GEMEENTE LEIDEN.
155
OefiKOMEN 8TFKKEN.
N°. 213. Leiden, 11 December 1947.
De bezettingstijd is ook aan de brandweer niet ongemerkt
voorbijgegaan. In hetgeen met betrekking tot de brandweer
in Nederland bestond en historisch was gegroeid, werd door
de bezetter ingrijpende wijziging gebracht. Vóór die wijziging
was de brandweer uitsluitend een zaak van de gemeente,
behoudens toezicht van Gedeputeerde Staten, hetwelk deze
door middel van hun goedkeuringsrecht ten opzichte van
de gemeentebegroting uitoefenden. De zorg voor de aan
wezigheid in voldoende mate van bruikbaar brandbestrijdings-
materieel en voor een doelmatige verspreiding van dat
materieel over de gemeente, zomede het toezicht op alles
wat brandgevaar zou kunnen opleveren, was aan Burge
meester en Wethouders opgedragen. Dit College benoemde,
schorste en ontsloeg tevens het personeel.
Gelijk Uw Vergadering bekend is, bestond ten tijde van
het uitbreken van de oorlog hier ter stede een politiebrand-
weer. Deze organisatie van de brandweer berustte op het
besluit van de Gemeenteraad van 15 October 1934. Het
personeel van de brandweer bestond uit het daarvoor in
aanmerking komende pol it ie-personeel. Een kleine groep
van 8 man uit dat personeel werd uitsluitend met brandweer-
werkzaamheden belast en vormde een deskundige kern.
Deze kern had tot taak het aanvoeren, bedienen en het
onderhoud van het blusmaterieel en de praeventieve brand
bestrijding. De algemene leiding van de brandweer berustte
bij de Commissaris van Politie; de dagelijkse leiding bij
een hoofdinspecteur van politie.
Deze organisatie voldeed, voorzover de taak van de
brandweer gericht is op het bestrijden van uitgebroken
branden, over het algemeen goed. De aanwezigheid van
personeel en materieel in voldoende mate op de plaats van
de brand was onder alle omstandigheden verzekerdde
kosten van deze organisatie bleven binnen voor deze ge
meente redelijke grenzen. De kern was echter, gelijk de
ondervinding leerde, te klein om aan de praeventieve brand
bestrijding de vereiste aandacht te schenken. Deze praeven
tieve brandbestrijding, bestaande in controle op de brand
gevaarlijke inrichtingen, zo belangrijk in deze oude stad
met haar vele fabrieken en laboratoria, kwam dan ook in
ernstige mate in het gedrang. Dit bezwaar pleitte echter
geenszins tegen het instituut van een politiebrandweer.
Door uitbreiding van de kern toch kon daaraan tegemoet
worden gekomen.
Zo was de stand van zaken met betrekking tot de brand
weer, toen door de bezettende macht daarin op ruwe wijze
werd ingegrepen.
Op grond van het Besluit Brandweerwezen (Besluit van
de Secretaris-Generaal van het Departement van Binnen
landse Zaken van 19 Maart 1941, gewijzigd bij diens besluit
van 10 April 1942) berichtte die ambtsdrager bij zijn schrijven
van 23 December 1942, dat deze gemeente zo spoedig mogelijk
tot scheiding van de politie en de brandweer en tot instelling
van een beroepsbrandweer moest overgaan.
Genoemd besluit stelde de voorschriften van de gemeente
wet met betrekking tot de brandweer buiten werking. Welis
waar bepaalde het Besluit Brandweerwezen, dat de Burgemees
ter de hoogste „brandweerpolitie-autoriteit" in de gemeente
is en uit dien hoofde vloeide voor de Burgemeester wel een
taak met betrekking tot de brandweer in de gemeente voort,
doch veel meer dan een phrase was deze bepaling niet.
Het toezicht op het brandweerwezen werd opgedragen
aan een hoofdinspecteur, ressorterende onder het Departe
ment van Binnenlandse Zaken; onder deze hoofdinspecteur
waren werkzaam vijf districtsinspecteurs. De hoofdinspecteur
had in het bijzonder tot taak zorg te dragen, dat aan brand
gevaar en andere rampen krachtig het hoofd kon worden
geboden. Hij en de districtsinspecteurs hadden de bevoegd
heid om in dringend gevaar rechtstreeks maatregelen te
nemen of in te trekken en de leiding over het blussings-
personeel bij brand of andere rampen rechtstreeks op zich
te nemen. De Secretaris-Generaal van het Departement van
Binnenlandse Zaken moest bepalingen vaststellen o. m. be
treffende de organisatie van de brandweer in de gemeente,
de uniformkleding, de rechtspositie en de salariëring van
het personeel. Door of namens hem konden aan de Burge
meester in alle aangelegenheden, het brandweerwezen be
treffende, aanwijzingen worden gegeven. Het besluit was een
eerste en belangrijke stap naar een volledige centralisatie
van het brandweerwezen.
