159 Voorzover het boven aangehaalde gedeelte der Memorie van Toelichting op het wetsontwerp bedoelt een beroep te doen op de gemeentebesturen om in deze tijden van benarde financiële omstandigheden een verantwoordelijk financieel beleid te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met de algemene verarming van ons land, zal dit beroep wat ons College en ongetwijfeld ook Uw Vergadering betreft niet te vergeefs zijn. Wij moeten hierbij intussen opmerken, dat de massale noodlijdendheid, welke zich na de oorlog bij de gemeenten heeft geopenbaard, geenszins het gevolg is geweest van onvoorzichtig beleid of wanbeheer van de gemeentebesturen, doch rechtstreeks is voortgevloeid uit maatregelen, door de centrale overheid genomen. Naar onze stellige overtuiging hebben de gemeenten dan ook recht op een regeling van haar financiële verhouding met het Eijk, welke haar de nodige zelfstandigheid hergeeft. Deze is de voorwaarde voor een doeltreffend gemeentelijk leven en als zodanig een uitnemend landsbelang. Wij mogen aannemen, dat dit blijkens de indiening van het onderhavige wets ontwerp ook het standpunt is der Regering. In hoeverre dit streven naar volledige sanering der ge meentefin anciën ook wat onze gemeente betreft zal worden verwezenlijkt, kan intussen eerst blijken, wanneer de uit voeringsmaatregelen, in het wetsontwerp voorzien, zijn vast gesteld en de bedragen der verschillende uitkeringen zijn bepaald. In dit opzicht laat uit het hier gegeven overzicht der ontworpen regeling zal dit duidelijk zijn geworden het ontwerp helaas nog te veel onzekerheid bestaan dan dat zelfs maar een globale raming van de consequenties der nieuwe regeling zou zijn te maken. Wij vertrouwen echter, dat de uitvoering der regeling zal geschieden in dezelfde geest, waarin de Commissie-Oud haar heeft ontworpen. Ook wanneer het doel der regeling voor de gemeente Leiden wordt bereikt, verhelen wij ons niet, dat in de eerst volgende jaren het behouden van het evenwicht tussen de inkomsten en de uitgaven grote zorg zal blijven baren en veel beleid en inspanning zal vergen. Zoals uit het hierboven gegeven globale overzicht van de verschillen tussen de be groting voor 1948 en die voor 1947 reeds zal zijn gebleken, is een niet onbelangrijke stijging van uitgaven vast te stellen, welke voornamelijk een gevolg is van bijzondere omstandig heden van de voorafgaande jaren. Het streven van ons College zal er op gericht moeten zijn aan de hoge eisen, welke de weder opbouw van ons maatschappelijk leven aan de gemeente stelt, te voldoen, binnen het ongetwijfeld nog enge raam, dat de nieuwe regeling voor de gemeentelijke financiën zal vast stellen. Verhoging' van de inkomsten, opvoering van een doelmatige besteding der gelden, beperking, waar mogelijk, van de uitgaven zullen geboden zijn. Reeds zijn door ons enkele voorstellen bij Uw Vergadering aanhangig gemaakt tot verhoging van de opbrengst van gemeentelijke heffingen, welke ten dele reeds Uw instemming mochten verkrijgen. Andere voorstellen van deze strekking zullen binnenkort nog volgen. Het stemt tot voldoening, dat in 1948 de nieuwe Gemeente lijke Accountantsdienst kan worden georganiseerd, welke ter zake van een efficiënt beheer van grote betekenis kan zijn. Wij spreken het vertrouwen uit, dat het mogelijk zal blijken in samenwerking tussen Uw Vergadering en ons College, ondanks alle moeilijkheden, mede in 1948 de grond slagen te leggen voor de toekomstige opbloei onzer gemeente. Omtrent enkele bijzondere posten moge nog het volgende worden opgemerkt. Overeenkomstig het bepaalde in art. 28 van de algemene bedrijfsverordening werd tot en met 1934 de rekening van de Gas- en Electriciteitsfabriek jaarlijks, behalve met de afschrijvingen, vastgesteld overeenkomstig artikel 17 dier verordening, belast met 2 van de som der door de gemeente oorspronkelijk verstrekte en nog niet afgeloste aanleg- en uitbreidingskapitalen, wegens storting in de vernieuwings fondsen. Teneinde een groot ongedekt tekort op de gemeentebe groting te overbruggen, werd in 1935 als één van de vele daartoe genomen maatregelen, besloten om het stortings percentage voor de vernieuwingsfondsen van 2 tot te verminderen. Hoewel het de bedoeling was deze maatregel slechts voor één jaar of hoogstens voor enkele jaren toe te passen, werd deze als gevolg van de slechte begrotingspositie van de gemeente tot nu toe telken jare herhaald. Weliswaar werd bij de gemeentebegroting voor 1943 het percentage niet tot een doch tot 1 verminderd, maar tegen die beperkte vermindering had de Commissaris der Provincie