De algemene uitkering (genoemd 5 sub b), alsook de
bijzondere uitkering (5 sub d) zijn afhankelijk van de jaar
lijkse middelen van het fonds.
De algemene uitkering komt het meest overeen met de
tegenwoordige formule-uitkering; slechts de belastingcapaci
teit der gemeente is niet meer in de formule verwerkt. Zij
wordt berekend naar de gemiddelde ten laste der gemeente
blijvende uitgaven per inwoner over de jaren 1939, 1940
en 1941 voor:
I. lager onderwijs, voorzover deze als verplichte uit
gaven door de L.O. wet 1920 op de gemeenten worden
gelegd;
II. middelbaar, voorbereidend hoger, hoger en nijver
heidsonderwijs
III. armenzorg.
Bij vergelijking van de uitgavenfactoren in de oude formule
blijkt, dat:
le. vervallen zijn de politie-uitgaveu (deze uitgaven zullen
van 1 Januari 1948 af naar bepaalde normen volledig
of nagenoeg volledig door het Rijk worden vergoed);
2e. toegevoegd zijn de uitgaven voor middelbaar, voor
bereidend hoger, hoger en nijverheidsonderwijs. Hier
door komt n.l. naar het oordeel van de Ministers het
representatieve karakter van de factor beter tot zijn
recht.
Deze gemiddelde uitgaven per inwoner worden vermenig
vuldigd met het aantal inwoners der gemeente op 31 Decem
ber, voorafgaande aan het uitkeringsjaar.
De opzet van de regeling is, dat het aldus berekende jaar
bedrag der onderwijs- en armenzorguitgaven volledig aan de
gemeenten wordt uitgekeerd. Zoals echter reeds is opgemerkt,
is deze uitkering afhankelijk van de middelen van het fonds
en van het bedrag der vóór-uitkeringen. Webswaar zal bij
de eerste opstelling van de begroting van het gemeentefonds
van de fictie worden uitgegaan, dat de algemene uitkering
100 van de uitgaven zal bedragen, maar juist deze fictie
noopt tot voorzichtigheid, zodat wij het nog niet raadzaam
achten, reeds thans bepaalde conclusies te trekken ten aan
zien van het bedrag der uitkering.
In de formule voor de algemene uitkering is de inkomsten
factor niet meer opgenomen. Gebleken is evenwel, dat met
uitkeringen, welke in het geheel geen rekening houden met
de belastingpotentie der gemeenten, geen bevredigend geheel
is te verkrijgen. Daarom is een belastinguitkering opgenomen
voor die gemeenten, welker belastingopbrengst bbjft beneden
een nader bij Algemene Maatregel vap.Bestuur te bepalen
bedrag, dat verschillend kan zijn naar gelang van de klasse,
waarin de gemeente voor de toepassing van de wet wordt
ingedeeld. Maatstaf voor de berekening van deze uitkering
zal zijn de opbrengst, welke kan worden verkregen bij heffing
van 190 opcenten op de hoofdsom van de grondbelasting
voor de gebouwde eigendommen, 110 opcenten op de hoofd
som van de grondbelasting voor de ongebouwde eigendommen
en 150 opcenten op de hoofdsom der personele belasting.
Daar ook deze uitkering afhankebjk wordt gesteld van
nog te bepalen factoren, is het niet mogebjk zelfs een globale
raming te maken omtrent het bedrag der uitkering.
De bijzondere uitkering wordt ingevolge artikel I (artt. 3
en 4) van het ontwerp voor eenmaal voor de dienstjaren,
gedurende welke de wet van kracht is, vastgesteld op het
bedrag, dat de Ministers van Binnenlandse Zaken en van
Financiën, Gedeputeerde Staten gehoord, voor een gemeente
nodig oordelen om de gewone dienst der begroting van de
gemeente sluitend te maken, met dien verstande, dat deze
uitkering (evenals de gewone uitkering) percentsgewijze ver
laagd of verhoogd wordt naar gelang de middelen van het
fonds zulks noodzakelijk maken, respectievelijk toelaten.
Bij de vaststelling van het bedrag der bijzondere uitkering
wordt rekening gehouden met de dekking van tekorten van
vorige dienstjaren volgens een door de Ministers van Binnen
landse Zaken en van Financiën, Gedeputeerde Staten gehoord,
goedgekeurd dekkingsplan. Aan de bijzondere uitkering
worden geen bijzondere voorwaarden verbonden. Zij moet
naar het oordeel van de Ministers beschouwd worden als een
verlengstuk van de objectieve algemene uitkering.
Volgens de toelichting op het ontwerp zijn reeds een aantal
voorbereidende maatregelen getroffen, welke beogen de
bijzondere uitkeringen te kunnen vaststellen binnen zeer
korte tijd na de tot standkoming van de wet.
Ten slotte zal ook bij het berekenen van de bijzondere
uitkering worden uitgegaan van de fictie, dat de algemene
uitkering 100 van de uitgaven zal bedragen.
In het ontwerp is voorts een kortingsregeling opgenomen,
volgens welke de gemeenten de uitkeringen uit het fonds
slechts voor de volle 100 genieten, indien de belastingen
tot het maximum zijn opgevoerd. Laat een gemeente de
belastingcapaciteit b.v. voor 10 onaangesproken, dan
worden de uitkeringen uit het gemeentefonds verminderd
met de helft van het percentage, dat de niet gebruikte
belastingcapaciteit uitmaakt van de gehele capaciteit. Deze
maatregel is genomen, omdat gestreefd is naar een regeling,
welke zo weinig mogelijk belastingcapaciteit ongebruikt laat.
