226 MAANDAG 22 DECEMBER 1947. Voorstel inzake de organisatie van de Brandweer. (Schüller e.a.) gewezen) zal het mogelijk zijn het administratieve werk goed uit te voeren. Slechts een Secretaresse zal nodig zijn om het steeds terugkerende regelende werk te verrichten. Het gehele administratiesysteem kan hierdoor tot een minimum worden teruggebracht. Veel ordenend werk zal nog moeten worden verricht, terwijl een bedrijfsadministratie zal moeten worden ingevoerd." Is dit eenvoudig werk? Wanneer men dit zo leest, moet er bij de Brandweer toch wel zeer veel administratief werk verricht worden. Met werk van lagere orde, maar een be hoorlijke bedrijfsadministratie. Waarom nu de administra tieve kracht, die vanaf 1945 met de administratie belast is en die, voorzover spreker bekend is, goed voldoet, het veld moet ruimen voor een nieuwe secretaresse is spreker in dit rapport nog niet duidelijk gemaakt. Of er zou misschien ruimte gemaakt moeten worden voor een bepaalde jonge dame, die onder dak gebracht moet worden. Maar daarvan mag niet het in dienst zijnde personeel de dupe worden. Ten aanzien van het aan te schaffen materiaal staat spreker op het standpunt, dat om behoorlijk te kunnen werken ook behoorlijk en voldoende gereedschap beschikbaar moet worden gesteld. Op welk chassis, zo vraagt spreker, zal de takelauto gebouwd worden en hoeveel ton kan deze dan lichten? Een hefvermogen van twee a drie ton is niet veel voor een takelauto. Is voorts de commando-auto beslist noodzakelijk? Op de hjst in het rapport van de Commandant van de Brandweer mist spreker ook de z.g. baby-spuit, die aan de Bijnsburgerweg geplaatst is. Is deze er niet meer? Naar sprekers mening is de Commandant ook niet geheel zeker van hetgeen hij in zijn rapport heeft gesteld. Verklaart hij in het begin van zijn rapport, dat bij aanvaarding van het geheel van zijn voorstellen hij ten volle de verantwoorde lijkheid voor de brandbeveiliging in de gemeente Leiden kan dragen, aan het slot stelt hij de zaak aldus, dat teneinde te komen tot een redeüjke brandweerorganisatie in de ge meente Leiden de punten 1 tot en met 10 als één geheel en als minimum-eis beschouwd dienen te worden. Hier wordt de weg vrij gehouden voor uitbreiding van personeel, als zou blijken, dat het vastloopt. En spreker zegt: het loopt vast! Inmiddels zijn de Leidse brandweerheden geloosd en kan er van buiten Leiden nieuw personeel worden aangenomen, want de Brandweer is nu eenmaal zo ge organiseerd. Er moet in Leiden komen een beroepsbrandweer, zonder hulp van dilettanten. Evenals voor de Beinigings- en Ont- smettingsdienst, voor de Geneeskundige Dienst enz., zal de gemeente zich ook voor een goed geoutilleerde brandweer financiële offers dienen te getroosten. Ook bestaat de mogelijkheid met toepassing van artikel 277, sub 1, der gemeentewet een brandverzekeringsbelasting te heffen. Zo nodig kan men ook, na overleg met de betrokken gemeenten, komen tot een systeem van hulpverlening door de Leidse brandweer aan de buitengemeenten, tegen ver goeding tot een overeengekomen bedrag van de te maken onkosten. De randgemeenten van Leiden kunnen toch niet overgaan tot oprichting van een eigen, goed geoutilleerde brandweer wegens de grote kosten, daaraan verbonden. Zowel Leiden als de randgemeenten zouden daarbij gebaat zijn. Concluderende zegt spreker, dat voor een afdoende brand beveiliging voor Leiden het in de punten 1 tot en met 10 van het rapport van de Commandant genoemde, als één geheel beschouwd, onvoldoende geacht moet worden. Aangezien ook de tegenwoordige organisatie niet ver antwoord is, zal een beslissing op korte termijn genomen dienen te worden, die een afdoende beveiliging geeft voor de stad Leiden met haar oude, opeengedrongen bebouwing, met haar vele brandgevaarlijke bedrijven en bedrijfjes met haar Universiteit en haar kunsthistorische gebouwen, om in de terminologie van de Commandant te blijven. De heer Wilmer ondersteunt volkomen de opvatting van Burgemeester en Wethouders betreffende de brandweer hier ter stede en hoopt daarom van harte, dat de Baad zich met deze opvatting zal verenigen. De politiebrandweer in Leiden functionneert, naar de practijk ook heeft bewezen, goed en is veel goedkoper (dat kan men constateren) dan een beroepsbrandweer. Toch stelt het College niet instelling van een politiebrandweer voor, omdat de Minister van Binnenlandse Zaken verklaard heeft, onoverkomelijke be zwaren daartegen te hebben. Spreker verwondert zich ten zeerste over deze opvatting van de Minister, die enkele dagen geleden zelf bij een door hem bij de Staten-Generaal ingediend wetsontwerp verklaard heeft, dat de zorg voor de Voorstel inzake de organisatie van