De scheiding van de politie en de brandweer en de in
stelling van een beroepsbrandweer voltrok zich in deze
gemeente op 1 Maart 1943. Daartoe moest, aldus schreef
de Secretaris-Generaal voor, de kern zodanig worden uit
gebreid, dat zij uit 42 man zou bestaan, opdat het uitrukken
met de eerste spuit uitsluitend met personeel van de beroeps
brandweer zou kunnen plaats hebben. De tweede en de
derde spuit zouden voorlopig nog door politiepersoneel
kunnen worden bezet; later zou daarvoor personeel van de
Dienst van Gemeentewerken moeten worden gebezigd. De
nodige voorschriften werden in verband daarmede in de
desbetreffende verordeningen opgenomen. Een beroeps
brandweer van 42 man werd in Leiden nimmer bereikt.
Dit leverde in de bezettingstijd geen moeilijkheden op,
omdat de z.g. luchtbeschermingsbrandweer bij brand assisten
tie kon verlenen. Het korps bestaat thans uit 39 man, in
clusief de commandant en de ondercommandant.
Het Besluit Brandweerwezen werd met ingang van 1 Janu
ari 1944 vervangen door het Besluit Brandweerwezen 1943,
bij welk besluit de brandweer tot rijkszaak werd gemaakt.
De bescherming van de gemeenschap tegen brandgevaar
werd verklaard te behoren tot de taak van de politie, welke
kort te voren geheel op Duitse leest was geschoeid. De brand
weer werd dientengevolge in deze gemeente weer een politie
brandweer. Zij werd verklaard in deze gemeente te staan
onder de Burgemeester in zijn hoedanigheid van politie-
gezagsdrager, in welke hoedanigheid hij gesubordineerd was
aan de boven hem gestelde politie-instanties. De weg naar
een volledige centralisatie, in overeenstemming met de
belangen van de bezetter, was afgelegd.
Bij de bevrijding werd het Besluit Brandweerwezen 1943
op zijn beurt vervangen door het Tijdelijk Brandweerbesluit,
hetwelk nog door de te Londen zetelende regering was
uitgevaardigd. Dit besluit, hetwelk thans nog geldt, maakt
de brandweer in beginsel weer tot een gemeentelijke zorg
en los van de politie. De taak, welke vroeger aan Burge
meester en Wethouders toekwam, bleef evenwel opgedragen
aan de Burgemeester. Het besluit maakt de brandweer tot
een gemeentelijke zorg in beginselzoals wij zeiden. Aan de
Minister van Binnenlandse Zaken zijn toch met betrekking
tot de brandweer verstrekkende bevoegdheden toegekend.
Deze bewindsman kan n.l. o.m. voorschriften vaststellen
betreffende de organisatie van de brandweer. Krachtens dit
besluit bepaalde genoemde Minister bij zijn beschikking van
24 Augustus 1945, dat, in afwachting van een te treffen
definitieve voorziening, de beroepsbrandweer in deze ge
meente voorshands gehandhaafd moest blijven. De definitieve
voorziening kwam tot stand bij beschikking van genoemde
Minister van 29 Juli 1946, waarbij de beschikking van
24 Augustus 1945 werd ingetrokken. Deze gemeente herkreeg
toen haar vrijheid met betrekking tot de wijze, waarop zij
haar brandweer wil organiseren, behoudens evengenoemde
beperking.
Wij hebben in het vorenstaande min of meer uitvoerig
stilgestaan bij hetgeen ten aanzien van de brandweer na het
uitbreken van de oorlog plaats greep, ten einde te doen zien,
dat het vraagstuk voor de oplossing, waarvan deze gemeente
thans staat, niet betreft een reorganisatie van een bestaande
brandweer, doch de opbouw van een geheel nieuwe organisatie.
Wat thans op het gebied van de brandweer in deze gemeente
bestaat is een overblijfsel van wat de bezetter heeft nodig
geacht, zonder dat het eigen bestuur der gemeente in deze
specifiek plaatselijke aangelegenheid enige zeggenschap heeft
gehad. Zijn aandeel in de verschillende veranderingen be
paalde zich er toe de steeds hoger wordende kosten van de
haar vreemde organisatie te financieren.
Sedert de ontvangst van de beschikking van de Minister
van Binnenlandse Zaken van 29 Juli 1946 staat deze gemeente
derhalve voor de vraag, hoe de brandweer dient te worden
georganiseerd. De beantwoording van deze vraag door ons
College heeft meer tijd gevorderd, dan wij aanvankelijk
vermoedden. Voor een deel is deze vertraging te wijten aan
de verandering in de leiding van het brandweerkorps, zonder
wier technisch advies wij uiteraard niet met een plan bij
Uw Vergadering konden komen. Het spreekt vanzelf, dat
onze gedachten in de eerste plaats uitgingen naar weder
instelling van een politiebrandweer. Zoals eerder werd opge
merkt, voldeed de politiebrandweer, welke deze gemeente
vóór het ingrijpen van de bezettende macht had, in het
algemeen goed. De kern van gespecialiseerd brandweer
personeel was weliswaar te klein gebleken, doch aan dat
bezwaar zou gemakkelijk kunnen zijn tegemoet gekomen,
zonder het karakter van de organisatie aan te tasten. Boven
dien legt een brandweer in de vorm van een politiebrandweer,
als men een vrijwillige brandweer, welke voor deze gemeente
niet in aanmerking komt, buiten beschouwing laat, de minste
lasten aan de gemeente op. De Minister van Binnenlandse
Zaken die immers bevoegd is nadere voorschriften vast
te stellen betreffende de organisatie van het brandweerwezen