Daarbij zal aandacht moeten worden geschonken aan de
juiste evenredigheid tussen de belastingen en vooral de
bedrijfstarieven, welke niet van invloed zullen zijn op de
hoogte der rijksuitkering, en de belastingen, welker verlaging
tot vermindering van de uitkeringen uit het gemeentefonds
leidt. Bij Algemene Maatregel van Bestuur zal worden ge
regeld, welke belastingen invloed hebben op de rijksuit
keringen en welke de hoogte van deze belastingen zal moeten
zijn om vermindering van de uitkeringen uit het fonds te
ontgaan. Deze hoogte zal ongeveer overeenkomen met het
peil, dat thans van noodlijdende gemeenten wordt verlangd.
Van belang is voorts nog de regeling met betrekking tot
de kosten van de politie.
De werking van het Tijdelijk Politiekostenbesluit 1946,
dat de verdeling der kosten van de politie tussen het Rijk en
de gemeenten regelt, gerekend van 1943 af, eindigt met het
dienstjaar 1947. Bij dit Politiekostenbesluit 1946 geldt als
maatstaf, dat de kosten van de politie per inwoner over 1939
ten laste van de gemeente blijven, terwijl de meerdere kosten
door het Rijk worden gedragen.
Voor de gemeenten, waarin de politie volgens bij Koninklijk
Besluit gedane aanwijzing uit gemeentepolitie bestaat, zoals
onze gemeente, wordt thans in het ontwerp-noodvoorziening
voorgesteld op grondslag van bepaalde normen een bijdrage
uit 's Rijks kas te verlenen, welke haar in staat stelt de
kosten van de politie daaruit te bestrijden. De normen voor
deze bijdragen, welke bij Algemene Maatregel van Bestuur
zullen worden Vastgesteld, zullen zodanig zijn, dat de ge
meente financiëel belang heeft bij een verantwoord doelmatig
beheer en, indien zij dit metterdaad voert, zij in het algemeen
kan rekenen op volledige of nagenoeg volledige vergoeding
van kosten.
Met deze noodvoorziening is uiteraard een zeer belangrijk
bedrag gemoeidin het rapport van de Commissie-Oud wordt
becijferd, dat een en ander per saldo een hogere uitgaaf
van het Rijk zal vorderen van niet minder dan 96.500.000.
Dat het Rijk niettegenstaande de buitengewoon moeilijke
financiële omstandigheden, waarin het zelf verkeert, bereid
is de hiervoor nodige gelden beschikbaar te stellen, vindt
zijn grond in de vaste wil om de gemeentefinanciën daad
werkelijk te saneren.
Aan het slot van het algemene gedeelte van de toelichting
op het ontwerp wordt hieromtrent nog bet yolgendertop-
gemerkt.
,,De ondergetekenden wensen te dezer plaatse de -volle
„nadruk erop te laten vallen, dat de verantwoordelijkheid
„voor het bewaren van het herstelde evenwicht tussen de
„inkomsten en uitga-ven voortaan weder bij de gemeente
besturen zal kunnen en moeten berusten. De geringe marge,
„welke in het algemeen zal bestaan tussen de toegemeten
„inkomsten en de behoefte aan dekkingsmiddelen brengt
„mede, dat het bewaren van dat evenwicht veel beleid zal
„vereisen en in vele gevallen slechts mogelijk zal zijn ten
„koste van grote inspanning van de zijde der gemeenten.
„De gemeenten dienen er van doordrongen te zijn, dat zij
„zich niet kunnen onttrekken aan de eisen, welke de alge-
„mene verarming van ons land onvoorwaardelijk stelt.
„De ondergetekenden koesteren de stellige verwachting
„uitgangspunt als zij is van de gehele voorgestelde voor
ziening dat de bereidheid bij de gemeentebesturen om
„zich die inspanning te getroosten en om desnoods offers
„te brengen, ook inderdaad aanwezig is.
„De omstandigheden hebben ertoe geleid, dat in de latere
„jaren soms al te gemakkelijk in een tekort op de begroting is
„berust. Hiermede dient radicaal te worden gebroken. De
„Gedeputeerde Staten zullen, naar het oordeel van de onder
getekenden, in de toekomst over eventuele niet-sluitende
„begrotingen weder met alle gestrengheid moeten oordelen
„en deze begrotingen niet voor goedkeuring vatbaar kunnen
„achten.
„Indien niettemin in een enkele gemeente op de begroting
„een tekort ontstaat, hetwelk ook naar de mening van
„Gedeputeerde Staten door de gemeente niet op eigen
„kracht kan worden overbrugd, zullen zij het gemeente
bestuur moeten adviseren, bij de Kroon een aanvraag in
„te dienen om toekenning van Rijksonderstand op grond
„van de wet van 22 December 1933, S. 715.
„Eerst nadat op dit verzoek een gunstige beschikking is
„verkregen en dus weder waarborgen aanwezig zijn, dat de
„begroting reëel sluitend kan worden gemaakt, zullen Ge
deputeerde Staten tot goedkeuring van de begroting kunnen
„overgaan.
„Het behoeft geen betoog, dat de Regering slechts in uiter-
„ste gevallen, en in geen geval dan op grond van een gedegen
„onderzoek van de begroting tot het verlenen van bedoelde
„steun zal kunnen overgaan."