de Brandweer. (Wilmer e.a.) brandbestrijding behoort tot de taak van de gemeente en dat de uitgaven voor dit doel tot het strikt noodzakelijke moeten worden beperkt. Desondanks is de Minister toch niet bereid zich neder te leggen bij een voorstel van het College tot invoering van een politiebrandweer. Nu zouden de heer Woudstra en spreker gaarne het College willen steunen door indiening van een motie. Wanneer de Baad deze motie aanneemt, kan voorzoveel nodig het College tot de Minister de vraag richten of hij al dan niet bezwaar heeft tegen invoering van een politiebrandweer; de Minister zal niet zo spoedig oppositie voeren tegen een Raadsbesluit als tegen een voorlopige opvatting van het College. Er zijn in de Raad drie stromingen, één (hopelijk een sterke), die accoord gaat met de motie van de heer Woudstra en spreker, één die zich verenigt met de woorden van de heer Schüller (wat deze eigenlijk inhouden is spreker niet recht duidelijk; de heer Schüller is het niet eens met het voorstel van het College; hij wil iets beters, maar waarin dat betere bestaat heeft hij niet gezegd; een beroepsbrandweer, zegt hij nu, maar op het ogenblik heeft men in Leiden toch ook een beroepsbrandweer; de heer Schüller zegt nu: op de sterkte die dan noodzakelijk is, maar hij zegt niet op welke sterkte; hij zegt ook niet of hij tevreden is met de tegenwoordige beroepsbrandweer) en tenslotte die stroming, die het misschien eens is met het voorstel, dat het College noodgedwongen doet en die het niet eens zal zijn met de door de heer Woudstra en spreker voor te stellen motie. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van de heren Woudstra en Wilmer, luidende: „De Gemeenteraad van Leiden, constaterende, dat te Leiden in de practijk is bewezen, dat de samenvoeging van politie en brandweer kan voldoen aan alle te stellen eisen, zich verenigend met de mening van Burgemeester en Wet houders, dat door zulk een combinatie de uitgaven voor de brandweer veel lager zijn dan bij een geheel afzonderlijke organisatie, instemmende met de mening van de Minister van Binnen landse Zaken, dat de zorg voor een goede brandbestrijding moet berusten bij de organen der gemeente en dat de uitgaven ten behoeve van het brandweerwezen tot het strikt nood zakelijke dienen te worden beperkt, besluit in principe tot combinatie van politie en brandweer, en verzoekt Burgemeester en Wethouders, om, indien en voor zover nodig, op dit besluit de goedkeuring te verkrijgen van Zijn Excellentie de Minister van Binnenlandse Zaken." De heer D. J. van Dijk schaart zich aan de zijde van de heer Schüller, uit wiens woorden spreker, in tegenstelling tot de heer Wilmer, toch overduidelijk heeft kunnen begrijpen wat hij wilde, n.l. om in geen geval, om wille van een bezuini ging, omdat nu eenmaal in deze tijd bezuinigd moet worden, de veiligheid van Leiden enigszins in gevaar te brengen. Vandaar ook, dat de heer Schüller uitvoerig aangetoond heeft, dat op het ogenblik de bezetting per uitrukkend brandweervoertuig amper voldoende is. Daarom sluit spreker zich aan bij de positieve uiteenzetting van de heer Schüller. Spreker verklaart zich dus zeer sterk tegen de motie-Wilmer- Woudstra, in de eerste plaats om de inhoud daarvan, omdat spreker bevreesd is dat de politiebrandweer (die dan in het verleden wel goed gewerkt heeft, waarvan men echter geen voorbeelden genoemd heeft) derhalve waarschijnlijk een achteruitgang zal betekenen bij de bestaande toestand, in de tweede plaats omdat de motie-Wilmer-Woudstra spreker weinig vruchtbaar lijkt, waar, gezien de mening van de Minister op een combinatie van politie en brandweerfnooit of te nimmer toestemming verleend kan worden. De heer van Weizen verklaart zich tegen de motie van de heren Woudstra en Wilmer, in de eerste plaats omdat z.i. terugkeer naar een politiebrandweer ook om technisch- organisatorische redenen feitelijk niet mogelijk is, in de tweede plaats, omdat deze motie de tendenz heeft bepaalde gemeentelijke diensten finaal af te breken. De aan invoering van een politiebrandweer verbonden risico's acht spreker zeer groot; voor de beveiliging tegen brand van een stad als Leiden is een bepaald minimum van brandweerorganisatie noodzakelijk, welk minimum slechts door een beroepsbrand weer bereikt kan worden. De vraag, of in Leiden een beroeps brandweer gehandhaafd moet worden, is dermate belangrijk, dat de Baad bij de beslissing daarover een grote verant woordelijkheid aanvaardt. Aan de bezuiniging, die bereikt wordt door invoering van een politiebrandweer mag de veiligheid niet opgeofferd worden; dat is een zuinigheid, die de wijsheid bedriegt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 16