerd worden, maar dan heeft men minder pensioen dan
wanneer men op 65-jarige leeftijd gepensionneerd wordt.
Bij dergelijke diensten geldt als leeftijdsgrens 55 jaren.
Wat betreft het opnieuw keuren van het personeel, wanneer
dit in vaste dienst komt, moet het wederom gekeurd worden.
Het grootste gedeelte van het personeel is in tijdelijke dienst;
men wilde het juist niet in vaste dienst nemen, omdat de
organisatie van de brandweer nog niet vaststond. Nu de
brandweer definitief wordt georganiseerd, is er geen bezwaar
tegen het personeel in vaste dienst te nemen.
Ook de praeventieve brandbestrijding zal voor Leiden
van groot belang zijn; men zal die afdeling speciaal onder
het oog moeten zien en de maatregelen moeten nemen, die
daarvoor nodig zijn.
Ten aanzien van de administratie is de Commandant van
mening dat, wanneer men iemand aanneemt, hij ook admini
stratief werk zal moeten verrichten, ook al moet men daar
voor over een secretaresse kunnen beschikken. Het is echter
ook mogelijk, dat het nodig blijkt een kaderlid in dienst
te houden, wanneer men dit werk door hem kan laten doen.
Men heeft een vaste kracht, maar het werk voor de brand
weer vordert niet de gehele dag. Daarom is het ook zeer
wenselijk het administratieve werk door leden van het
kader zelf te doen verrichten. Wanneer men een zeec be
hoorlijk kader heeft, is dit heel goed mogelijk.
Een auto voor de Commandant zal er moeten komen. De
Commandant zal overal moeten komen. De tegenwoordige
auto wordt omgebouwd. Over de takelauto kan spreker
niets zeggen.
De heer Schüller zegt, dat de Voorzitter wel zeer vlug en
zeer vluchtig is heengelopen over alles wat spreker naar
voren heeft gebracht. Zo heeft de Voorzitter met geen woord
spreker geantwoord op zijn opmerkingen over de wijze van
bezetting van de uitrukkende autospuiten. Zo heeft spreker
betoogd, dat de bemanning van autospuit II voor het grootste
gedeelte uit ondeskundig personeel bestaat; men zegge niet,
dat die tweede auto met volledige bezetting Van politie
personeel altijd aanwezig is; dat is niet het geval; die zes
politiemannen zijn niet aanwezig; wanneer autospuit II
wordt gealarmeerd voor een middenbrand, komt daar een
ploeg ondeskundige personen te staande Commandant
draagt er dan de verantwoordelijkheid voor, dat hij ondes
kundige en niet geschikte personen daarheen stuurt. Hoe
de Commandant dat in een stad als Leiden kan doen, is spreker
onbegrijpelijk. Spreker vraagt: waar haalt de Voorzitter het
personeel vandaan om de brandweervoertuigen te bezetten,
wanneer dit wacht heeft in de Schouwburg, in de Stads
gehoorzaal of contróle in de bioscopen moet uitoefenen?
Waar haalt de Voorzitter het personeel voor de aanvulling
vandaan? Aan het slot van het rapport dekt de Commandant
zich door te zeggen: dat is het minimum. Ook zegt hij:
als mijn chauffeurs te veel moeten uitrukken voor eerste
hulp, kom ik terug. Wie dit rapport leest en bestudeert,
gevoelt al aankomen, dat de Commandant binnen een jaar
zal komen met een voorstel om het personeel uit te breiden.
Daarom vindt spreker het onverantwoordelijk de Raad er
nu in te laten trappen. Laat men het nu ruiterlijk zeggen:
Om dat personeel is het mij te doen. Spreker heeft aan
getoond hoeveel vrije Zondagen die mensen moeten op
offeren; zij hebben geen gezinsleven meer. Wanneer zij
thuis zijn, vrij van dienst, worden zij opgeroepen voor
Schouwburgwacht, wacht in de Stadsgehoorzaal, voor brand;
zij moeten komen op hun vrije dagen. Nu wordt het personeel
nog eens ingekrompen, terwijl het al te gering is. De politie
doet dienst bij het uitbreken van brand, maar doet verder
geen dienst. De kleine kern van de beroepsbrandweer moet
alles doen, de brandkranen en brandputten controleren en
ook het administratieve werk. Men kan het maken van een
bedrijfsbegroting toch niet laten opknappen door een secreta
resse; is het dan niet noodzakelijk dat in zulk een bedrijf