bij het onderzoek van de gemeentebegroting bezwaar. Ondanks een uitvoerig betoog mocht het niet gelukken hem tot andere inzichten te brengen en hij hand haafde zijn standpunt, dat de vermindering van het percen tage tot een moest plaats hebben. In verband met de noodlijdendheidsvoorwaarden moest aan dit verlangen wel worden voldaan en daardoor is tot en met 1947 het percentage telken jare tot een verminderd. Het vernieuwingsfonds van de Gasfabriek is gedurende de periode van de verminderde storting teruggelopen van 488.080.op 1 Januari 1935 tot f 369.395.per 31 De cember 1946, terwijl dit bedrag nog met 130.000 dient te worden verminderd terzake van een buitengewone ver nieuwing van een toestel voor de productie van watergas; dat van de Electriciteitsfabriek is teruggelopen van 1.294.370.op 1 Januari 1935 tot 1.064.540.per 31 December 1946. Hierbij dient nog in aanmerking te worden genomen, dat aan het vernieuwingsfonds van de Gasfabriek van 1942 tot en met 1946 en aan dat van de Electriciteistfabriek van 1939 tot en met 1946 niets werd onttrokken terzake van weg- verbeteringen e. d., terwijl in de daaraan voorafgaande jaren van 1930 af, het vernieuwingsfonds van de Gasfabriek te dier zake werd belast met een gemiddeld bedrag van 9.800. per jaar en dat van de Electriciteitsfabriek met 12.000. per jaar. Voorts mag hierbij niet uit het oog worden verloren, dat de afschrijvingspercentages bij de Lichtfabrieken alhier, in vergelijking met soortgelijke bedrijven in andere gemeenten, aan de lage kant zijn. Vooral met het oog op de toekomst kan naar ons oordeel niet met het verminderde percentage worden doorgegaan. In de eerstkomende jaren zal de Electriciteitsfabriek zowel in E.Z.H.-verband voor de productie, als voor de eigen distributie-aanleg, met aanmerkelijke uitbreidingen en ver nieuwingen rekening moeten houden. Door de bijzondere tijdsomstandigheden zullen hiermede abnormaal grote be dragen gemoeid zijn, waardoor de kostprijs van de electriciteit sterk verhoogd zal worden. Het is echter zeer te betwijfelen, of deze kostprijsverhoging door een verhoging der verkoops prijzen zal kunnen worden gecompenseerd. Zolang de tegen woordige prijsbeheersing gehandhaafd blijft, is enige com pensatie uitgesloten te achten, maar ook bij opheffing daarvan zal de sterk verminderde welstand der bevolking slechts een gedeeltelijke compensatie mogelijk maken, waarbij niet uit het oog verloren mag worden, dat de provinciale bedrijven met hun devies „geen winst maken" een sterke, voor Leiden nadelige invloed op de prijsstelling zullen uitoefenen. Het totaal van deze nadelige invloeden zal alleen met een krachtig vernieuwingsfonds door middel van extra-afschrijvingen kunnen worden bestreden. Bij de N.V. E.Z.H. welke geen productie-installatie en dus een mindere risico-factor heeft, wordt jaarlijks 1 van de aanschaffingswaarde van alle nog aanwezige activa der ven nootschap in het vernieuwingsfonds gestort. Aangezien de aanschaffingswaarde der vaste bezittingen een veel nauwer verband vormt met de te lopen risico's dan de nog niet afgeloste aanleg- en uitbreidingskapitalen, moet aan het stelsel van storting op basis van de aanschaffings waarde de voorkeur worden gegeven. Een storting van 1 naar die grondslag vor dert voor de Gasfabriek46.500. en voor de Electriciteitsfabriek120.000. 166.500.— Een storting naar een van de nog niet afgeloste aanleg- en uitbreidingskapitalen, als de laatste jaren gebruikelijk is geweest, vordert voor de Gasfabriek7.080. en voor de Electriciteitsfabriek 38.155. 45.235.— verschil 121.265. Met de Commissarissen van de Lichtfabrieken zijn wij dan ook van oordeel, dat versterking van de vernieuwings fondsen der Fabrieken nood zakelijk is, en overeenkomstig het advies van genoemde Commissarissen stellen wij U voor, in navolging van het stelsel van de N.V. E.Z.H., voor het jaar 1948, in afwijking van ait. 28 der algemene bedrijfs verordening, de storting in de vernieuwingsfondsen der Fabrieken te bepalen op 1 van de aanschaffingswaarde der vaste bezittingen. In de gemeentebegroting voor 1947 werd, zoals U bekend is, op hoofdstuk XV een bedrag van 100.000.uitgetrokken voor verhoging van bestaande subsidies en toekenning van nieuwe subsidies. Overeenkomstig ons voorstel dd. 24 November j.l. (Ingek. Stukken No. 206) werd dit bedrag in Uw Vergadering van 1 December j.l. over de verschillende instellingen verdeeld. De bij Uw besluit van 1 dezer toegekende subsidies gelden slechts voor het jaar 1947, vermits de behoeften van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 5